In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot uithuisplaatsing van [minderjarige], die eerder onder toezicht was gesteld en in een pleeggezin verbleef. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige].
De feiten tonen aan dat [minderjarige] eerder bij zijn tante verbleef, maar dat deze situatie niet langer houdbaar was door onrust in het gezin en gedragsproblemen van [minderjarige]. De GI heeft verzocht om een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing, omdat [minderjarige] sinds 23 februari 2023 in een woongroep verblijft, maar dit was niet gedekt door een geldige machtiging. De kinderrechter heeft de GI erop gewezen dat zij tijdig een nieuwe machtiging had moeten aanvragen.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met de problematiek van de ouders, de situatie van [minderjarige] en de noodzaak van een stabiele omgeving voor zijn ontwikkeling. De vader van [minderjarige] is momenteel gedetineerd, maar heeft aangegeven open te staan voor hulpverlening en de GI te ondersteunen in het verzoek. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 19 januari 2024, en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.