ECLI:NL:RBZWB:2023:3074

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
02-219358-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Pellikaan
  • mr. Toekoen
  • mr. Van der Pols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door meevoeren van slachtoffer aan auto en slaan met vuisten

Op 8 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte op 11 maart 2022 in Roosendaal een slachtoffer aan een auto heeft meegevoerd. De verdachte heeft het slachtoffer met vuisten op het hoofd geslagen terwijl de auto met een snelheid van ongeveer 60 km per uur reed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte zich aanvankelijk bedreigd voelden door het slachtoffer, maar dat zij te ver zijn gegaan in hun reactie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer relatief beperkt was, maar dat de handelingen van de verdachte een forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer hebben gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar wel bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 40 uur opgelegd, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de omstandigheden van de zaak, waaronder de maatschappelijke onrust die is ontstaan door het delen van beeldmateriaal op sociale media.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-219358-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende [woonadres]
raadsman mr. M. Broere, te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 24 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. D.M.I.C. Schijns, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander op 11 maart 2022 in Roosendaal [slachtoffer] aan de auto heeft meegevoerd, die [slachtoffer] vuistslagen heeft gegeven en hem van de auto heeft losgemaakt, terwijl die auto reed met een snelheid van circa 60 km per uur.
Deze verdenking is verdachte in verschillende juridische varianten ten laste gelegd, namelijk als medeplegen van een poging tot doodslag dan wel als medeplegen van een poging tot zware mishandeling dan wel als medeplegen van mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , het op de zitting getoonde beeldmateriaal en het proces-verbaal van bevindingen waarin het beeldmateriaal wordt beschreven. Volgens de officier van justitie hebben verdachte en de [medeverdachte] het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte en de medeverdachte hebben [slachtoffer] blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij zou komen te overlijden, door met een snelheid van 60 km per uur te rijden en met vuistslagen op [slachtoffer] in te slaan, terwijl deze aan de auto hing en hem vervolgens van de auto af te duwen. Op grond van de verklaring van verdachte, de getuige die achter de auto van verdachte reed en op basis van het getoonde beeldmateriaal, kan worden gesteld dat de auto ongeveer 60 km per uur reed. Als een persoon met die snelheid op de grond terecht komt, dan is er een aanmerkelijk risico dat die persoon dat niet overleeft.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot doodslag niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is geen onderzoek gedaan naar de snelheid waarmee werd gereden. In het dossier zit geen verkeersongevallenanalyse. Ook ontbreekt een onderzoek naar de wijze van vallen en het letsel dat daardoor kan ontstaan. Er is dan ook geen bewijs waaruit blijkt dat er een aanmerkelijke kans op de dood is geweest. Ook voor een poging tot zware mishandeling ontbreekt volgens de verdediging het bewijs. Niet duidelijk is welk zwaar letsel [slachtoffer] had kunnen oplopen. Daarvoor is noodzakelijk dat is vastgesteld hoe hard er is gereden. Verdachte moet dan ook van deze ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken. Volgens de verdediging is niet bewezen dat er een causaal verband is tussen het slaan door verdachte en het vallen van [slachtoffer] . Het is juist [slachtoffer] die verdachte heeft willen aanvallen. Dit wordt bevestigd in de verklaringen van verdachte en de andere inzittenden van de auto. Op de beelden is een aanvalsvoorwerp te zien en bij [slachtoffer] wordt een nageltang aangetroffen. Verder is te zien dat het niet verdachte is die gilt en lacht. Hij roept juist dat de bestuurder moet remmen en zijn gezicht staat strak. Op het moment van het wegrijden is er een situatie waarin er sprake is van noodweer. In alle emoties en door het gillen van de drie andere inzittenden heeft verdachte niet de beste keuzes gemaakt, maar dit is te wijten aan de hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Hem komt dan ook een geslaagd beroep toe op noodweerexces, op grond waarvan hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek tijdens de zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 11 maart 2022 zat verdachte op de bijrijdersstoel in de auto met [medeverdachte] als bestuurder. Achterin de auto zaten [getuige 1] en [getuige 2] . Ze reden door de Kalsdonksestraat in Roosendaal. [slachtoffer] , riep hen. Verdachte zag dat hij een schaar of iets dergelijks vast had. [slachtoffer] kwam naar het raam en wilde de telefoon van verdachte pakken. Hij probeerde ook om het portier te openen, door zijn arm door het open raam naar binnen te steken. Verdachte pakte de handen van [slachtoffer] , zodat [slachtoffer] hem niets kon maken en riep naar [medeverdachte] dat hij moest gaan rijden. [slachtoffer] bleef in het raam hangen, terwijl [medeverdachte] steeds harder ging rijden. [medeverdachte] filmde verdachte en [slachtoffer] , terwijl hij de auto bestuurde. In de auto werd geroepen “Deze djalla wil ons nakken mattie”, wat zoveel betekent als “deze sukkel wil van ons stelen.”. [slachtoffer] heeft zijn armen om het portier geklemd en heeft zijn hoofd door het raam gestoken. [slachtoffer] bleef vasthouden en probeerde in de auto te komen, waarop [medeverdachte] bleef doorrijden en de snelheid van de auto verhoogde. In de auto werd gegild en gelachen. [slachtoffer] liet de auto niet los waarop de inzittenden naar verdachte begonnen te roepen dat hij [slachtoffer] “vuist” moest geven. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens meerdere malen in zijn gezicht geslagen. Verdachte sloeg in eerste instantie met een vuist en later met beide vuisten in op het gezicht van [slachtoffer] , waarop [slachtoffer] zijn hoofd uit de auto heeft gehaald. Verdachte riep naar [medeverdachte] dat hij moest remmen. Verdachte duwde de armen waarmee [slachtoffer] zich aan de portier vasthield vervolgens met twee handen omhoog, waarna [slachtoffer] het portier losliet en op het wegdek terecht kwam.
