ECLI:NL:RBZWB:2023:3004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
C/02/397461 / FA RK 22-2085
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
  • mr. Pellikaan
  • mr. Skrotzki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdes in een gezagsbeëindigende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 mei 2023 een nadere beschikking gegeven over de gezagsbeëindigende maatregel met betrekking tot de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2020. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ouderlijk gezag van beide ouders, [de moeder] en [de vader], te beëindigen en om de Gecertificeerde Instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te benoemen tot voogdes. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide ouders vanwege hun cognitieve beperkingen, persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek niet in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen. De ouders hebben in de afgelopen jaren onvoldoende medewerking verleend aan de hulpverlening en zijn niet in staat gebleken om de noodzakelijke zorg voor [minderjarige] te bieden. De rechtbank heeft de ouders als niet in staat geacht om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen en heeft geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] om in onduidelijkheid te leven, is verstreken. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de Raad toegewezen en het ouderlijk gezag van beide ouders beëindigd. Tevens is de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige]. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk effect heeft, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/397461 / FA RK 22-2085
Datum uitspraak: 2 mei 2023
Nadere beschikking van de rechtbank over gezagsbeëindigende maatregel
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2020 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.O. Zengin te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P. Doorakkers te Oosterhout (Noord-Brabant),
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
gevestigd te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van deze procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 14 september 2022 en alle daarin vermelde stukken;
  • het op 6 december 2022 ingekomen e-mailbericht van de pleegmoeder;
  • de brief van 21 december 2022 van de GI;
  • de brief van 2 februari 2023 van de GI, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 21 februari 2023 van mr. Zengin;
  • het op 5 april 2023 ontvangen e-mailbericht van de GI;
  • het op 6 april 2023 ontvangen e-mailbericht van de pleegmoeder;
  • het op 7 april 2023 ontvangen e-mailbericht van mr. Zengin;
  • het op 7 april 2023 ontvangen e-mailbericht van de pleegmoeder;
  • het op 9 april 2023 ontvangen e-mailbericht van de pleegmoeder, met bijlagen;
  • het op 11 april 2023 ontvangen e-mailbericht van mr. Doorakkers;
  • het op 11 april 2023 ontvangen e-mailbericht van de pleegmoeder;
  • het op 11 april 2023 ontvangen e-mailbericht van de Raad;
  • het op 12 april 2023 ontvangen e-mailbericht van de GI, met bijlage;
  • een tweetal op 19 april 2023 ontvangen e-mailberichten van de pleegmoeder;
  • het op 25 april 2023 ontvangen e-mailbericht van de GI, met bijlage.
1.2
Op 15 maart 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, nader mondeling behandeld. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
  • de moeder (via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding via MS Teams), bijgestaan door mr. Zengin die wel fysiek in de zittingszaal aanwezig was;
  • mr. Doorakkers, namens de vader;
  • de pleegmoeder (via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding via MS Teams);
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.
Daarnaast heeft de rechtbank, op verzoek van de pleegmoeder en omdat de overige aanwezigen daartegen geen bezwaren hebben geuit, bijzondere toestemming verleend aan mevrouw [naam] , pleegzorgbegeleidster vanuit William Schrikker Gezinsvormen, hierna te noemen: de pleegzorgbegeleidster, om de mondelinge behandeling als toehoordster bij te wonen (via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding via MS Teams).
De vader is weliswaar opgeroepen om te verschijnen en om te worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling, maar is niet in persoon daarbij aanwezig geweest.
1.3
Naar aanleiding van voormeld op 5 april 2023 ontvangen e-mailbericht van de GI heeft de rechtbank, hoewel zij het onderzoek in deze zaak al had gesloten, de overige partijen in de gelegenheid gesteld om daarop binnen een week schriftelijk te reageren.

2.De feiten

2.1
Op 30 augustus 2020 is [minderjarige] geboren als kind van mevrouw [de moeder] , geboren op [geboortedag 2] 1991 te [geboorteplaats 2] (de moeder) en de heer [de vader] , geboren op [geboortedag 3] 1978 te [geboorteplaats 3] (de vader).
