ECLI:NL:RBZWB:2023:3034

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
C/02/399342 / HA ZA 22-339 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • R. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid hoofdaannemer voor tekortkomingen in aannemingsovereenkomst met betrekking tot bouw van appartement

In deze civiele zaak vorderen eisers, die een appartement hebben laten bouwen door gedaagde, schadevergoeding wegens tekortkomingen in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst. De overeenkomst werd op 21 november 2018 gesloten, en de oplevering vond plaats op 24 september 2020. Na oplevering hebben eisers gebreken geconstateerd, waaronder problemen met de warmwatervoorziening, scheuren in de gietvloer en schade aan de ruiten. Eisers hebben gedaagde in gebreke gesteld en een termijn gegeven voor herstel, maar gedaagde heeft hier niet op gereageerd. De rechtbank oordeelt dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat hij aansprakelijk is voor de schade die eisers hebben geleden. De rechtbank kent verschillende schadeposten toe, waaronder kosten voor herstel van de gietvloer, de warmwatervoorziening, natuursteen en schade aan de ruiten. De totale schadevergoeding bedraagt € 69.522,65, inclusief wettelijke rente en kosten van de deskundige. Gedaagde wordt ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/399342 / HA ZA 22-339
Vonnis van 3 mei 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. E. van der Kolk te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Beele te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 september 2022 en de daarin genoemde processtukken;
  • de door [eisers] ingediende producties 36 tot en met 40;
  • de mondelinge behandeling van 20 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Kolk en van mr. Beele, zoals voorgelezen tijdens de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft in opdracht van [eisers] een appartement voor hen gebouwd aan de [straatnaam] in Tilburg. De overeenkomst van aanneming van werk is op
21 november 2018 gesloten. Partijen hebben een aanneemsom van € 1.101.408,00 afgesproken.
2.2.
[gedaagde] heeft het appartement op 24 september 2020 aan [eisers] opgeleverd.
2.3.
Na de oplevering van het appartement hebben (de advocaten van) partijen schriftelijk contact met elkaar gehad over het herstel van opleverpunten en van een drietal gebreken die [eisers] na de oplevering hebben ontdekt. Het gaat samengevat om (1) de warmwatervoorziening in het appartement, (2) scheuren in de gietvloer en (3) schade aan de ruiten van het appartement.
2.4.
[eisers] hebben de heer [adviseur] bij Technisch Bureau Afbouw (hierna: “ [adviseur] ” en “ TBA ”) ingeschakeld om de stand van zaken ten aanzien van de opleverpunten en de nieuwe gebreken vast te stellen. [adviseur] heeft op
2 augustus 2021 een rapport uitgebracht. In dit rapport staat onder andere:
Nieuw1: Bij openen van de warmwaterkraan bij de wasbakken wordt na 60 sec pas een begin van warm water waargenomen. Na tenminste 90 seconden is het water pas op temperatuur. Gezien de afstand tot de binnen het appartement geplaatste cv-ketel is dit zonder meer lang te noemen. Gebruikelijk uitgangspunt is dat na het openen van de warmwaterkraan het maximaal 35 seconden mag duren voor het warme tapwater uit de kraan stroomt. Het duurt 15 seconden om het water te verwarmen (toestelwachttijd). Het mag maximaal 20 seconden duren voordat het opgewarmde water de kraan heeft bereikt (leidingwachttijd). De leidingwachttijd is afhankelijk van de lengte en diameter van de warmwaterleidingen. Wellicht kan bij ongunstige diameter van de aangebrachte leidingen de plaatsing van een close-in boiler een oplossing bieden of kan, in combinatie metnieuw2, een aanpassing in het leidingsysteem (bijv. dunnere leiding naar kraan) een verbetering opleveren.
Nieuw2: Kennelijk zijn de douches in lijn aangesloten en trekt de eerste douchekop na de cv-ketel het
warme water weg vóórdat het warm water douchekop 2 kan bereiken. Dit zou te verhelpen moeten zijn door de leiding tussen de douchekoppen te laten aanvoeren en pas laat de leidingen te splitsen (parallel aansluiten). Het waargenomen feit is bij een oplevering niet te constateren, maar is niet acceptabel als 2 douchekoppen worden aangebracht. Het ligt dan immers in de bedoeling om deze ook gelijktijdig te kunnen gebruiken en dat is nu niet mogelijk. Dit behoort zonder meer te worden hersteld.
