ECLI:NL:RBZWB:2023:3020

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
C/02/401760 / HA ZA 22-511 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over strook grond tussen kerkelijke instelling en gedaagden

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2023, staat de eigendom van een strook grond centraal. De eisende partij, de Sint Elisabethparochie, stelt dat zij eigenaar is van de strook grond die grenst aan haar kerkgebouw en dat deze altijd haar eigendom is gebleven. De parochie heeft de strook in bruikleen gegeven aan de rechthebbenden van het naastgelegen woonhuis en apotheek. De gedaagden, bestaande uit een besloten vennootschap en twee natuurlijke personen, beweren echter dat zij de strook door verjaring in eigendom hebben verkregen. De rechtbank onderzoekt de feiten en de juridische grondslagen van beide partijen. De rechtbank concludeert dat de Elisabethparochie inderdaad eigenaar is gebleven van de strook grond, omdat de gedaagden niet hebben aangetoond dat zij de strook in bezit hebben genomen. De rechtbank wijst de vorderingen van de Elisabethparochie toe, inclusief de ontruiming van de strook door de gedaagden binnen twee weken, onder verbeurte van dwangsommen. Tevens worden de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/401760 / HA ZA 22-511
Vonnis van 3 mei 2023
in de zaak van
het kerkelijk lichaam als bedoeld in artikel 2:2 BW
DE SINT ELISABETHPAROCHIE,
gevestigd te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
eisende partij,
hierna te noemen: de Elisabethparochie,
advocaat: mr. P.J.M. Boomaars te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoorhoudende te [plaats] , [gemeente]
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. M.P. Smal te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 november 2022 met de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 22 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de brief van mr. Boomaars van 6 maart 2023 met producties 12 tot en met 16;
- de door mr. Smal op verzoek van de rechter ex artikel 22 Rv toegezonden koopovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] BV en [naam 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Elisabethparochie is eigenaar van het kerkgebouw aan de [adres 1] in [plaats] .
2.2.
De naastgelegen (voormalige) pastorie met tuin aan de [adres 2] in [plaats] was aanvankelijk eigendom van Parochie O.L.V. Hemelvaart, de rechtsvoorganger van de Elisabethparochie. In 1975 heeft Parochie O.L.V. Hemelvaart de pastorie met tuin verkocht aan de heer [naam 2] . [naam 2] heeft de pastorie gesloopt en daar een woonhuis met apotheek gebouwd.
2.3.
Direct naast het kerkgebouw en grenzend aan het perceel dat [naam 2] in 1975 heeft gekocht, bevindt zich een strook grond van circa 4 meter breed en 52 meter lang (hierna: de strook). Aan de koopovereenkomst tussen Parochie O.L.V. Hemelvaart en [naam 2] is een situatieschets gehecht, waarop de strook zichtbaar is, gelegen tussen de kerk en het gearceerde perceel (productie 3 bij dagvaarding):
[afbeelding geanonimiseerd]
2.4.
In artikel 17 van de koopovereenkomst tussen Parochie O.L.V. Hemelvaart en [naam 2] (productie 3 bij dagvaarding) staat het volgende:

Het overeenkomstig de aangehechte situatieschets tussen het Kerkgebouw en de tuin van het bij deze verkochte/gekochte perceel gelegen onverkocht gebleven deel der tuin, komt in gebruik en onderhoud bij de koper. Het is koper derhalv toegestaan dat perceel te betreden. Verkoper zal ter plaatse geen afrastering of iets dergelijks plaatsen, waardoor het gebruik van koper gestoord zou kunnen worden. Verkoper is bevoegd om in overleg met koper het betreffende tuingedeelte te gebruiken voor de noodzakelijke inspecties en het onderhoud van het Kerkgebouw. Koper zal de ter plaatse aanwezige beplanting in stand houden, c.q. slechts in overleg met het kerkbestuur voornoemd wijzigen. De uitvoering van het in deze bepaling overeengekomene zal nader worden uitgewerkt in een huurovereenkomst tussen partijen, waarbij de huur van de zijde van verkoopster niet kan worden opgezegd zolang koper eigenaar van het verkochte/gekochte is.
2.5.
Tussen [naam 2] en Parochie O.L.V. Hemelvaart is uiteindelijk geen huurovereenkomst gesloten.
2.6.
