ECLI:NL:RBZWB:2023:3026

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
21/213
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de daaruit voortvloeiende aanslagen onroerendezaakbelastingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 december 2020. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 een waarde-beschikking voor het jaar 2020 aan belanghebbende gestuurd, waarbij de waarde van de woning was vastgesteld op € 502.000, met daarbij een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) en watersysteemheffing. Belanghebbende, eigenaar van een twee-onder-één-kap woning, betwistte deze waarde en stelde dat de woning een waarde van € 415.000 had. De rechtbank heeft op 5 april 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende niet aanwezig was, ondanks een tijdige uitnodiging. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde van de woning, onderbouwd door een taxatierapport dat vergelijkbare woningen in de buurt betrok. De rechtbank concludeerde dat de waarde en de aanslag OZB niet te hoog waren vastgesteld. Belanghebbende's argumenten over de motivering van de uitspraak op bezwaar en het verstrekken van gegevens in de bezwaarfase werden door de rechtbank verworpen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de waardebeschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven, zonder terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats [plaats]
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/213

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. A. Bakker, verbonden aan Maatschap WOZ Juristen),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Breda), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 december 2020.
1.1.
Het voorafgaande traject is als volgt verlopen. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 februari 2020 aan belanghebbende een waarde-beschikking voor het jaar 2020 toegezonden (hierna: de beschikking). Tegelijk is ook een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) en watersysteemheffing opgelegd (hierna: de aanslagen). De beschikking is vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). De beschikking en de aanslagen hebben betrekking op de woning van belanghebbende op het adres [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld per de datum van 1 januari 2019 (hierna: de waardepeildatum). De waarde is vastgesteld op € 502.000. Daartegen richten de beroepsgronden van belanghebbende.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de waarde van de woning gehandhaafd. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] en [heffingsambtenaar]. Belanghebbende en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.
1.6.
De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 januari 2023 aan het postadres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De gemachtigde is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 25 januari 2023 bij een Primera-vestiging is ontvangen en dat de bezorgtijd van de brief onbekend is. Naar aanleiding hiervan heeft de griffier op 27 maart 2023 contact gehad met de gemachtigde of de aangetekende brief is ontvangen. De gemachtigde heeft de griffier bevestigd dat de uitnodiging voor de zitting is ontvangen. Namens gemachtigde is op dezelfde zittingsdatum in andere zaken wel iemand verschenen, waarbij die persoon ook een machtiging over heeft gelegd om op te treden in de zaak van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig aan gemachtigde is aangeboden.

Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een twee-onder-één-kap woning met garage en berging. De inhoud van de woning betreft 420m3 en de grondoppervlakte bedraagt 380m2.

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning. Belanghebbende bepleit een waarde van € 415.000. De heffingsambtenaar bepleit dat de vastgestelde waarde van € 502.000 juist, althans niet te hoog, is. Een beroep tegen de waarde-beschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB (artikel 24, negende lid, van de Wet WOZ). Deze bepaling strekt zich niet uit tot de aanslag watersysteemheffing eigenaren. Omdat belanghebbende tegen de aanslag watersysteemheffing eigenaren geen gronden heeft aangevoerd, blijft die aanslag buiten de beoordeling. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het oordeel over de aanslag OZB volgt daarom het oordeel over de waarde.
3. In opdracht van de heffingsambtenaar heeft [taxateur], taxateur, een taxatie van de woning uitgevoerd en daarvan een rapport opgemaakt (hierna: het taxatierapport). Het staat de heffingsambtenaar vrij om in beroep nieuwe bewijsmiddelen aan te dragen, waaronder de indiening van een taxatierapport. De heffingsambtenaar heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Beoordeling van de waarde van de woning
4. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. [1]
4.1.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode. Daartoe heeft de heffingsambtenaar gebruik gemaakt van het taxatierapport waarin onder meer een gegevensmatrix van de woning is opgenomen en de woning is vergeleken met een aantal referentieobjecten, zijnde [object], [object] en [object], te [plaats].
4.3.
De rechtbank overweegt dat de in het taxatierapport genoemde referentieobjecten in [plaats] gelegen woningen betreffen en in dezelfde wijk. De referentieobjecten zijn binnen een jaar voor en een jaar na de waardepeildatum verkocht. De woning en de referentieobjecten zijn vergelijkbaar qua inhoud en hebben nagenoeg dezelfde indicaties qua ligging, uitstraling en doelmatigheid. In het taxatierapport zijn ook de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten inzichtelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aan de hand van de gegevensmatrix voldoende inzichtelijk gemaakt hoe met de verschillen tussen de genoemde woningen, met name op het gebied van kwaliteit, onderhoud en voorzieningen, rekening is gehouden.
4.4.
Belanghebbende heeft niet op het taxatierapport en de matrix gereageerd. Dat leidt tot de vaststelling dat hetgeen in dat rapport is opgenomen, niet is betwist. Dat leidt tot de gevolgtrekking dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijstaak heeft voldaan.
4.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog vastgesteld.
Verstrekken gegevens in de bezwaarfase
5. Belanghebbende stelt dat in de bezwaarfase niet alle gevraagde gegevens zijn verstrekt. De heffingsambtenaar stelt dat de gevraagde gegevens in de bezwaarfase zijn verstrekt en dat het verzoek door belanghebbende niet herhaald is tijdens het hoorgesprek. Belanghebbende heeft op dit verweer van de heffingsambtenaar niet nader gereageerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende weersproken heeft dat hij de gevraagde gegevens tijdens de bezwaarfase heeft verstrekt en dat het verzoek niet herhaald is tijdens de hoorzitting. Het betoog van belanghebbende slaagt niet.
Is sprake van schending van het motiveringsbeginsel?
6. Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat niet volledig is weergegeven wat tijdens het hoorgesprek aan de orde is geweest. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar zakelijk heeft weergegeven wat er tijdens het hoorgesprek is besproken. Belanghebbende heeft niet gesteld wat er niet opgenomen is in het verslag van de hoorzitting. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van schending van het motiveringsbeginsel geen sprake is. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de waardebeschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier op 8 mei 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.