Nieuw3: In de dekvloer van de gang, langs de wand van de badkamer is een scheur ontstaan in de
versmalling van de dekvloer. De dekvloer is voorzien van vloerverwarming, verend opgelegd maar op geen enkele wijze voorzien van velddilataties zoals voorgeschreven in NEN 2742. Herstel van de
scheurlijn heeft een redelijke kans van slagen, ofschoon het ontwerp daarmee wel onjuist blijft. Ik voeg een hersteladvies voor de scheur toe. De vloerafwerking is aangebracht vóór het scheuren van de dekvloer, maar nu wel mee beschadigd en zal ook moeten worden hersteld. Dit is aan te merken als gevolgschade, nu de vloerafwerker het vloerontwerp niet kon wijzigen en bij afwezigheid van een te behandelen gebrek ook geen werkzaamheden had kunnen verrichten om deze schade te voorkomen,
noch deze kon voorzien.”
2.5.
[eisers] hebben [gedaagde] bij brief van 8 november 2021 een termijn van 14 dagen gegeven om de geconstateerde gebreken te herstellen. [eisers] hebben aangekondigd vervangende schadevergoeding in plaats van nakoming te zullen vorderen als [gedaagde] niet binnen 14 dagen tot herstel zou overgaan.
2.6.
[gedaagde] is niet binnen de gestelde termijn tot herstel overgegaan. [eisers] hebben [gedaagde] bij brief van 2 februari 2022 aansprakelijk gesteld voor de schade.
2.7.
[adviseur] heeft op 28 februari 2022 opnieuw onderzoek gedaan in het appartement van [eisers] Het aantal scheuren in de dekvloer was sinds het vorige bezoek van [adviseur] toegenomen. Over de oorzaak daarvan schrijft [adviseur] in zijn rapport van 22 april 2022:
“Vanwege het opmerkelijk scheurpatroon is door mij destructief onderzoek uitgevoerd, terwijl daar bij eerdere inspectie nog geen aanleiding toe was vanwege de aanwezigheid van één (naar nu blijkt om andere reden verklaarbare) scheur.
Met dit destructief onderzoek is in eerste instantie komen vast te staan dat de kantstroken welke bij een verend opgelegde dekvloer met vloerverwarming ook rondom de kolommen dienen te worden
aangebracht daar NIET aanwezig bleken. De dekvloer is tot tegen de kolom aangegoten, zodat ook de vloerafwerking niet vrij van de kolom kon worden aangebracht.
Vervolgens is het destructief onderzoek enigszins uitgebreid in omvang en is gebleken dat er wel
kantstroken in het werk hebben gezeten, maar dat deze tenminste plaatselijk zijn losgekomen en nu
horizontaal in de dekvloer met een beperkte dekking aanwezig zijn (ontstaan door wegdraaien en
opdrijven).
Hiermee is komen vast te staan dat er meer afwijkingen zijn van een deugdelijk vloerontwerp dan in
eerste instantie (non-destructief) kon worden vastgesteld, omdat de vloerafwerking reeds op de
dekvloer was aangebracht. De dekvloer zal vanwege optredende thermische werking alsnog moeten
worden losgemaakt van de 16 kolommen. Daarna zal óók de vloerafwerking met enige afstand van de
kolommen kunnen en moeten worden losgehouden. Deze werkzaamheden zullen dermate destructief
zijn dat van een esthetisch acceptabel plaatselijk herstel van de vloerafwerking geen sprake meer kan
zijn. Na ontkoppelen van de kolommen en herstel van de ontstane scheuren zal daarom ook een nieuwe vloerafwerking over het gehele vloeroppervlak moeten worden aangebracht.
2.8.