Poging doodslag, poging zware mishandeling of mishandeling
De vraag is of dit feit als poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of als mishandeling kan worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De aanleiding tot het feit is onduidelijk, mede omdat er geen aangifte is gedaan en [slachtoffer] zelf heeft aangegeven dat het zijn eigen schuld was. Wel staat vast dat [slachtoffer] op enig moment met zijn armen in de auto is gekomen en dat hij daarbij een scherp voorwerp in zijn hand had, waarmee hij had kunnen steken. De verklaring van verdachte dat hij zich op dat moment bedreigd heeft gevoeld, wordt ondersteund door de verklaringen van de andere personen in de auto: [medeverdachte] en de [getuige 1] en [getuige 2] . Dat verdachte [medeverdachte] heeft gezegd te gaan rijden om [slachtoffer] kwijt te raken, is dan niet onbegrijpelijk. [slachtoffer] is zich echter blijven vastklemmen aan de auto, ook toen de snelheid verhoogd werd. Op dat moment is de stemming in de auto omgeslagen en is op het beeldmateriaal te horen dat [medeverdachte] , [getuige 1] en [getuige 2] hardop lachen en verdachte aanmoedigen om [slachtoffer] te slaan.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte de kwade opzet had om [slachtoffer] te doden of om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of er - naar algemene ervaringsregels - sprake is van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van het wegrijden, het doorrijden, het inslaan op hem en het losmaken van zijn armen van de auto zodat hij is komen te vallen had kunnen overlijden, dan wel dat hij zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen en of verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.
De gevolgen van het meegevoerd worden aan de buitenkant van een auto, het geven van vuistslagen op het hoofd/gezicht en het losmaken van de handen van de auto en het vervolgens vallen op het wegdek, worden, naar algemene ervaringsregels, bepaald door de snelheid van de auto in combinatie met de situatie ter plaatse, zoals de weginrichting en aanwezige obstakels. Objectieve meetgegevens zijn echter niet beschikbaar, zodat het voor de rechtbank niet duidelijk is geworden met welke snelheid er feitelijk werd gereden met de auto waarin verdachte zat ten tijde van het losmaken van de handen van [slachtoffer] , Aan de hand van de foto’s in het dossier waarop de plaats is te zien waarop [slachtoffer] op het wegdek terecht is gekomen, stelt de rechtbank vast dat de auto op dat moment op een rijbaan reed welke door een middenberm is gescheiden van tegemoetkomend verkeer en dat deze rijbaan, aan de zijde waar [slachtoffer] aan de auto hing, grensde aan een grasstrook. De kans dat [slachtoffer] hierbij door een andere auto zou worden overreden of dat hij ongelukkig ten val zou komen, is zonder nadere onderzoeksgegevens niet vast te stellen. Het risico dat [slachtoffer] onder de auto zou komen met vitale delen van zijn lichaam, kan op basis van het voorliggende dossier ook niet objectief ingeschat worden. Gelet hierop acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte hiervan vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel wettig en overtuigend bewezen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank overweegt daartoe dat [slachtoffer] een aanzienlijke hoeveelheid vuistslagen in zijn gezicht heeft gekregen alvorens hij vanaf een rijdende auto op het wegdek terecht is gekomen. De kans dat hij daarbij botbreuken in bijvoorbeeld het gezicht, benen of rug zou oplopen, is aanmerkelijk. Dit soort breuken of rugletsel vergen vaak langdurig herstel, waardoor dergelijk letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust op de koop heeft toegenomen. De rechtbank beantwoord die vraag bevestigend, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van verdachte. Hij heeft met zijn vuisten meermalen hard tegen het hoofd/gezicht van [slachtoffer] gestompt, terwijl [slachtoffer] zich aan het portier van de rijdende auto had vastgeklampt. Het gevaar van die situatie moet voor verdachte, net als voor ieder ander weldenkend mens, duidelijk zijn geweest. De rechtbank acht daarmee het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 maart 2022 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] heeft meegevoerd met een auto, terwijl die [slachtoffer] zich aan de buitenkant van de deurstijl van die auto bevond;
- die [slachtoffer] vuistslagen heeft gegeven in zijn gezicht en