In 1999 heeft [naam 2] zijn perceel met woning en apotheek verkocht en geleverd aan de heer [naam 1] . In de akte van levering staat het volgende ten aanzien van het verkochte (productie 3 bij conclusie van antwoord):

I. Verkoper heeft blijkens een met koper aangegane koopovereenkomst, gedateerd twee december negentienhonderd achtennegentig, aan koper sub 2.a verkocht en levert op grond daarvan in eigendom aan koper sub 2.a, die blijkens voormelde overeenkomst van verkoper heeft gekocht en bij deze in eigendom aanvaardt:
het woonhuis met berging, ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te [adres 3] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 1] , groot ongeveer zeven are en vijftig centiare, zoals aangegeven met kavel I op aangehechte door de comparanten sub 1 en 2 gewaarmerkte tekening, hierna ook te noemen het verkochte I, door koper 2.a te gebruiken als woonhuis.
II. Verkoper heeft blijkens een met koper aangegane koopovereenkomst, gedateerd twee december negentienhonderd achtennegentig, aan koper verkocht en levert op grond daarvan in eigendom aan koper, die blijkens voormelde overeenkomst van verkoper heeft gekocht en bij deze in eigendom aanvaardt, ieder voor een/derde onverdeeld aandeel:
het bedrijfspand met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te [adres 4] kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 2] , groot ongeveer vijf are en vier centiare, zoals aangegeven met kavel II op aangehechte door de comparanten gewaarmerkte tekening,
hierna ook te noemen het verkochte II, door koper te gebruiken als apotheek.”
2.7.
Aan de akte van levering is de volgende tekening gehecht, waarop ook de strook is te zien:
[afbeelding geanonimiseerd]
2.8.
Op 28 februari 2017 heeft [naam 1] het perceel met woning en apotheek ( [kadastrale aanduiding 3] en [kadastrale aanduiding 4] ) geleverd aan [gedaagde sub 1] BV (hierna: [gedaagde sub 1] ). Gedaagde sub 2, de heer [gedaagde sub 2] (hierna: [gedaagde sub 2] ) is de aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] is apotheker van beroep en exploiteert met [gedaagde sub 1] de apotheek die is gevestigd aan de [adres 4] .
2.9.
Op 25 augustus 2017 heeft [gedaagde sub 1] het woonhuis, gelegen aan de [adres 3] , in eigendom overgedragen aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] (hierna: [gedaagde sub 3] ), ieder voor de helft.
2.10.
[gedaagden] hebben kort nadat ze de eigendom verwierven, de tuin van het woonhuis opnieuw aangelegd, waarbij zij ook de strook hebben meegenomen.
2.11.
De strook is aan de voor- en achterzijde afgesloten met een poort, waarvan [gedaagden] de sleutel hebben.
2.12.
In het kerkgebouw bevindt zich een deur die uitkomt op de strook.
2.13.
In een brief van 16 september 2021 aan [gedaagden] heeft de Elisabethparochie geschreven dat de strook haar eigendom is (productie 8 bij conclusie van antwoord).
2.14.
Bij brief van 16 februari 2022 heeft de Elisabethparochie aan [gedaagden] geschreven dat de strook haar eigendom is en haar eigendom is gebleven. Daarnaast heeft zij de bruikleenovereenkomst met betrekking tot de strook opgezegd tegen 1 april 2022 (productie 6 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
De Elisabethparochie vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair: te verklaren voor recht dat de Elisabethparochie eigenaar is gebleven van de strook grond en [gedaagden] te veroordelen om de strook grond binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis te hebben ontruimd, onder verbeurte van dwangsommen ad € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
Subsidiair: [gedaagden] te veroordelen tot voldoening van een schadevergoeding in natura, bestaande uit het teruggeven van de strook grond aan de Elisabethparochie door deze binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis te hebben ontruimd, onder verbeurte van onmiddellijk opeisbare dwangsommen ad € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
Meer subsidiair: [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan de Elisabethparochie ad € 194.280,00 althans een zodanig bedrag als uw rechtbank in goede justitie zal menen te behoren, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
II. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van De Elisabethparochie, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van De Elisabethparochie, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van De Elisabethparochie in de kosten van deze procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
4.1.
