In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van het onroerend goed, een hotel/motel, vastgesteld op € 495.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, de gebruiker van het object, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, waarbij hij stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld en dat de coronamaatregelen een significante impact hebben gehad op de waarde van het object.
De rechtbank behandelt de argumenten van belanghebbende en de onderbouwing van de heffingsambtenaar. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de referentieobjecten die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt niet goed vergelijkbaar zijn met het hotel/motel. Bovendien wordt de argumentatie van belanghebbende over de impact van de coronamaatregelen op de waarde van het object niet overtuigend weerlegd door de heffingsambtenaar.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de WOZ-waarde van het object moet worden vastgesteld op € 475.000. Daarnaast wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 50 aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig. Tevens worden de proceskosten vastgesteld op € 2.266, die door de heffingsambtenaar aan belanghebbende moeten worden vergoed.