2.2
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3
Bij beschikking van 29 juli 2020 van de kinderrechter van deze rechtbank is het toen nog ongeboren kind [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 29 juli 2020 tot 29 juli 2021. Deze maatregel is nadien steeds verlengd.
2.4
Bij beschikking van 3 september 2020 van de kinderrechter van deze rechtbank is met spoed, zonder daaraan voorafgaand horen van partijen, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 3 september 2020 tot 17 september 2020. Deze machtiging is nadien steeds verlengd.
2.5
Bij beschikking van 27 juli 2022 zijn de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg laatstelijk verlengd met ingang van 29 juli 2022 tot 29 juli 2023.
2.6
[minderjarige] is sinds februari 2021 in het pleeggezin van de pleegmoeder geplaatst.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt om het ouderlijk gezag van beide ouders over [minderjarige] te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
De Raad adviseert nu om de GI te benoemen tot voogdes over [minderjarige] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.3
De GI heeft desverzocht als bijlage bij voormeld op 25 april 2023 ingekomen e-mailbericht een schriftelijke en namens de GI ondertekende verklaring van 25 april 2023 overgelegd, waaruit blijkt dat de GI bereid is om te worden benoemd tot voogdes over [minderjarige] .

4.De standpunten

4.1
Namens de Raad is ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, aangegeven dat beide ouders vanwege hun cognitieve beperkingen, persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek niet in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen en om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . In de afgelopen periode heeft de GI op verzoek van de rechtbank nader onderzoek verricht naar de mogelijkheden om de hulpverlening en de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder op vrijwillige basis voort te zetten. Gebleken is echter dat beide ouders vanwege hun beperkingen en middelengebruik onvoldoende in staat zijn gebleken om de hulpverlening te accepteren en om hun afspraken consequent na te komen, ook voor wat betreft het contact met [minderjarige] . Daarnaast komen de ouders vaak terug op de (gezags)beslissingen die zij eerder hebben genomen en stellen zij (gezags)zaken ter discussie. Dat leidt tot veel spanningen en onduidelijkheid. De vader kan daarnaast dreigend zijn richting de GI, de hulpverlening en de pleegmoeder. Het is beide ouders in de afgelopen jaren ook niet gelukt om de zorgen over hun functioneren weg te nemen dan wel om deze te verminderen. Hoewel de ouders momenteel inzien dat zij de zorg voor [minderjarige] niet kunnen dragen, hebben zij wisselend verklaard over hun wens om op termijn weer voor [minderjarige] te zorgen. Gelet hierop is de Raad van mening dat het voortzetten van de noodzakelijk geachte hulpverlening en de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder op vrijwillige basis niet mogelijk is en dat beëindiging van het ouderlijk gezag van beide ouders over [minderjarige] noodzakelijk is.
In het inleidende verzoekschrift van 11 mei 2022 heeft de Raad geadviseerd om de pleegmoeder te benoemen tot voogdes over [minderjarige] , omdat de GI door de Raad werd gezien als onnodige schakel in de contacten tussen de ouders en de pleegmoeder. Na indiening van voormeld verzoekschrift heeft de Raad echter tegenstrijdige berichten ontvangen over de samenwerking tussen de pleegmoeder en de ouders. De pleegmoeder zou beloftes hebben gedaan aan de moeder dat zij meer contact met [minderjarige] zou krijgen wanneer de pleegmoeder zou worden benoemd tot voogdes over [minderjarige] . Daarnaast heeft de GI haar zorgen geuit over de samenwerking tussen de ouders en de pleegmoeder. Naar aanleiding hiervan heeft de Raad, na wijziging van het verzoekschrift van 8 juli 2022, geadviseerd om de GI te benoemen tot voogdes. Bij voormelde beschikking van 14 september 2022 heeft de rechtbank aan de Raad en de GI de opdracht gegeven om de mogelijkheden tot voortzetting van de hulpverlening op vrijwillige basis te onderzoeken. Omdat uit dat onderzoek is gebleken dat de pleegmoeder en de ouders voldoende in staat worden geacht om met elkaar samen te werken en te overleggen over [minderjarige] en de GI daarin naar verwachting niet meer zou kunnen bereiken, heeft de Raad tijdens de nadere mondelinge behandeling geadviseerd om de pleegmoeder te benoemen tot voogdes over [minderjarige] .