De Elisabethparochie is volgens het kadaster eigenaar van de strook gelegen direct naast het kerkgebouw aan de [adres 1] in [plaats] en tegen de kadastrale percelen gelegen aan de [adres 2] in [plaats] . Volgens de Elisabethparochie is de strook altijd haar eigendom gebleven, maar heeft zij de strook in bruikleen gegeven aan de rechthebbenden van het woonhuis en de apotheek met tuin aan de [adres 2] . Inmiddels is dat [gedaagden] De Elisabethparochie is van plan om het kerkgebouw te verkopen om daarin bijvoorbeeld appartementen te realiseren. Daarvoor heeft zij de strook nodig.
4.2.
[gedaagden] stelt dat de strook door de verjaring haar eigendom is geworden. De strook is al jaren onderdeel van de tuin bij het woonhuis en de apotheek. Enkel de eigenaren van het woonhuis en de apotheek hebben en hadden de strook in gebruik. De strook is ook afgesloten met een hekwerk, waarvan enkel zij de sleutel hebben en hadden.
Verjaring?
4.3.
[gedaagden] heeft zowel een beroep gedaan op de verkrijgende verjaring in de zin van artikel 3:99 lid 1 BW, als de bevrijdende verjaring in de zin van artikel 3:105 lid 1 BW jo. 3:314 BW jo. 3:306 BW. Voor een geslaagd beroep op de bevrijdende verjaring is een onafgebroken bezit te goeder trouw gedurende tien jaar noodzakelijk. Voor de verkrijgende verjaring volstaat bezit te kwader trouw na 20 jaar.
4.4.
Vast staat dat de rechtsvoorganger van de Elisabethparochie het gebruik van de strook in 1975 aan [naam 2] heeft gegeven. [naam 2] was op grond daarvan houder – en dus geen bezitter – van de strook. Dat de Elisabethparochie en [naam 2] dit gebruik nooit hebben geformaliseerd in een schriftelijke huurovereenkomst, doet aan het houderschap niet af. Er kan immers ook – zoals de Elisabethparochie stelt – sprake zijn geweest van bruikleen. Duidelijk is in ieder geval dat de rechtsvoorganger van de Elisabethparochie in 1975 met [naam 2] is overeengekomen dat deze laatste het gebruik en niet het bezit van de strook verkreeg.
4.5.
Een eventuele verjaringstermijn kan daarom in ieder geval pas zijn gaan lopen toen [naam 1] in 1999 de eigendom van de apotheek en het woonhuis aan de [adres 2] verwierf. De Elisabethparochie heeft weliswaar gesteld dat de bruikleenovereenkomst met [naam 1] is voortgezet, maar zij heeft dit onvoldoende onderbouwd en [gedaagden] heeft dit gemotiveerd betwist.
4.6.
[gedaagden] stelt dat [naam 1] bezitter te goeder trouw was in de zin van artikel 3:99 lid 1 BW. De strook is daarom volgens [gedaagden] in 2009 door verkrijgende verjaring eigendom geworden van [naam 1] en [naam 1] heeft het eigendom vervolgens in 2017 overgedragen aan [gedaagden] Ter onderbouwing dat [naam 1] te goeder trouw was, verwijst [gedaagden] naar de schriftelijke verklaring van [naam 1] (productie 5 bij conclusie van antwoord) waarin [naam 1] schrijft dat de strook in ieder geval al sinds 1981 onderdeel van de tuin is. Daarnaast doet [gedaagden] een beroep op het vermoeden van artikel 3:118 lid 3 BW.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 1] niet te goeder trouw was. Aan de akte van levering uit 1999 (productie 3 bij conclusie van antwoord) is een tekening gehecht waarin met arcering is aangegeven welk perceel [naam 1] heeft verkregen. De strook is daarin niet gearceerd. Voor [naam 1] moet dus duidelijk zijn geweest dat hij niet de rechthebbende was van de strook. Gelet hierop slaagt het beroep op de verkrijgende verjaring in de zin van artikel 3:99 lid 1 BW niet.
4.8.
[gedaagden] stelt verder dat zij in ieder geval eigenaar is geworden op grond van de bevrijdende verjaring van artikel 3:105 BW. Volgens [gedaagden] was [naam 1] sinds 1999 bezitter van de strook. [gedaagden] heeft dat bezit in 2017 gecontinueerd, waardoor de verjaring in 2019 is voltooid.
4.9.