- de handen van die [slachtoffer] heeft losgemaakt van de deurstijl van de auto,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] en dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van deze aanranding. [slachtoffer] staat daarnaast bij de politie bekend als een verslaafde, die met het plegen van vermogensdelicten zijn verslaving probeert te onderhouden. [slachtoffer] is door het raam de auto ingekomen. Verdachte is hiervan geschrokken en heeft niet meer helder nagedacht. Het is juist verdachte geweest die naar [medeverdachte] heeft geroepen dat hij moest remmen. Verdachte heeft, anders dan de overige inzittenden van de auto, niet gelachen of gegild. Hij keek [medeverdachte] strak aan, waaruit blijkt dat hij in paniek was en angst had. Door de adrenaline in zijn lijf, heeft hij niet de juiste keuzes gemaakt en is hij mogelijk te ver gegaan in zijn verdediging. Maar juist in een situatie als deze, kan een verdachte een geslaagd beroep doen op noodweerexces.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Als al is vast te stellen dat [slachtoffer] de aanvaller was, dan moet worden beoordeeld of de verdediging die geboden werd, noodzakelijk was en dat de wijze van verdediging geboden was. De handelingen van verdachte zijn echter aanvallend geweest en niet verdedigend. Op het moment dat er met de auto hard gereden werd, is verdachte gaan inslaan op [slachtoffer] en heeft hij de armen van [slachtoffer] van het portier geduwd. Dit staat niet in verhouding tot de dreiging die van [slachtoffer] uit ging, die op dat moment zich niet kon verweren en uit lijfsbehoud aan het portier is blijven hangen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich mogelijk bij aanvang van het incident bedreigd heeft gevoeld, maar dat deze emotie later is omgeslagen. De overige inzittenden zijn lachend en joelend te horen op het beeldmateriaal, dat door [medeverdachte] is gemaakt. Verdachte heeft met zijn vuisten hard op het hoofd/gezicht van [slachtoffer] gestompt, die zich op dat moment niet kon verweren. De auto waar [slachtoffer] zich aan vasthield, reed met behoorlijke snelheid. Als [slachtoffer] op dat moment zou hebben willen proberen om verdachte aan te vallen, dan zou hij zijn grip verliezen op het portier en zou hij van de auto af zijn gevallen.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en als aangehaald in de bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake meer is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie gedurende 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt de rechtbank om rekening te houden met het feit dat verdachte zich meteen heeft gemeld bij de politie en dat [slachtoffer] weinig letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft er last van gehad dat het beeldmateriaal op social media viral is gegaan. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie gaat in tegen alle beginselen van het jeugdrecht. Een jeugddetentie is pas aan de orde als het echt niet anders kan. Verdachte is niet eens voorgeleid aan een rechter-commissaris. Een jeugddetentie is dan ook niet passend bij het feit. De verdediging onderschrijft het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] aan een auto mee te voeren en met zijn vuisten op het hoofd/gezicht van [slachtoffer] te stompen, terwijl er gereden werd met een behoorlijke snelheid. Dat verdachte en de medeverdachte zich wilden ontdoen van [slachtoffer] omdat zij zich aanvankelijk bedreigd voelden, is voorstelbaar maar zij zijn hierin te ver gegaan en hadden andere keuzes dienen te maken. Voorts is het niet aan verdachte en de medeverdachte te danken geweest dat het letsel bij [slachtoffer] relatief beperkt (flinke schaafplek op linkerbeen) is gebleven. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Doordat het beeldmateriaal op het internet is gedeeld, heeft het feit bovendien gezorgd voor grote maatschappelijke onrust.
De persoon van verdachte
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank ook rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet en de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het rapport en het strafadvies van de Raad van 23 februari 2023. De Raad ziet een lage kans op recidive. De zorgen die geconstateerd zijn, zijn met name gelegen in de domeinen relaties en school. Verdachte is verder niet bekend met andere geweldsdelicten of agressie. Verdachte volgt geen onderwijs meer. Hij werkt 12 tot 18 uur per week. Hierin ziet de Raad een risico. Verdachte wil wel gaan leren, maar weet niet welke opleiding hij wil gaan volgen. Verdachte is niet opnieuw in aanraking gekomen met justitie. Hij voert de huidige werkstraf over het algemeen goed uit en deze is bijna afgerond. Het gezin is een beschermende factor. De Raad ziet geen meerwaarde in een leerstraf of begeleiding. Een taakstraf in de vorm van een werkstraf vindt de Raad het meest passend, met een voorwaardelijk deel als stok achter de deur. Ter zitting heeft de Raad, gelet op de ernst van het feit, het advies in die zin gewijzigd dat wordt geadviseerd om verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen met daarbij een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De rechtbank heeft tot slot vastgesteld dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, maar omdat verdachte degene is, die de vuistslagen feitelijk heeft toegebracht, leidt dit niet tot een verdiscontering in de straf.
Al het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf, van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzitter, mr. Toekoen en mr. Van der Pols, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 mei 2023.
mr. Pellikaan en mr. Van der Pols zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.