Over de kosten van herstel merkt [adviseur] op:
De werkzaamheden welke moeten worden uitgevoerd aan dit in totaal 230m2 grote vloeroppervlak zijn:
1. Vrijhakken 16 kolommen om vast te stellen of kantstrook wel of niet deugdelijk is aangebracht
2. Aanbrengen kantstroken rondom de 16 kolommen
3. Aanhelen dekvloer bij 16 kolommen tot op peil huidige vloerafwerking
4. Repareren van alle ontstane scheuren op basis van de ‘gietgeulmethode’
5. Schuren gehele vloeroppervlak tbv verkrijgen hechting
6. Aanbrengen overlagende microcement vloerafwerking, bestaande uit:
- Hechtprimer
- Microcement grof
- Microcement fijn
- lmpregneer
- Polyurethaan topcoating
De kosten voor deze werkzaamheden (waarbij herstel van de andere klachten niet is inbegrepen, omdat een kostenbepaling daarvan niet tot mijn expertise behoort) begroot ik op (prijzen ex BTW, tenzij anders vermeld):
1. Circa 3 mandagen werk € 500,00 € 1500,00
2. Arbeid inclusief bij 1, kosten voor te verwerken materiaal € 25,00
3. Per kolom arbeid + materiaal, afwerken op peil € 300,00 € 4800,00
4. Kostprijs ca. € 80,00/m2, totaal circa 20m’ € 1600,00
5. Prijs per m2, incl afschermen en reinigen omgeving € 3,50 € 805,00
6. Vloersysteem microcement, marktprijs per m2 € 210 tot €250 € 51750,00
7. Uit- en inhuizen, opslag inboedel, vervangend verblijf, STELPOST€ 4500,00+
Totaal ex BTW € 64980,00
BTW 21%€ 13645,80+
Totaal incl. BTW € 78625,80”
2.9.
[eisers] hebben het rapport van [adviseur] op 25 april 2022 aan [gedaagde] toegezonden. [eisers] hebben [gedaagde] gesommeerd om binnen 14 dagen een bedrag van
€ 78.625,80 te betalen. Ook hebben [eisers] [gedaagde] gesommeerd om aansprakelijkheid te erkennen voor de schade ontstaan door de andere gebreken, samen te vatten als het probleem met de warmwatervoorziening en de krassen op de ruiten.
2.10.
[gedaagde] heeft op 6 mei 2022 laten weten niet te zullen betalen en heeft onderbouwd waarom hij vindt niet aansprakelijk te zijn.
2.11.
[eisers] hebben op 9 mei 2022 een offerte ontvangen van [bedrijf 1] voor de vervanging van de ruiten. De vervanging van 5 ruiten is geoffreerd voor een bedrag van € 23.446,17 inclusief btw.
2.12.
[eisers] hebben op 16 mei 2022 conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V. en W&L Vastgoed Holding B.V. ten laste van [gedaagde] .
2.13.
Uit de door [eisers] bij [bedrijf 2] opgevraagde offerte blijkt dat het verbeteren van de warmwatervoorziening in de badkamer € 12.620,00 exclusief btw kost. Dit is exclusief het vervangen van de natuursteen in de badkamer. Vervanging van de natuursteen kost € 22.260,00 exclusief btw volgens een offerte van Schulz natuursteenspecialist .
2.14.
[adviseur] heeft voor zijn werkzaamheden twee facturen gestuurd aan [eisers] , met een totaalbedrag van € 2.220,35 inclusief btw.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen samengevat – dat de rechtbank bij vonnis (voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad):
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en daarom de schade moet vergoeden die daar voor [eisers] uit voortvloeit;
II. [gedaagde] veroordeelt om aan [eisers] een voorschot te betalen van:
a. € 78.625,80 ter zake de vloer;
b. € 19.377,00 exclusief BTW (€ 23.446,17 inclusief btw) ter zake de ruiten;
c. € 12.620,00 exclusief BTW (€ 15.270,20 inclusief btw) ter zake de warmwatervoorziening;
d. € 22.260,00 ter zake de natuursteen;
e. de wettelijke rente over de bedragen genoemd onder a tot en met d, te rekenen vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 2.220,35 ter zake de kosten van TBA tot vaststelling van de schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 1.561,26 ter zake buitengerechtelijke kosten;
V. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure, waaronder de beslagkosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
3.2.
[eisers] voeren ter onderbouwing van hun vorderingen aan dat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst niet goed is nagekomen en dat daardoor schade is ontstaan.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Van een tekortkoming is volgens hem geen sprake. [gedaagde] is het ook niet eens met de hoogte van de gestelde schadeposten.
3.4.
De rechtbank gaat hierna in op de stellingen van partijen, voor zover die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor de gestelde schade aan de gietvloer, de warmwatervoorziening en de ruiten in het appartement van [eisers] De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] inderdaad aansprakelijk is en schade moet vergoeden aan [eisers] , maar voor wat betreft de gietvloer niet het hele gevorderde bedrag. De rechtbank licht dit oordeel hierna per schadepost afzonderlijk toe.