Naar aanleiding van het op 5 april 2023 ingekomen e-mailbericht van de GI, waarin er nieuwe zorgen worden geuit over de pleegmoeder, zoals de rechtbank hieronder bij het standpunt van de GI nader uiteen zal zetten, heeft de Raad echter aangegeven dat er sprake is van een gewijzigde situatie en dat er op dit moment te veel onduidelijkheid bestaat om de pleegmoeder te benoemen tot voogdes over [minderjarige] . De Raad adviseert daarom nu om de GI te benoemen tot voogdes over [minderjarige] . De Raad vindt dat beëindiging van het ouderlijk gezag van beide ouders onverminderd noodzakelijk is. Het opnieuw aanhouden van de beslissing in deze zaak in afwachting van de ontwikkelingen rondom de zorgen over de pleegmoeder, is volgens de Raad niet in het belang van [minderjarige] , omdat zij bovenal behoefte heeft aan duidelijkheid. De Raad vindt dat de GI in de komende periode de mogelijkheden dient te onderzoeken om de voogdij over [minderjarige] eventueel alsnog aan de pleegmoeder over te kunnen dragen.
4.2
Namens de GI is, samengevat, aangegeven dat beide ouders het beste met [minderjarige] voor hebben, maar dat het hen vanwege hun complexe persoonlijke problematiek niet lukt om voor [minderjarige] te zorgen en om het gezag over haar op een goede wijze uit te oefenen. De frequentie van de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] is stapsgewijs verminderd tot eenmaal per acht weken, omdat het de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek telkens niet is gelukt om zich aan de omgangsregeling te houden. Hoewel het de moeder nog steeds niet altijd lukt om de omgangsregeling met [minderjarige] na te komen, vindt de GI het wel positief dat de moeder zich van tevoren afmeldt als zij niet in staat is om omgang te hebben met [minderjarige] .
Tijdens de nadere mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven dat zij instemt met het benoemen van de pleegmoeder tot voogdes over [minderjarige] . De GI heeft in de afgelopen periode de samenwerking tussen de pleegmoeder en de ouders gemonitord. Gebleken is dat de pleegmoeder voldoende in staat wordt geacht om contact te hebben en om samen te werken met de ouders. Hoewel die samenwerking niet altijd goed verloopt, is dat gelegen in de problematiek van de ouders en niet in de vaardigheden van de pleegmoeder. Daarbij ontvangt de pleegmoeder goede ondersteuning vanuit pleegzorg. De GI vindt het wel belangrijk dat er een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] wordt vastgesteld en dat er duidelijke (veiligheids)afspraken worden gemaakt, zodat discussie hierover wordt vermeden. De GI ziet geen mogelijkheden om de omgang tussen de moeder en [minderjarige] uit te breiden.
Bij het op 5 april 2023 ingekomen e-mailbericht heeft de GI aangegeven dat zij door de politie is geïnformeerd dat de pleegmoeder is gearresteerd vanwege een verdenking van oplichting, valsheid in geschrifte en fraude. In opvolgende correspondentie heeft de GI aangegeven dat er signalen zijn dat [minderjarige] vanaf het begin van de plaatsing niet bij de pleegmoeder heeft verbleven, maar bij de ouders van de pleegmoeder. Tijdens de doorzoeking in het huis van de pleegmoeder zijn er door de politie namelijk geen spullen van [minderjarige] aangetroffen. De GI stelt daarnaast dat vanuit de peuteropvang is aangegeven dat [minderjarige] altijd wordt gehaald en gebracht door de moeder van de pleegmoeder. De pleegmoeder is nog nooit bij de peuteropvang gezien. Gelet op deze recente zorgen over de pleegmoeder is de GI nu van mening dat de GI dient te worden benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
Bij het op 12 april 2023 ingekomen e-mailbericht van de GI is als bijlage een brief van de pleegzorgbegeleidster gevoegd. Hieruit blijkt dat William Schrikker Gezinsvormen (de pleegzorgorganisatie) het pleegzorgcontract met de pleegmoeder per direct eenzijdig heeft beëindigd. Omdat [minderjarige] na de arrestatie van de pleegmoeder feitelijk bij de ouders van de pleegmoeder verbleef, is na een veiligheidscheck besloten om het verblijf van [minderjarige] bij de ouders van de pleegmoeder vooralsnog voort te zetten. Indien [minderjarige] in de toekomst zal worden teruggeplaatst bij de pleegmoeder, dan is het volgens de pleegzorgbegeleidster met het oog op de vertrouwensbreuk die is ontstaan, onduidelijk of de pleegzorgorganisatie betrokken kan blijven. Gezien de onduidelijkheid en onrust op dit moment acht de pleegzorgbegeleidster het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] om de pleegmoeder te benoemen tot voogdes over [minderjarige] .
