ECLI:NL:RBZWB:2023:3005

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
C/02/408074 / JE RK 23-568
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie jeugdhulpaanbieder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot uithuisplaatsing van [minderjarige], die eerder onder toezicht was gesteld en in een pleeggezin verbleef. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige].

De feiten tonen aan dat [minderjarige] eerder bij zijn tante verbleef, maar dat deze situatie niet langer houdbaar was door onrust in het gezin en gedragsproblemen van [minderjarige]. De GI heeft verzocht om een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing, omdat [minderjarige] sinds 23 februari 2023 in een woongroep verblijft, maar dit was niet gedekt door een geldige machtiging. De kinderrechter heeft de GI erop gewezen dat zij tijdig een nieuwe machtiging had moeten aanvragen.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met de problematiek van de ouders, de situatie van [minderjarige] en de noodzaak van een stabiele omgeving voor zijn ontwikkeling. De vader van [minderjarige] is momenteel gedetineerd, maar heeft aangegeven open te staan voor hulpverlening en de GI te ondersteunen in het verzoek. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 19 januari 2024, en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
zaaknummer: C/02/408074 / JE RK 23-568
datum uitspraak: 21 april 2023

beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

gevestigd te Helmond, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Vught.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 16 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 27 maart 2023.
Op 21 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met
gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI.
Hoewel daartoe correct opgeroepen is de moeder niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Hij heeft hiervan, zonder kennisgeving vooraf, geen gebruik gemaakt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 17 januari 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 19 januari 2022 tot 19 januari 2023. Bij diezelfde beschikking is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Laatstelijk, bij beschikking van 2 januari 2023, is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 19 januari 2023 tot 19 januari 2024. Daarbij is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij een pleeggezin verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
[minderjarige] verbleef in het kader van de voormelde machtiging tot uithuisplaatsing bij zijn tante. Inmiddels is hij per 23 februari 2023 overgeplaatst naar [woongroep] .

Het verzoek

De GI verzoekt om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van de GI

Namens de GI wordt, ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, het volgende aangevoerd. [minderjarige] verblijft vanaf per 23 februari 2023 op een woongroep. Dit valt binnen de categorie ‘accommodatie jeugdhulpaanbieder’. Bij de GI is sprake geweest van een miscommunicatie. Niet helder was dat voor een plaatsing op de woongroep een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing nodig was.
Op de woongroep gaat het momenteel moeizaam met [minderjarige] . Hij blowt fors, al is hierin recentelijk een vermindering zichtbaar. De jeugdcoach speelt daar een positieve rol in. Bij een recente kamercontrole is bij [minderjarige] hasj aangetroffen. De hasj is door de politie in beslag genomen. Gezien wordt dat er bij [minderjarige] veel spanning is nu hij weet dat zijn vader binnenkort ontslagen wordt uit detentie. [minderjarige] heeft aangegeven bij zijn vader te willen gaan wonen. Dit is echter op korte termijn niet haalbaar. Bij de vader moet eerst sprake zijn van stabiliteit voordat toegekomen kan worden aan een eventuele plaatsing van [minderjarige] bij hem. Dit betekent in ieder geval dat de vader eerst een woning moet vinden, een eigen inkomen kan genereren en op financieel gebied stabiel is. Daarnaast moet worden onderzocht of de vader opvoedkundig in staat is om voor [minderjarige] te zorgen.
Op de plek waar [minderjarige] nu verblijft, kan hij opgroeien. Bij zijn tante vond [minderjarige] het niet fijn. Hij had het gevoel achtergesteld te worden en geen volwaardig deel uit te maken van het gezin. Er is binnen het gezin van de tante onrust ontstaan doordat de oom door de politie is opgepakt. Ook heeft er een incident plaatsgevonden waarbij [minderjarige] ervan werd verdacht geld te hebben gestolen van zijn oom. [minderjarige] is toen weggelopen en was niet bereikbaar. De politie heeft [minderjarige] gevonden bij zijn moeder, maar ook daar liep hij weg. Nadat is gesproken met [minderjarige] , is hij teruggegaan naar de tante. Volgens de tante was een plaatsing van [minderjarige] in haar gezin niet langer houdbaar; [minderjarige] houdt zich volgens de tante niet aan afspraken. Vervolgens is er voor [minderjarige] een plek beschikbaar gekomen op de woongroep waar hij nu verblijft. [minderjarige] , de vader en de tante stonden achter de plaatsing aldaar. De vader stimuleert het verblijf van [minderjarige] op de woongroep. De GI volhardt in het verzoek.