Uit artikel 3:107 lid 1 BW in verbinding met artikel 3:108 BW volgt dat de vraag of iemand bezitter is, moet worden beantwoord naar verkeersopvatting, met inachtneming van de regels die in de daaropvolgende wetsartikelen worden gegeven en overigens op grond van uiterlijke feiten. Er geldt dus een objectieve maatstaf. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen. Anders dan onder het recht zoals dat gold tot 1992, noemt de wet als vereisten voor bezit niet meer met zoveel woorden dat het ‘niet dubbelzinnig’ en ‘openbaar’ is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt evenwel dat ook naar het huidige recht deze eisen gelden en dat beide eigenschappen in het wettelijk begrip ‘bezit’ besloten liggen. ‘Niet-dubbelzinnig bezit’ is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993: ZC0826,
NJ1993/178, r.o. 3.2), hetgeen naar objectieve maatstaven beoordeeld moet worden. In een geval als deze gaat aan het bezit van de niet-rechthebbende – die het bezit immers niet overgedragen heeft gekregen – inbezitneming vooraf. Daarover bepaalt artikel 3:113 lid 2 BW dat voor inbezitneming van een goed dat in het bezit van een ander is, enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen ontoereikend zijn. Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter wordt tenietgedaan. (Vgl. HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309 (
Gemeente Heusden), r.o. 3.3.2 en HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743, r.o. 3.4.2).
4.10.
[gedaagden] heeft het volgende gesteld over het bezit van [naam 1] en haarzelf:
  • De tuin inclusief de strook is door middel van een ijzeren hekwerk afgesloten. Aan de voor- en achterzijde bevindt zich een poort, waarvan de sleutel enkel in het bezit is en was van [gedaagden] en haar rechtsvoorgangers. De Elisabethparochie heeft geen toegang tot de strook.
  • [naam 2] heeft het hekwerk in 1976 geplaatst. Sindsdien hebben de opeenvolgende eigenaren van het woonhuis en de apotheek het exclusieve gebruik van de strook. Zij hebben de strook ook altijd onderhouden. De strook is optisch onderdeel van de tuin. De feitelijke situatie is niet veranderd nadat het gebruiksrecht van [naam 2] door de overdracht van de woning en apotheek aan [naam 1] is komen te vervallen.
  • [gedaagden] en haar rechtsvoorgangers hebben ruim voor het jaar 2012 beplanting en tuinverlichting aangebracht op de strook.
  • In de periode van 1999 tot 2017 hebben op de strook leidingen gelegen voor automatische beregening. Omstreeks het jaar 2017 is door [gedaagden] op de strook tegen de Kerk sierbestrating aangebracht in de vorm van grindvakken met daarin diverse beplanting. De kosten hiervan zijn volledig gedragen door [gedaagden] heeft deze werkzaamheden laten verrichten zonder de Elisabethparochie daarvoor toestemming te vragen. De Elisabethparochie heeft zich daartegen ook niet verzet.
  • Een enkele keer heeft de Elisabethparochie de strook betreden om onderhoud te plegen. De Elisabethparochie heeft toen steeds toestemming gevraagd.
4.11.
De Elisabethparochie betwist dat [gedaagden] en [naam 1] de strook in bezit heeft genomen. Daarover zegt zij het volgende:
  • De Elisabethparochie vond het prima als de strook met een hekwerk zou worden afgesloten, maar verlangde wel onbeperkte toegang tot de strook als zij dat nodig had. De Elisabethparochie heeft de strook ook meerdere malen betreden wanneer zij bijvoorbeeld inspecties wilde verrichten, goten wilde reinigen of anderszins onderhoud wilde plegen. Daarvoor heeft zij wel eens toestemming gevraagd, maar dat was om vriendelijk te zijn tegen de buren.
  • Omstreeks 2007-2017 heeft de apotheek en de woning leeggestaan. De poorten waren toen niet afgesloten. Vrijwilligers van de Elisabethparochie hebben toen ook zonder toestemming te vragen de strook betreden om onderhoud te plegen.
  • In de strook liggen verschillende leidingen en kabels van de Elisabethparochie. Aan die leidingen en kabels heeft de Elisabethparochie ook onderhoud gepleegd.
  • In de kerk zit een deur die uitkomt op de strook. De Elisabethparochie heeft dus altijd toegang gehad tot de strook.
4.12.