De gietvloer
4.2.
[eisers] hebben in hun gehele appartement een gietvloer laten storten door het bedrijf ICM. In de zomer van 2021 is een scheur ontstaan in de gietvloer in de gang. Later ontstonden ook in andere ruimtes scheuren in de gietvloer. De scheuren zijn met name ontstaan rond de 16 stalen kolommen in het appartement. De scheurvorming is volgens [eisers] het gevolg van het feit dat [gedaagde] de ondervloer niet goed heeft gelegd. [eisers] hebben aanvankelijk aangevoerd dat het probleem met de ondervloer zit in het ontbreken van dilataties, maar tijdens de zitting is toegelicht dat het probleem zit in het niet of onjuist aanbrengen door [gedaagde] van kantstroken in de ondervloer. [gedaagde] moet de schade die het gevolg is van het niet goed leggen van de ondervloer vergoeden. De schade bedraagt € 78.625,80 inclusief btw. [eisers] verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt en de hoogte van de schade naar de rapporten van [adviseur] (rechtsoverweging 2.4. en 2.7.).
4.3.
[gedaagde] betwist dat er geen kantstroken zijn aangebracht in de ondervloer. Er zijn wel degelijk kantstroken aangebracht, en dat is ook zichtbaar in de ondervloer. Kantstroken zijn namelijk blauw van kleur. De bovenkant van de kantstrook is gelijk aan de hoogte van de ondervloer. De bovenkant van de kantstrook blijft zichtbaar totdat de ondervloer wordt afgewerkt (met bijvoorbeeld een gietvloer). Het is mogelijk dat een kantstrook loslaat op het moment dat de vloerafwerking wordt aangebracht. Vanwege de blauwe kleur is dat dan zichtbaar. Degene die de vloer afwerkt, moet op dat moment stoppen en de kantstrook weer vastzetten. De ondervloer is goed gelegd. [eisers] moeten hun schade verhalen op ICM. Nog los van het ontbreken van aansprakelijkheid, vindt [gedaagde] de gevorderde schade ook buiten proportie. De gietvloer is wellicht minder mooi, maar dat rechtvaardigt niet de herstelwerkzaamheden aan de gehele vloer zoals voorgesteld door [adviseur] , aldus [gedaagde] .
4.4.
De rechtbank leest in het rapport van [adviseur] van 22 april 2022 dat na destructief onderzoek is gebleken
‘dat er wel kantstroken in het werk hebben gezeten, maar dat deze tenminste plaatselijk zijn losgekomen en nu horizontaal in de dekvloer met een beperkte dekking aanwezig zijn (ontstaan door wegdraaien en opdrijven).’De stelling van [eisers] dat er geen kantstroken in de ondervloer zijn aangebracht door [gedaagde] , wordt dan ook niet ondersteund door het rapport van [adviseur] .
4.5.
Wel onderbouwt het rapport van [adviseur] naar het oordeel van de rechtbank de stelling dat de kantstroken niet goed zijn aangebracht. De kantstroken zijn in ieder geval op de plek waar [adviseur] zijn destructief onderzoek heeft uitgevoerd los gekomen en gaan drijven. [gedaagde] heeft erkend dat het loslaten van kantstroken mogelijk is. Ook zijn partijen het er over eens dat een ondervloer zonder kantstroken niet geschikt is om een gietvloer op te storten. Het ontbreken van kantstroken zal dan leiden tot scheuren doordat de thermische werking van de ondervloer niet wordt opgevangen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] ervoor had moeten zorgen dat de in de ondervloer aangebrachte kantstroken zodanig bevestigd waren dat deze niet zouden kunnen loslaten bij het storten van een gietvloer. Door daar niet voor zorg te dragen, is [gedaagde] tekort geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. [gedaagde] ontkomt niet aan deze aansprakelijkheid door [eisers] te verwijzen naar ICM. De oorzaak van de scheurvorming ligt in een gebrek in de door [gedaagde] aangelegde ondervloer, niet in de gietvloer.
4.6.
Dit betekent dat [gedaagde] de schade moet vergoeden die het gevolg is van deze tekortkoming. Bij het bepalen van het schadebedrag dat voor rekening van [gedaagde] moet komen, speelt het handelen van ICM wel een rol.
4.7.