4.3
Namens en door de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de beslissing over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling is door en namens de moeder aangegeven dat zij vindt dat de pleegmoeder moet worden benoemd tot voogdes over [minderjarige] . Zij vindt dat [minderjarige] bij de pleegmoeder in goede handen is en zij heeft bewondering voor de inzet en de betrokkenheid van de pleegmoeder. De betrokkenheid van de GI leidt volgens de moeder daarentegen enkel tot extra spanningen en onrust. De moeder wil dat het voornemen wordt uitgesproken dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] zal worden uitgebreid tot eenmaal per maand. De moeder heeft bij de rechtbank een afzonderlijk verzoek tot vaststelling omgang ingediend, welk verzoek afzonderlijk zal worden behandeld.
Bij het op 7 april 2023 ingekomen e-mailbericht van mr. Zengin is namens de moeder over de recente zorgen betreffende de pleegmoeder aangegeven dat zij de pleegmoeder gelooft. De moeder wil op dit moment echter geen standpunt innemen over de vraag wie er moet worden benoemd tot voogdes over [minderjarige] , maar zij hoopt dat het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder kan worden voortgezet. Een overplaatsing van [minderjarige] naar een ander (crisis)pleeggezin acht de moeder absoluut niet in haar belang. Indien de rechtbank van oordeel is dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om de pleegmoeder te benoemen tot haar voogdes, dan verzoekt de moeder subsidiair om de beslissing in deze zaak aan te houden totdat er meer duidelijkheid bestaat over de zorgen betreffende de pleegmoeder.
4.4
Namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij er altijd erg tegenop ziet om naar de rechtbank te komen. Daarnaast is er in de afgelopen dagen een discussie ontstaan over het vaderschap van de vader. Hij is hierdoor van slag geraakt en hij heeft daarom besloten om niet in persoon te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling en om zich te laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. De vader stemt in met het verzoek tot beëindiging van zijn ouderlijk gezag over [minderjarige] . Hij hoopt dat er in de toekomst ruimte zal ontstaan voor contact(herstel) tussen hem en [minderjarige] .
De vader voert verweer tegen het oorspronkelijke advies van de Raad en de GI om de pleegmoeder te benoemen tot voogdes over [minderjarige] . Hij vindt dat de GI moet worden benoemd tot voogdes over [minderjarige] . De vader vindt ook dat zij in een ander pleeggezin moet worden geplaatst, ook al ligt die vraag nu niet aan de rechtbank voor. De vader stelt dat hij uit onmacht en frustratie een aantal dingen heeft geroepen naar de pleegmoeder en dat zij naar aanleiding daarvan aangifte heeft gedaan bij de politie vanwege bedreiging. De vader erkent zijn aandeel daarin. Hij maakt zich echter zorgen over de (opvoed)situatie van de pleegmoeder. Afspraken worden volgens de vader door de pleegmoeder niet nagekomen en op het laatste moment afgezegd om twijfelachtige redenen. De vader heeft daarnaast foto’s gezien van [minderjarige] waarop verwondingen op haar lichaam te zien zijn en de pleegmoeder heeft op discutabele wijze een DNA-test laten afnemen tussen [minderjarige] en een andere dochter van de vader, waaruit zou blijken dat er tussen de twee halfzussen geen biologische band bestaat. Het contact tussen de vader en de pleegmoeder verloopt momenteel slecht en het contact tussen de pleegmoeder en de moeder is in het verleden ook wisselend verlopen. De vader maakt zich dan ook zorgen over zijn positie in de situatie waarin de pleegmoeder wordt benoemd tot voogdes over [minderjarige] . De vader is voornemens om ook een verzoek tot het vaststellen van omgang tussen hem en [minderjarige] bij de rechtbank in te dienen.
