ECLI:NL:RBZWB:2023:2991

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
C/02/345728 / HA ZA 18-374
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake bewijswaardering betaling koopovereenkomst

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een geschil tussen eiser en gedaagde over de betaling van de koopsom van een onroerend goed, ter hoogte van € 240.861,43. Eiser stelt dat deze koopsom is betaald, terwijl gedaagde dit betwist. De rechtbank heeft eerder in een verstekvonnis de koopovereenkomst en de akte van levering vernietigd op grond van bedrog. In de verzetprocedure is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat gedaagde niet heeft bewezen dat hij de koopsom contant heeft betaald. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser en zijn broer geloofwaardiger geacht dan die van gedaagde en zijn neef, en heeft geoordeeld dat gedaagde de bewijslast draagt voor zijn stelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onjuiste voorstelling van zaken te wijten is aan inlichtingen van gedaagde, waardoor het beroep van eiser op dwaling slaagt. De rechtbank heeft de koopovereenkomst en de akte van levering vernietigd en gedaagde veroordeeld tot medewerking aan de overdracht van het onroerend goed. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van het verzet. De rechtbank heeft de vordering van eiser tot terugbetaling van de koopsom afgewezen, omdat gedaagde niet heeft aangetoond dat hij dit bedrag heeft betaald. De proceskosten in voorwaardelijke reconventie zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Civiel recht
zaaknummer / rolnummer: C/02/345728 / HA ZA 18-374
Vonnis in verzet van 19 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat: mr. Z. Yeral te Roosendaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het verzet,
advocaat: mr. H.M.J. Simonis te Breda.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 15 mei 2019 en de daarin genoemde stukken,
– de brief van mr. Yeral van 24 oktober 2019 met producties 13 en 14,
– de processen-verbaal van getuigenverhoor van 8 november 2019, 17 november 2021 en 14 september 2022,
– de conclusie na enquête van [gedaagde] met producties 4 en 5,
– de akte niet dienen, verleend aan [eiser] op 8 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

2.1.
Bij bovengenoemd tussenvonnis is [eiser] toegelaten tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen geachte stelling dat [gedaagde] de koopsom van € 240.861,43 heeft betaald.
2.2.
De rechtbank heeft de stelling van [gedaagde] voorshands bewezen geacht op grond van de koopovereenkomst van 25 februari 2013 en de akte van levering van 12 juni 2013, waarin staat vermeld dat [gedaagde] van de koopprijs een bedrag € 240.861,43 aan [eiser] heeft voldaan. In de koopovereenkomst noch in de akte van levering staat vermeld op welke wijze dit bedrag is betaald.
2.3.
In enquête heeft [eiser] zichzelf, zijn zoon [naam 1] , zijn broer [naam 2] , de notaris de heer [naam 3] en de notarisklerk de heer [naam 4] als getuige doen horen. In contra-enquête heeft [gedaagde] zichzelf en zijn neef [naam 5] als getuige doen horen.
2.4.
[gedaagde] en zijn neef hebben beiden verklaard dat de koopsom contant in de woning van [gedaagde] in Marokko aan [eiser] is betaald. Volgens [gedaagde] heeft deze betaling plaatsgevonden begin 2013, voordat de koopovereenkomst was getekend. Daarbij was zowel zijn neef aanwezig als de broer van [eiser] . De neef van [gedaagde] heeft deze verklaring van [gedaagde] bevestigd. [eiser] en zijn broer hebben de verklaringen van [gedaagde] en zijn neef weersproken.
2.5.
Volgens [eiser] hebben partijen in 2013, nog voordat de koopovereenkomst was getekend, in Roosendaal afgesproken dat de koopsom zou worden betaald door het bedrag te storten op zijn bankrekening in Marokko. Op 12 juni 2013, voordat zij bij de notaris naar binnen gingen, heeft [gedaagde] de overboekingsopdracht (productie 3 bij dagvaarding) aan hem overhandigd. Deze overboekingsopdracht is ook aan de notaris overhandigd. Het bedrag kan niet begin 2013 contant aan hem zijn overhandigd in Marokko, omdat hij dat jaar pas in juli naar Marokko is gegaan (productie 13), aldus [eiser] . De broer van [eiser] heeft verklaard dat hij nog nooit in de woning van [gedaagde] in Marokko is geweest, dat hij de neef van [gedaagde] niet kent en hem nooit heeft gezien, dat er geen geld contant aan [eiser] is overhandigd in de maanden januari en februari 2013 en dat hij geen getuige is geweest van de door [gedaagde] gestelde contante betaling.
2.6.