[adviseur] begroot de schade aan de gietvloer op een bedrag van € 78.625,80 inclusief btw. [adviseur] geeft in zijn rapport van 22 april 2022 een opsomming van de herstelwerkzaamheden die moeten worden uitgevoerd. Daaruit blijkt dat de werkzaamheden betrekking hebben op het gehele vloeroppervlak van het appartement (in totaal 230 m2). Tijdens de zitting heeft [eisers] toegelicht dat de gang van 25 meter in één keer is gegoten door ICM, en dat daarbij gelijk een scheur te zien was in de ondervloer van de gietvloer. ICM is blijven gieten in de hoop dat de scheur werd opgevuld en weg zou gaan. Nadien ging de vloer direct open, aldus [eisers] tijdens de zitting. De rechtbank is van oordeel dat de schade aan de gietvloer beperkt had kunnen worden als ICM op dat moment – toen zij tijdens het gieten al scheurvorming zag ontstaan – was gestopt met het gieten van de vloer. [gedaagde] heeft dit ook aangevoerd. In plaats daarvan is het gehele appartement voorzien van een gietvloer, waardoor de schade zich nu voordoet over een veel groter oppervlak dan alleen de gang. Het verschil is vloeroppervlak bedraagt in totaal ongeveer 205 m2. De rechtbank is van oordeel dat de schade die is ontstaan aan dit deel van het vloeroppervlak niet aan [gedaagde] kan worden toegerekend (artikel 6:98 Burgerlijk Wetboek, “BW”). [gedaagde] is aansprakelijk voor 25/230 deel van de schade.
4.8.
Voor wat betreft de hoogte van de gestelde schade sluit de rechtbank wel aan bij de opstelling van [adviseur] . [eisers] hoeven in een appartement dat ruim 1,1 miljoen euro heeft gekost geen genoegen te nemen met een vloer die niet goed afgewerkt of mooi is. Dit betekent dat de vordering van [eisers] ten aanzien van de gietvloer toewijsbaar is tot een bedrag van € 8.546,28 inclusief btw (25/230e deel van € 78.625,80).
De warmwatervoorziening
4.9.
[eisers] hebben problemen ervaren met de warmwatervoorziening in hun appartement, en daarvan melding gemaakt bij [gedaagde] . Het duurt te lang voordat het water warm wordt, ook in de badkamer. Het vullen van het bad is daardoor eigenlijk niet mogelijk. In de badkamer zijn twee douches in lijn (in plaats van parallel) aangesloten. Als de ene douche wordt aangezet, heeft de andere douche geen warm water meer. Gelijktijdig gebruik van beide douches is niet mogelijk, aldus steeds [eisers]
4.10.
[gedaagde] voert aan dat zijn onderaannemer [bedrijf 3] de warmwatervoorziening in het appartement heeft aangelegd. [bedrijf 3] heeft al aangeboden kosteloos een close-in boiler te plaatsen, maar [eisers] geven volgens [bedrijf 3] telkens niet thuis voor het maken van een afspraak. [eisers] willen bovendien nieuwe leidingen, maar volgens [gedaagde] heeft [bedrijf 3] zich terecht op het standpunt gesteld dat de keuze om de douches in lijn aan te sluiten niet aan hem kan worden toegerekend. [eisers] moeten aankloppen bij [bedrijf 3] en niet bij hem, aldus [gedaagde] .
4.11.
De rechtbank wijst op artikel 7:751 BW. Daarin is bepaald dat een aannemer een onderaannemer mag inschakelen, maar wel zelf aansprakelijk blijft voor een goede uitvoering van de aannemingsovereenkomst. Als er sprake is van een tekortkoming, kan [gedaagde] [eisers] dus niet verwijzen naar [bedrijf 3] . [gedaagde] blijft zelf aansprakelijk, ook al zijn de werkzaamheden uitgevoerd door [bedrijf 3] .
4.12.
[eisers] hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat er sprake is van een tekortkoming. Dit blijkt uit het rapport van [adviseur] van 2 augustus 2021 (overweging 2.4). [eisers] hebben gekozen voor twee douches, en mogen dan ook verwachten dat de leidingen zodanig worden aangelegd dat beide douches tegelijkertijd te gebruiken zijn. Ook blijkt uit het rapport van [adviseur] duidelijk dat het te lang duurt voordat het water warm wordt, hetgeen ook een tekortkoming oplevert.
4.13.