Bij het op 11 april 2023 ingekomen e-mailbericht van mr. Doorakkers is namens de vader als reactie op de recente zorgen over de pleegmoeder aangevoerd dat hij volhardt in zijn standpunt dat de GI moet worden benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
4.5
Door de pleegmoeder is, samengevat, aangegeven dat het weliswaar goed gaat met [minderjarige] en dat zij is gehecht in het pleeggezin, maar dat zij wel behoefte heeft aan rust en duidelijkheid over haar toekomstperspectief. De pleegmoeder verzoekt om haar te benoemen tot voogdes over [minderjarige] . De pleegmoeder ziet de GI niet als neutrale partij en is van mening dat een verdere betrokkenheid van de GI enkel zal leiden tot onnodige frustraties en onrust. Daarbij zullen de ouders, ook indien de GI wordt benoemd tot voogdes over [minderjarige] , enkel direct contact opnemen met de pleegmoeder en niet met de GI. Hoewel de pleegmoeder op dit moment geen contact heeft met de vader vanwege de bedreigingen die hij naar haar toe heeft geuit, heeft zij wel goed contact met zijn begeleiding. Ook ziet de pleegmoeder dat het gedrag van de vader voortkomt uit zijn beperkingen en problematiek. Indien contact(herstel) tussen [minderjarige] en/of uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [minderjarige] mogelijk is, dan zal de pleegmoeder daarop inzetten.
Bij voormelde na de mondelinge behandeling ontvangen e-mailberichten van de pleegmoeder heeft de pleegmoeder aangegeven dat zij inderdaad door de politie is gearresteerd, maar dat zij na verhoor van drie dagen weer is vrijgelaten. Zij ontkent alle beschuldigingen, maar wordt nog wel aangemerkt als verdachte. De pleegmoeder ontkent dat [minderjarige] in de afgelopen twee jaren bij haar ouders heeft verbleven. Er zijn door de politie tijdens de doorzoeking in het huis van de pleegmoeder geen spullen van [minderjarige] aangetroffen, omdat de pleegmoeder momenteel middenin een verbouwing zit. Daarnaast wonen de ouders van de pleegmoeder in de buurt en zijn zij, zoals dat gebruikelijk is binnen de Turkse cultuur, erg betrokken bij het (pleeg)gezin van de pleegmoeder. Omdat de pleegmoeder in het onderwijs werkt, wordt [minderjarige] altijd door de ouders van de pleegmoeder gehaald en gebracht naar de peuteropvang. Ook stelt de pleegmoeder dat zij altijd goed voor [minderjarige] heeft gezorgd en dat de verdenkingen daar niets aan afdoen. De veiligheid van [minderjarige] is ook nooit in gevaar geweest. De pleegmoeder vindt dat [minderjarige] in haar vertrouwde omgeving moet blijven en dat het schadelijk is indien zij zou moeten worden overgeplaatst naar een ander (crisis)pleeggezin. De pleegmoeder heeft ten slotte aangegeven dat op 19 april 2023 de mondelinge behandeling bij de kinderrechter heeft plaatsgevonden van het verzoek van de GI ter verkrijging van toestemming voor het wijzigen van de verblijfplaats van [minderjarige] (op basis van artikel 1:265i BW). De pleegmoeder stelt dat de kinderrechter dit verzoek heeft afgewezen en dat er onderzocht zal worden of de werkrelatie tussen de pleegmoeder en de GI/pleegzorg kan worden hersteld. Gelet op het voorgaande is de pleegmoeder van mening dat zij dient te worden benoemd tot voogdes over [minderjarige] . Wanneer de GI wordt benoemd tot voogdes over [minderjarige] , dan vreest de pleegmoeder dat [minderjarige] bij haar zal worden weggehaald.