[gedaagden] betwist dat de Elisabethparochie (veelvuldig) onderhoud heeft gepleegd en dat de poorten in 2007-2017 open waren. In 2012 is [gedaagde sub 2] de apotheek gestart met [naam 1] . Toen waren de poorten dicht en het slot verroest. De beplanting die [gedaagde sub 2] aantrof, duidde niet op onderhoud. Ook is de woning in deze periode nog een tijd verhuurd geweest.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] onvoldoende heeft gesteld dat zij en haar rechtsvoorganger de strook in bezit heeft genomen. Uit het voorgaande volgt dat naar objectieve maatstaven [gedaagden] en [naam 1] niet ondubbelzinnig bezit van de strook hadden. Zowel [gedaagden] – via de poorten en de tuin – als de Elisabethparochie – via de deur in de kerk – hebben toegang tot de strook. Zowel [gedaagden] , als de Elisabethparochie hebben bezitsdaden verricht ten opzichte van de strook. De Elisabethparochie heeft onderhoud gepleegd aan de kerk via de strook en haar leidingen en kabels in de strook onderhouden. [gedaagden] heeft beplanting en grindvakken aangelegd op de strook. [gedaagden] leidt haar bezit vooral af uit het feit dat de strook omheind is en optisch tot de tuin behoort. De rechtbank overweegt echter dat onbetwist vaststaat dat [naam 2] in 1976 het hekwerk heeft geplaatst en dat de situatie daarna feitelijk hetzelfde is gebleven. [naam 2] was houder op basis van een persoonlijk gebruiksrecht en mocht dat hekwerk van de Elisabethparochie plaatsen. Het plaatsen van het hekwerk kan daarom niet als een bezitsdaad worden aangemerkt. Onvoldoende is gesteld dat er daarna bezitsdaden hebben plaatsgevonden op grond waarvan naar verkeersopvatting het bezit van de Elisabethparochie teniet is gegaan. Het aanleggen van beplanting is weliswaar een bezitsdaad, maar de rechtbank is van oordeel dat deze bezitsdaad niet zodanig is dat daaruit volgt dat de Elisabethparochie haar bezit heeft verloren. Bovendien heeft [gedaagden] onvoldoende gesteld dat een dergelijke bezitsdaad al twintig jaar geleden is verricht. Dat de Elisabethparochie toestemming vroeg om de strook te betreden, is eveneens onvoldoende. Dit is geen bezitsdaad van [gedaagden] , maar een gedraging van de Elisabethparochie die verklaarbaar is vanuit haar veronderstelling dat sprake was van bruikleen en vanuit een fatsoensnorm naar de buren. De conclusie van het voorgaande is dat het beroep van [gedaagden] op bevrijdende verjaring niet slaagt. De Elisabethparochie is dus eigenaar gebleven van de strook.
4.14.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat indien wel sprake zou zijn van inbezitneming, ook [gedaagden] te kwader trouw was. Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] immers verklaard dat hij in 2017 wist waar de kadastrale grens lag. Op het moment dat [gedaagden] in 2017 eigenaar werd van de apotheek en de woning met tuin, heeft zij – indien sprake zou zijn van inbezitneming – de strook in bezit genomen en gehouden wetende dat de strook niet haar eigendom was. Dit is onrechtmatig en zou kunnen leiden tot een vordering op grond van onrechtmatige daad tot vergoeding van de schade in natura bestaande uit teruglevering van de strook (vgl. HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309 (
Gemeente Heusden), r.o. 3.7.3).
Conclusie
4.15.
Aangezien de Elisabethparochie eigenaar is gebleven van de strook, heeft zij het recht om daarover vrijelijk te kunnen beschikken en de strook op grond van artikel 5:2 BW van [gedaagden] op te eisen. De primaire vordering van de Elisabethparochie tot ontruiming van de strook zal daarom worden toegewezen met dien verstande dat de rechtbank reden ziet om de hoogte van de gevorderde dwangsom vast te stellen op € 500,00 per dag of een gedeelte daarvan met een maximum van € 25.000,00.
4.16.
[gedaagden] is de partij die ongelijk krijgt en zal daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van De Elisabethparochie als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,83
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
3.760,00
(2,00 punten × € 1.880,00)
Totaal
9.626,83
4.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de Elisabethparochie eigenaar is gebleven van de strook grond,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om de strook grond binnen twee weken na betekening van dit vonnis te hebben ontruimd, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van De Elisabethparochie tot dit vonnis vastgesteld op € 9.626,83,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 tot en met 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.