[eisers] hebben [gedaagde] gelegenheid geboden om de tekortkomingen te herstellen. Partijen zijn het daar over eens. Anders dan [gedaagde] stelt, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [eisers] hun medewerking niet hebben verleend aan een oplossing. Op de zitting hebben [eisers] aangegeven dat [bedrijf 3] bij hen langs is geweest, waarbij gevraagd is de aangeboden oplossing op papier te zetten. Vervolgens hebben [eisers] niets meer gehoord. Desgevraagd heeft [gedaagde] op de zitting aangegeven een belangrijk deel van de vordering van [bedrijf 3] te hebben ingehouden vanwege dit probleem, maar van een actieve bemoeienis om het probleem op te lossen is niet gebleken. Dat had wel van [gedaagde] mogen worden verwacht als hoofdaannemer. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] de door [eisers] geboden mogelijkheid om te herstellen onvoldoende heeft benut. [gedaagde] is daardoor in verzuim geraakt.
4.14.
[eisers] hebben hun vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. [eisers] hebben de gestelde schade onderbouwd met een offerte. [gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd tegen de gestelde hoogte van de schade. De opmerking dat [bedrijf 3] kosteloos een close-in boiler wil plaatsen is onvoldoende, nu uit het rapport van [adviseur] blijkt dat alleen een close-in boiler de problemen niet oplost. De problemen met de douches vereisen ook aanpassing van het leidingwerk.
4.15.
Wat betreft de vordering ten aanzien van het natuursteen, geldt dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat het vereiste leidingwerk ook zonder schade aan het natuursteen kan worden uitgevoerd. [eisers] hebben de hoogte van de schade voldoende onderbouwd met een offerte, waartegen geen verweer is gevoerd door [gedaagde] .
4.16.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eisers] tot vergoeding van
€ 15.270,20 (inclusief btw) ter zake de warmwatervoorziening en € 22.250,00 ( [eisers] hebben de btw over dit bedrag niet gevorderd) ter zake de natuursteen toewijsbaar zijn.
De ruiten
4.17.
[eisers] stellen dat tijdens het uitvoeren van werkzaamheden door [bedrijf 4] (onderaannemer van [gedaagde] ) schade is ontstaan aan vijf ruiten. [bedrijf 4] is in maart 2021 bezig geweest met het isoleren, stuken en schilderen van de luifel aan de buitenkant van het appartement. Op de ruiten is spachtelputz aangetroffen. Vijf ruiten bevatten krassen. Volgens [eisers] heeft de stukadoor van [bedrijf 4] aangegeven dat de beschermfolie op de ruiten te licht was om de ruiten te beschermen tijdens de werkzaamheden.
4.18.
[gedaagde] erkent dat er schade kan zijn ontstaan aan één ruit tijdens werkzaamheden door [gedaagde] aan het dak. Er was een plaat tegen een ruit aangezet die is gaan schuiven. De overige ruiten moeten echter beschadigd zijn door de hovenier, die met veel mensen werkzaamheden op het dakterras van [eisers] heeft uitgevoerd. [bedrijf 4] heeft bij [gedaagde] aangegeven geen schade te hebben veroorzaakt. De krassen in de ruiten kunnen verwijderd worden door de ruiten te polijsten, aldus [gedaagde] .
4.19.
Door de erkenning van [gedaagde] wat betreft de schade aan één van de ruiten, draait de zaak op dit onderwerp nog over de gestelde schade aan de vier andere ruiten en de hoogte van de gestelde schade.
4.20.
Vast staat dat [bedrijf 4] als onderaannemer van [gedaagde] stuukwerkzaamheden heeft uitgevoerd bij [eisers] hebben hun stellingen gedetailleerd onderbouwd door te verwijzen naar de aangetroffen spachtelputz en een gesprek met [bedrijf 4] over de beschermfolie. Ook hebben zij gesteld dat de krassen op de ruiten nog niet aanwezig waren toen de hovenier klaar was met zijn werkzaamheden en dat [bedrijf 4] na de hovenier van start is gegaan. [gedaagde] heeft daar alleen tegenover gezet dat het de hovenier wel moet zijn geweest, omdat [bedrijf 4] heeft aangegeven de ruiten niet beschadigd te hebben en dat de stukadoors van [bedrijf 4] niet door gaan als er niet goed is afgeplakt. Dit is onvoldoende om de stellingen van [eisers] te weerleggen. Daarbij weegt voor de rechtbank ook mee dat [gedaagde] niet aanwezig is geweest tijdens de uitvoering van de werkzaamheden door [bedrijf 4] . Dit heeft [gedaagde] op de zitting aangegeven. Zijn betwisting berust dan ook op van horen zeggen en aannames. [gedaagde] is aansprakelijk voor de schade aan de ruiten van [eisers]
4.21.