5.De nadere beoordeling

5.1
De rechtbank verwijst naar de beschikking van 14 september 2022. Hierbij heeft zij de beslissing op het verzoek pro forma aangehouden tot 14 februari 2023 omdat, samengevat, de mogelijkheden om de plaatsing en het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder op vrijwillige basis voort te zetten naar haar oordeel onvoldoende zijn onderzocht. De rechtbank heeft de GI daarom verzocht om alsnog de mogelijkheden daartoe te onderzoeken en daarover uiterlijk op voormelde pro forma datum schriftelijk verslag uit te brengen.
5.2
Naar aanleiding van de (nader) overgelegde stukken en wat er tijdens de (nadere) mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
Gezagsbeëindigende maatregel
5.3
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.4
Gebleken is dat beide ouders vanwege hun cognitieve beperkingen, persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek niet in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen. Beide ouders zijn blijvend onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] gebleken.
5.5
De ouders zijn daarnaast niet in staat om de noodzakelijk geachte hulpverlening voldoende te accepteren en om de afspraken met de hulpverlening na te komen. De moeder komt vanwege haar middelengebruik niet toe aan individuele (trauma)behandeling, waardoor haar PTSS-klachten blijven bestaan. De frequentie van de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] is in de afgelopen jaren stapsgewijs verminderd tot eenmaal per acht weken, omdat de contactregeling voor de moeder steeds niet haalbaar bleek te zijn. De vader kan zich zeer dreigend opstellen tegenover de GI, de hulpverlening en de pleegmoeder. Tussen de vader en [minderjarige] is er slechts tweemaal per jaar sprake van begeleid contact. Omdat beide ouders weinig fysieke contacten hebben met [minderjarige] en omdat zij wisselend beschikbaar zijn, hebben zij bovendien onvoldoende zicht op wat [minderjarige] nodig heeft en met welke (gezags)beslissingen zij het meest is gebaat. Omdat de noodzakelijk geachte hulpverlening als gevolg van de complexe persoonlijke problematiek van beide ouders niet van de grond is gekomen, is die hulpverlening ontoereikend voor het voorkomen dan wel het verminderen van bovengenoemde zorgen.
5.6
Vanwege bovengenoemde zorgen is [minderjarige] in september 2020 uit huis geplaatst. In februari 2021 is zij in het pleeggezin van de pleegmoeder geplaatst. Gebleken is dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt en dat zij een veilige gehechtheidsrelatie heeft opgebouwd met de pleegmoeder. De pleegmoeder komt tegemoet aan de zorg- en opvoedingsbehoeften van [minderjarige] . De pleegmoeder wordt daarnaast voldoende in staat geacht om contact te hebben en samen te werken met de ouders. Hoewel die samenwerking niet altijd goed verloopt, is dat gelegen in de problematiek van de ouders en niet in de vermogens van de pleegmoeder.
5.7
De rechtbank acht de ouders, gelet op het voorgaande, nu en binnen afzienbare termijn niet in staat om het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit te oefenen en om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] , dat wil zeggen de termijn waarbinnen zij de huidige zorgelijke situatie en onduidelijkheid over haar toekomstperspectief kan verdragen, al is verstreken. [minderjarige] heeft dan ook behoefte aan duidelijkheid over wie het gezag over haar verder zal uitoefenen en over haar toekomstperspectief.
5.8
Een afwijzing van het verzoek van de Raad en het op vrijwillige basis voortzetten van de hulpverlening en de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin is naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk, omdat de ouders vanwege hun complexe persoonlijke problematiek onvoldoende beschikbaar zijn voor de GI, de pleegmoeder en voor de hulpverlening. De medewerking van en de samenwerking met beide ouders is onvoldoende duurzaam gebleken. De ouders komen daarnaast vaak terug op (gezags)beslissingen die zij hebben genomen en zij stellen (gezags)zaken ter discussie. De ouders zijn dan ook niet in staat om op een goede wijze (gezags)zaken te regelen en om (gezags)beslissingen te nemen. Een voortzetting van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] vindt de rechtbank, gelet op het tijdelijke karakter van die maatregelen en het belang van het bieden van duidelijkheid aan [minderjarige] , niet langer passend.
5.9
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] , zoals genoemd in artikel 1:266, eerste lid, sub a BW. De rechtbank zal het verzoek van de Raad, dat niet is weersproken, daarom toewijzen en overgaan tot beëindiging van het gezag van de ouders over [minderjarige] .