Zowel de notaris als de notarisklerk heeft verklaard dat de door [eiser] als productie 3 bij dagvaarding overgelegde overboekingsopdracht in hun dossier zit. Uit het dossier blijkt niet hoe en wanneer zij het document hebben ontvangen. De notarisklerk neemt aan dat dit document is overhandigd bij het passeren van de akte op 12 juni 2013, nu het niet aan enig ander document is gehecht, maar los in het dossier zit. De notarisklerk heeft verder nog verklaard dat hij de akte van levering heeft geconcipieerd. Onder ‘kwijting’ staat dat koper eerder rechtstreeks aan de verkoper een bedrag heeft voldaan. De notarisklerk heeft verklaard dat dit in de akte is gekomen via de koopovereenkomst. Hij denkt dat hij met de opsteller van de koopovereenkomst, de heer [naam 6] , contact heeft opgenomen om dit te verifiëren. Volgens de notarisklerk heeft de heer [naam 6] , een Rotterdamse onroerendgoedman, niet verteld hoe dat bedrag is betaald.
2.7.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] de bewijslast, en daarmee het bewijsrisico, draagt van zijn stelling dat hij de koopsom van € 240.861,43 heeft betaald. Tegenover de verklaringen van [gedaagde] en zijn neef dat deze koopsom contant aan [eiser] is betaald, staan de andersluidende verklaringen van [eiser] en zijn broer. De rechtbank kan niet vaststellen wie de waarheid spreekt, maar acht de verklaringen van [eiser] en zijn broer geloofwaardiger dan de verklaringen van [gedaagde] en zijn neef, gelet op de overboekingsopdracht waar [eiser] zich in deze procedure op beroept. Deze overboekingsopdracht zit in het dossier van de notaris. Er is geen enkele reden om een overboekingsopdracht aan de notaris te overhandigen als het geld contant is betaald. De notarisklerk heeft verklaard dat als dit document bij het passeren van de akte is overhandigd, hetgeen hij aanneemt, dit ook bij het passeren van de akte is besproken. Daarvan uitgaande komt het de rechtbank vreemd voor dat [gedaagde] stelt dat hij het document niet kent. Als hij het al niet aan [eiser] heeft overhandigd, zoals hij stelt, dan had hij er in ieder geval mee bekend moeten zijn. Naast de notaris kent ook de zoon van [eiser] de overboekingsopdracht. Hij heeft in dit verband verklaard dat hij in 2013 aanwezig is geweest bij het telefoongesprek dat zijn vader met [gedaagde] heeft gevoerd nadat zijn vader bij de notaris was geweest. Tijdens dat gesprek heeft [gedaagde] gezegd dat het geld was overgemaakt. Zijn vader twijfelde daaraan, omdat de overboekingsopdracht niet volledig was. De zoon van [eiser] heeft de overboekingsopdracht die dag gezien, zo heeft hij verklaard.
2.8.
Gelet op het voorgaande zijn de verklaringen van [eiser] en zijn broer voldoende om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [gedaagde] en zijn neef omtrent de contante betaling, en daarmee aan de juistheid van de in de koopovereenkomst en de akte van levering opgenomen partijverklaring dat de koopsom is betaald. [gedaagde] heeft immers niet gesteld dat de koopsom op andere wijze is betaald dan door een contante betaling in Marokko. Wellicht had de opsteller van de koopovereenkomst, de heer [naam 6] , meer over de wijze van betaling kunnen verklaren, maar hij is niet als getuige gehoord. Daarmee verwezenlijkt zich het bewijsrisico. Dat betekent dat [gedaagde] niet is geslaagd in het bewijs dat hij de koopsom van € 240.861,43 aan [eiser] heeft betaald.
2.9.
Zou de rechtbank bevoegd zijn geweest ten aanzien van de primaire vordering tot betaling van een bedrag van € 240.861,43, dan zou die vordering zijn toegewezen. Nu moet de rechtbank in verband met de subsidiaire vordering, waarvan de rechtbank wel kennis kan nemen, beoordelen of de koopovereenkomst en de akte van levering vernietigbaar zijn op grond van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden. Volgens [eiser] is daarvan sprake, omdat hij er op grond van de door [gedaagde] aan hem overhandigde overboekingsopdracht van uit is gegaan dat [gedaagde] de koopsom op zijn Marokkaanse bankrekening had overgemaakt. [gedaagde] betwist dat hij deze overboekingsopdracht aan [eiser] heeft overhandigd. Hij stelt dat hij de overboekingsopdracht niet kent en dat deze niet door hem is opgesteld/ingevuld of ondertekend.