De rechtbank wijst de gevorderde schadevergoeding van € 23.446,17 inclusief btw toe. [gedaagde] heeft daartegen geen ander verweer gevoerd dan dat polijsten van de ruiten de schade ook herstelt, maar [gedaagde] heeft dit op geen enkele manier onderbouwd. [gedaagde] heeft ook niet gesteld dat hij de krassen zelf heeft gezien, zodat ook onduidelijk is waar [gedaagde] zijn beoordeling op baseert. De rechtbank gaat dan ook aan voorbij aan het verweer.
De wettelijke rente
4.22.
[eisers] vorderen de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over de verschillende schadeposten, te rekenen vanaf de dag van dagvaarding. Deze vordering is toewijsbaar over de bedragen die door de rechtbank worden toegewezen. [gedaagde] heeft hier ook geen zelfstandig verweer tegen gevoerd.
Tot slot ten aanzien van de gevorderde schade
4.23.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eisers] in het midden hebben gelaten of en zo ja de (herstel)werkzaamheden ooit zullen worden uitgevoerd, en dat de vorderingen alleen al om die reden niet toewijsbaar zijn. [gedaagde] miskent hiermee dat voor toewijzing van schadevergoeding niet vereist is dat de schade daadwerkelijk wordt hersteld. Van belang is of er schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Uit het voorgaande blijkt dat dit het geval is, tot een bedrag van in totaal € 69.522,65.
Kosten van het onderzoek door [adviseur]
4.24.
[eisers] vorderen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW vergoeding van de door [adviseur] in rekening gebrachte onderzoekskosten. De kosten zijn onderbouwd met twee facturen. De rechtbank wijst de vordering toe. [gedaagde] heeft daartegen ook geen zelfstandig verweer gevoerd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.25.
[eisers] maken aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eisers] hebben gesteld en met correspondentie onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag is toewijsbaar.
Proceskosten en kosten van conservatoir beslag
4.26.
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld. Dit betekent dat [gedaagde] de proceskosten moet betalen. De rechtbank stelt de proceskosten aan de kant van [eisers] tot op vandaag vast op:
- dagvaarding € 125,03
- informatiekosten € 6,15
- griffierecht € 1.963,00
- salaris advocaat
€ 2.366,00 (2 punten x tarief € 1.183,00)
Totaal € 4.460,18
4.27.
De wet bepaalt dat de kosten van het beslag van de beslagene kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Uit het voorgaande blijkt dat [eisers] een vordering op [gedaagde] heeft. Het beslag is dan ook niet onnodig gelegd. Ook van nietigheid of onrechtmatigheid van het beslag is niet gebleken. De beslagkosten zijn toewijsbaar, en worden vastgesteld op:
- verschotten € 621,62
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.183,00 (1 punt x tarief € 1.183,00)
Totaal € 2.118,62
4.28.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de kosten zijn toewijsbaar zoals hierna bij de beslissing bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de op 21 november 2018 met [eisers] gesloten aannemingsovereenkomst en dat [gedaagde] op grond hiervan gehouden is de daaruit voortvloeiende schade ten titel van vervangende schadevergoeding aan [eisers] te voldoen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een voorschot op schadevergoeding van in totaal € 69.522,65, bestaande uit:
  • een bedrag van € 8.546,28 inclusief btw ter zake de gietvloer;
  • een bedrag van € 15.270,20 inclusief btw ter zake de warmwatervoorziening;
  • een bedrag van € 22.260,00 ter zake de natuursteen;
  • een bedrag van € 23.446,17 inclusief btw ter zake de ruiten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 2.220,35 inclusief btw ter zake de kosten van de deskundige [adviseur] ,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over de bedragen zoals genoemd in overweging 5.2 en 5.3, te rekenen vanaf de dag van dagvaarding (28 juni 2022) tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.561,26 ter zake buitengerechtelijke incassokosten,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op vandaag aan de kant van [eisers] vastgesteld op € 4.460,18, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 2.118,62 ter zake beslagkosten,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de kosten van betekening in geval van betekening van de uitspraak.
5.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de daarin opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.