5.1
De rechtbank benadrukt dat de beslissing om het gezag van de ouders te beëindigen niet betekent dat zij vanaf nu geen belangrijke rol meer in het leven van [minderjarige] zullen spelen. De ouders blijven altijd de ouders van [minderjarige] en daarom erg belangrijk in haar leven. De rechtbank hoopt dan ook dat het de ouders in de toekomst zal lukken om hun verslavingen en problematiek onder controle te krijgen, zodat er ruimte ontstaat bij de ouders om de noodzakelijk geachte individuele hulpverlening te blijven accepteren en met een positief resultaat af te kunnen ronden. In dat geval zal er mogelijk ook ruimte ontstaan om de contacten tussen de ouders en [minderjarige] uit te breiden, mits dat in het belang van [minderjarige] wordt geacht. Het belang van [minderjarige] staat hierbij voorop.
Voogdij
5.11
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd(es) over haar te benoemen. Over de vraag wie er moet worden benoemd tot voogd(es) over [minderjarige] , overweegt de rechtbank als volgt.
5.12
Tijdens de nadere mondelinge behandeling is namens de Raad en de GI aangegeven dat de pleegmoeder voldoende in staat wordt geacht om de voogdij over [minderjarige] uit te oefenen en om contact te hebben en samen te werken met de ouders. De betrokkenheid van de GI wordt bovendien soms als onnodig belastend gezien. De Raad en de GI hebben daarom tijdens de nadere mondelinge behandeling geadviseerd om de pleegmoeder te benoemen tot voogdes over [minderjarige] . De moeder en de pleegmoeder waren ook van mening dat de pleegmoeder dient te worden benoemd tot voogdes over [minderjarige] . De vader heeft daarentegen verzocht om de GI te benoemen tot voogdes over [minderjarige] , vanwege de zorgen die hij heeft over de pleegmoeder.
5.13
Na afloop van de nadere mondelinge behandeling heeft de GI bij voormeld e-mailbericht van 5 april 2023 aangegeven dat er nieuwe zorgen zijn ontstaan over de pleegmoeder. De GI is door de politie geïnformeerd dat de pleegmoeder is gearresteerd vanwege verdenking van oplichting, valsheid in geschrifte en fraude. De GI heeft daarnaast signalen ontvangen dat [minderjarige] feitelijk nooit bij de pleegmoeder heeft verbleven, maar bij de ouders van de pleegmoeder. Bij de doorzoeking van de woning van de pleegmoeder heeft de politie namelijk daar geen spullen van [minderjarige] aangetroffen. Daarnaast heeft de GI vanuit de peuteropvang vernomen dat [minderjarige] altijd door de ouders van de pleegmoeder wordt gehaald en gebracht en dat de pleegmoeder daar nog nooit is gezien. Gebleken is voorts dat de GI heeft verzocht om haar met spoed, te weten zonder daaraan voorafgaand horen van partijen, toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] (op grond van artikel 1:265i BW). De kinderrechter heeft dit verzoek bij beschikking van 6 april 2023 toegewezen voor de duur van twee weken. De pleegmoeder heeft ermee ingestemd dat [minderjarige] tijdelijk bij haar ouders zou verblijven. Nadat de kinderrechter partijen in die zaak had gehoord, heeft zij het verzoek voor het overige afgewezen. De rechtbank is niet bekend met de overwegingen van de kinderrechter in die beschikking.
5.14
Uit voormelde na afloop van de mondelinge behandeling ontvangen e-mailberichten van de pleegmoeder, welke de pleegmoeder heeft verstuurd als reactie op voormeld e-mailbericht van de GI van 5 april 2023, blijkt dat zij door de politie is verhoord en dat zij inmiddels weer thuis is. De pleegmoeder ontkent de strafrechtelijke verdenkingen en dat [minderjarige] niet bij haar zou wonen. De pleegmoeder stelt dat zij de spullen van [minderjarige] tijdelijk bij haar ouders heeft ondergebracht omdat zij bij haar thuis aan het verbouwen is. De pleegmoeder en haar ouders wonen dichtbij elkaar en zij komen veel bij elkaar over de vloer. De pleegmoeder stelt daarnaast dat [minderjarige] altijd door haar ouders wordt gehaald en gebracht naar de peuteropvang, omdat de pleegmoeder in het onderwijs werkt waardoor zij daartoe zelf niet in staat is. Hoewel uit de door de GI op 12 april 2023 overgelegde brief van pleegzorg blijkt dat pleegzorg het pleegzorgcontract eenzijdig heeft beëindigd, maakt de rechtbank uit de op 19 april 2023 ontvangen e-mailberichten van de pleegmoeder op dat [minderjarige] inmiddels weer bij haar woont en dat er in de komende periode zal worden gewerkt aan het herstel van het vertrouwen tussen de pleegmoeder en de GI/pleegzorg.