Het standpunt van belanghebbenden

De vader brengt, samengevat, naar voren dat hij volgende week woensdag (naar de kinderrechter begrijpt op 26 april 2023) vrij komt uit detentie. De vader acht het teleurstellend hoe [minderjarige] zich momenteel op de woongroep gedraagt. De vader maakt zich zorgen over dat hij [minderjarige] niet de sturing kan geven die hij nodig heeft. Zelf is de vader bezig met het vinden van een woning. Hij hoopt hiervoor, na een kort verblijf bij de daklozenopvang, in aanmerking te komen. Het vinden van nieuw werk zal volgens de vader geen probleem zijn.
De vader staat achter het verzoek. Hij begrijpt dat een langer verblijf van [minderjarige] op de woongroep noodzakelijk is. De vader heeft met [minderjarige] besproken dat hij niet gelijk bij hem terug kan worden geplaatst en dat dit mogelijk twee à drie jaar kan duren. Voor hulpverlening staat de vader open.
De kinderrechter heeft van de moeder en [minderjarige] geen standpunt kunnen vernemen, nu zij respectievelijk niet bij de mondelinge behandeling en het ‘kindgesprek’ zijn verschenen.

De beoordeling

Volgens artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De kinderrechter neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Eerder heeft [minderjarige] voor langere tijd middels een machtiging tot uithuisplaatsing bij zijn tante gewoond. In de thuissituatie waren er signalen van huiselijk geweld en drugs- en alcoholgebruik door de moeder, waardoor [minderjarige] belast is geweest met volwassenproblematiek. Een machtiging tot uithuisplaatsing was noodzakelijk.
Het verblijf van [minderjarige] bij zijn tante is niet langer houdbaar gebleken. Volgens de tante luistert [minderjarige] niet, komt hij te laat thuis en trekt hij zich niets van de huisregels aan. [minderjarige] zelf voelde zich geen volwaardig onderdeel uitmaken van het gezin. Daarnaast is het de kinderrechter gebleken dat er sprake was van onrust binnen het gezin van de tante, waarbij ook de politie betrokken was.
De kinderrechter heeft er kennis van genomen dat [minderjarige] per 23 februari 2023 is overgeplaatst naar [woongroep] . Inmiddels gaat [minderjarige] naar de dagbesteding. Evenals de GI acht de kinderrechter een plaatsing op een neutrale plek passend. Dit mede om de band tussen [minderjarige] en zijn familieleden, maar ook die tussen de vader en de tante niet verder te beschadigen.
Genoegzaam gebleken is dat [minderjarige] niet teruggeplaatst kan worden bij de moeder. Zij kampt met persoonlijke problematiek en kan de zorg voor [minderjarige] niet dragen. Het contact tussen de GI en de moeder verloopt moeizaam. De vader is langere tijd gedetineerd waardoor [minderjarige] niet bij hem terecht kon. Op dit moment komt een plaatsing van [minderjarige] bij zijn vader, na zijn detentie, te vroeg. Naar het oordeel van de kinderrechter stelt de GI duidelijke eisen waaraan de vader moet voldoen voordat bekeken kan worden of een plaatsing van [minderjarige] bij hem kan worden gerealiseerd. De vader dient na zijn detentie een stabiel leven op te bouwen. Een eigen woning, inkomen en een stabiele financiële situatie zijn daar een onderdeel van. Daarnaast dient te worden onderzocht of de vader opvoedkundig in staat is om voor [minderjarige] te kunnen zorgen. In de komende periode dient hierop te worden ingezet. De kinderrechter acht het positief dat de vader aangeeft dat hij de door de GI gestelde eisen accepteert en dat hij open staat voor hulpverlening. De vader ziet in dat hij niet direct na zijn vrijlating voor [minderjarige] kan zorgen. Ook is positief dat hij dat ook naar [minderjarige] communiceert. De vader staat dan ook achter het verzoek.
Gelet op al het voorgaande zal de kinderrechter de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 19 januari 2024. De verlening wordt geacht in zijn belang te zijn.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Tot slot geeft de kinderrechter de GI mee dat zij vóór de plaatsing van [minderjarige] op de woongroep aan hem om een daarbij passende machtiging tot uithuisplaatsing had moeten verzoeken. Verondersteld mag worden dat de GI weet dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , zoals deze is afgegeven bij beschikking van 2 januari 2023, niet voldeed voor een plaatsing op een woongroep. Nu [minderjarige] op 23 februari 2023 op de woongroep is geplaatst, betekent dit dat hij sindsdien onrechtmachtig en zonder geldige titel op de woongroep heeft verbleven. De rechtbank heeft het verzoek van de GI, gedateerd op 16 maart 2023, op 27 maart 2023 ontvangen. Dit is ruim één maand na de plaatsing van [minderjarige] op de woongroep.
De kinderrechter acht dit onacceptabel. Het is aan de GI om haar werkprocessen zodanig te organiseren dat dergelijke situaties in de toekomst worden voorkomen.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 21 april 2023 tot 19 januari 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier en op 2 mei 2023 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.