ECLI:NL:RBZWB:2023:3026
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de daaruit voortvloeiende aanslagen onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 december 2020. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 een waarde-beschikking voor het jaar 2020 aan belanghebbende gestuurd, waarbij de waarde van de woning was vastgesteld op € 502.000, met daarbij een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) en watersysteemheffing. Belanghebbende, eigenaar van een twee-onder-één-kap woning, betwistte deze waarde en stelde dat de woning een waarde van € 415.000 had. De rechtbank heeft op 5 april 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende niet aanwezig was, ondanks een tijdige uitnodiging. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde van de woning, onderbouwd door een taxatierapport dat vergelijkbare woningen in de buurt betrok. De rechtbank concludeerde dat de waarde en de aanslag OZB niet te hoog waren vastgesteld. Belanghebbende's argumenten over de motivering van de uitspraak op bezwaar en het verstrekken van gegevens in de bezwaarfase werden door de rechtbank verworpen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de waardebeschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven, zonder terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.