5.15
De rechtbank overweegt, gelet op het voorgaande, dat er tijdens de nadere mondelinge behandeling, behalve namens de vader, geen zorgen zijn geuit over de verzorging van [minderjarige] door de pleegmoeder. De pleegmoeder wordt, behalve door de vader, door alle betrokkenen in staat geacht om de voogdij over [minderjarige] op een goede wijze uit te oefenen.
De rechtbank overweegt daarnaast dat er op dit moment enkel een verdenking bestaat dat de pleegmoeder voornoemde strafbare feiten heeft gepleegd. De strafbare feiten waarvan zij wordt verdacht, betreffen bovendien enkel economische delicten en raken niet de (acute) fysieke en/of sociaal-emotionele veiligheid van [minderjarige] . De rechtbank ziet hierin op dit moment dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat [minderjarige] bij de pleegmoeder niet veilig zou zijn. Ook heeft de pleegmoeder gemotiveerd betwist dat [minderjarige] nooit bij haar zou hebben gewoond en dat zij feitelijk bij de ouders van de pleegmoeder zou hebben gewoond. Echter, gezien deze recent ontstane zorgen over de pleegmoeder en omdat hierover nog veel onduidelijkheid bestaat, is de rechtbank met de Raad en de GI van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om de pleegmoeder te benoemen tot haar voogdes.
5.16
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat beëindiging van het ouderlijk gezag van beide ouders over [minderjarige] onverminderd noodzakelijk is. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid over wie het gezag over haar uitoefent en over haar toekomstperspectief. De rechtbank acht het daarom niet in het belang van [minderjarige] om de beslissing in deze zaak, zoals namens de moeder en door de pleegmoeder subsidiair is bepleit, opnieuw aan te houden totdat er meer duidelijkheid bestaat over de recent ontstane zorgen over de pleegmoeder. Daarbij komt dat de rechtbank op dit moment niet kan inschatten op welke termijn er wel (voldoende) duidelijkheid zal ontstaan hierover.
5.17
Gelet hierop zal de rechtbank, overeenkomstig het huidige advies van de Raad en de GI, de GI benoemen tot voogdes over [minderjarige] , ook al is de betrokkenheid van de GI in de afgelopen periode in de ogen van de ouders en de pleegmoeder niet altijd optimaal geweest. Namens de GI is op verzoek van de rechtbank een schriftelijke verklaring van 25 april 2023 overgelegd waaruit blijkt dat zij bereid is om te worden benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
5.18
De rechtbank vindt het ten slotte belangrijk dat de GI de recent ontstane zorgen over de pleegmoeder goed zal volgen en dat zij, indien nodig, daarnaar zal handelen. Op het moment dat er voldoende duidelijkheid bestaat over voormelde zorgen over de pleegmoeder, dient de GI eveneens de (on)mogelijkheden te onderzoeken om de voogdij alsnog over te dragen naar de pleegmoeder en, mits dat in het belang van [minderjarige] wordt geacht, daarop in te zetten.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
5.19
De rechtbank zal, gelet op de aard daarvan, de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissingen alvast moeten worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing(en).
5.2
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 2] 1991 te [geboorteplaats 2] en [de vader] , geboren op [geboortedag 3] 1978 te [geboorteplaats 3] over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2020 te [geboorteplaats 1] ;
benoemt tot voogdes over [minderjarige] de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2023 door mr. Bogaert, voorzitter, mr. Pellikaan en mr. Skrotzki, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.