2.10.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] niet betwist dat partijen hebben afgesproken dat de koopsom zou worden betaald voordat de koopovereenkomst zou worden getekend. Hij betwist wel dat partijen hebben afgesproken dat de koopsom zou worden gestort op de bankrekening van [eiser] . Volgens [gedaagde] heeft hij de koopsom op verzoek van [eiser] contant aan hem betaald. Dat er contant is betaald, is echter niet bewezen, zo blijkt uit voorgaande bewijswaardering. Daardoor is de stelling van [eiser] dat hij de koopovereenkomst en de akte van levering heeft getekend omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat de koopsom aan hem was overgemaakt, alleszins aannemelijk. Deze veronderstelling is volgens [eiser] gebaseerd op de door partijen gemaakte afspraak en het door [gedaagde] aan hem overhandigde betalingsbewijs. Ter onderbouwing daarvan heeft [eiser] een overboekingsopdracht in het geding gebracht. Deze is gedateerd 11 februari 2013, hetgeen strookt met de afspraak tussen partijen dat de koopsom zou worden betaald voordat de koopovereenkomst zou worden getekend. Deze overboekingsopdracht zit ook in het dossier van de notaris. Bovendien heeft de zoon van [eiser] als getuige verklaard dat hij [gedaagde] heeft horen zeggen dat hij het geld had overgemaakt. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat hij bij het tekenen van de koopovereenkomst en de akte van levering in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat de koopsom door [gedaagde] was betaald. [gedaagde] heeft dit onvoldoende weersproken. Nu [gedaagde] in de koopovereenkomst en de akte van levering heeft laten opnemen dat hij de koopsom aan [eiser] heeft voldaan, is de rechtbank bovendien van oordeel dat deze onjuiste voorstelling van zaken te wijten is aan inlichtingen van de zijde van [gedaagde] als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a BW. Dat betekent dat het beroep van [eiser] op dwaling slaagt.
2.11.
De rechtbank heeft in het verstekvonnis de koopovereenkomst en akte van levering vernietigd op grond van bedrog. Dat [gedaagde] de overboekingsopdracht valselijke heeft opgemaakt of heeft laten opmaken en aan [eiser] heeft overhandigd met als doel [eiser] te bewegen de koopovereenkomst en de akte van levering te tekenen, zoals [eiser] stelt, is in de verzetprocedure echter niet komen vast te staan. Tegenover de verklaring van [eiser] staat immers de andersluidende verklaring van [gedaagde] . Ander bewijs is niet voorhanden, nu de notaris noch de notarisklerk kan verklaren hoe zij aan dat document zijn gekomen. Bovendien heeft [eiser] verklaard dat hij het document pas op 12 juni 2013 heeft ontvangen, zodat hij niet door de overhandiging van dit document bewogen kan zijn geweest de koopovereenkomst van 25 februari 2013 te tekenen. Dat betekent dat het verzet deels gegrond is. De rechtbank zal daarom het bestreden vonnis (deels) vernietigen en de vordering van [eiser] toewijzen op grond van dwaling. Nu het verstekvonnis verder in stand blijft, blijft ook de uitgesproken kostenveroordeling in stand. Voor de leesbaarheid zal de rechtbank het dictum opnieuw formuleren.
2.12.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het verzet als na te melden. In deze kosten zijn de kosten van de getuigenverhoren inbegrepen.
2.13.
Nu de vordering van [eiser] tot vernietiging van de koopovereenkomst en de akte van levering wordt toegewezen, treedt de voorwaarde in vervulling waaronder de vordering in voorwaardelijke reconventie is ingesteld. Vast staat dat [gedaagde] in verband met de koopsom een bedrag van € 59.138,57,00 aan [eiser] heeft betaald. Dit bedrag moet door [eiser] aan [gedaagde] worden terugbetaald, zodra [gedaagde] aan de medewerking van de overdracht van het onroerend goed heeft voldaan. De vordering wordt in zoverre dan ook toegewezen. De vordering tot terugbetaling van een bedrag van € 240.861,43 wordt afgewezen, nu [gedaagde] niet is geslaagd in het bewijs dat hij dit bedrag aan [eiser] heeft betaald.
2.14.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten in voorwaardelijke reconventie te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
vernietigt het verstekvonnis gewezen op 11 januari 2017 onder zaaknummer / rolnummer: C/02/312129 / HA ZA 16-132 en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de koopovereenkomst en de akte van levering tot stand zijn gekomen op grond van dwaling,
vernietigt de koopovereenkomst en de akte van levering,
veroordeelt [gedaagde] tot het verlenen van medewerking aan de overdracht van het woon-winkel-kantoorpand met onder- en bijgelegen grond, gelegen te [adres] , kadastraal bekend [kadastrale gegevens] ter grootte van twee are en zesenveertig centiare aan [eiser] ,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verstekzaak, aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden begroot op € 619,44,
bepaalt, nu [eiser] met een toevoeging procedeert, dat betaling van de proceskosten dient te geschieden door voldoening:
A. aan de griffier van deze rechtbank, na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak, wegens:
in debet gestelde explootkosten € 127,83
B. aan [eiser]
betaalde explootkosten € 42,61
advocaatsalaris € 452,00
griffierecht € 0,00
bepaalt, dat in geval de toevoeging mocht worden ingetrokken, betaling van de onder A. genoemde kosten rechtstreeks aan [eiser] dient plaats te vinden,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het verzet, aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden begroot op € 2.829,00,
verklaart de bovenstaande veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
veroordeelt [verweerder in reconventie] tot betaling aan [eiser in reconventie] van een bedrag van € 59.138,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening,
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.