ECLI:NL:RBZWB:2023:310

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3434
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering herleving WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om haar WIA-uitkering te laten herleven, ongegrond verklaard. Eiseres had zich op 19 maart 2020 gemeld voor toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het UWV stelde vast dat er sinds de beëindiging van haar uitkering op 6 augustus 2018 geen toename van arbeidsongeschiktheid was. De rechtbank beoordeelt de medische situatie van eiseres op beide data en concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet toegenomen arbeidsongeschikt is. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsarts B&B zorgvuldig heeft gehandeld en alle relevante medische informatie heeft meegewogen in zijn beoordeling. Eiseres had eerder een WIA-uitkering, maar deze werd beëindigd omdat haar arbeidsongeschiktheid onder de 35% was gedaald. Eiseres betwist de conclusies van het UWV en stelt dat haar klachten zijn verergerd, maar de rechtbank oordeelt dat er geen objectieve medische onderbouwing is voor haar claims. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet alleen gebaseerd kan worden op de subjectieve ervaringen van eiseres, maar op objectieve medische feiten. Aangezien er geen toename van beperkingen is vastgesteld, wordt de vraag of deze toename voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak niet meer beantwoord. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3434

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Heijnen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Inleiding

Het UWV heeft geweigerd om de uitkering, die eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving, te laten herleven, omdat eiseres niet toegenomen arbeidsongeschikt is sinds 6 augustus 2018.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 20 juni 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres heeft voor het laatst gewerkt als medewerkster klachten/geschillen voor 20 uur per week. Op 2 augustus 2011 heeft eiseres zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Het UWV heeft eiseres per 1 december 2013 een uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 52,21%.
2. Na een herbeoordeling op verzoek van het werkbedrijf van het UWV is de WIA-uitkering van eiseres per 6 augustus 2018 beëindigd, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid per die datum 14,36%, en daarmee minder dan 35%, bedroeg.
3. Vervolgens heeft eiseres zich op 19 maart 2020 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch onderzoek verricht en beoordeeld of eiseres toegenomen arbeidsongeschikt is sinds de beëindiging van de uitkering per 6 augustus 2018 en per 19 maart 2020. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het UWV de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiseres niet toegenomen arbeidsongeschikt is sinds 6 augustus 2018 en heeft daarom geweigerd om de eerder toegekende WIA-uitkering te laten herleven.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 17 juni 2022.

Wat vindt eiseres

6. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij stelt dat zij meer beperkt is dan het UWV heeft aangenomen. Uit informatie van de huisarts van 6 december 2021 blijkt dat de lichamelijke klachten van eiseres al jaren aanwezig zijn. Daarnaast is er sprake van psychische klachten, pijnklachten in gewrichten en spieren, lichte artrose lumbaal en duizeligheidsklachten. Door alle pijnklachten is eiseres niet in staat om te werken; zij kan als alleenstaande ouder met moeite een gezin met drie kinderen draaiende houden. Zij snapt niet dat het UWV stelt dat haar belastbaarheid ten aanzien van de beoordeling in 2018 ongewijzigd is. Volgens haar is er wel degelijk sprake van een verslechtering. In tegenstelling met wat de verzekeringsarts B&B stelt, blijkt volgens eiseres uit de brief van de huisarts van 6 december 2021 dat bij haar wel sprake is van psychische klachten. Volgens eiseres waren die klachten ook in 2018 al aanwezig en zijn deze klachten nadien toegenomen. Thans staat zij voor haar psychische klachten onder behandeling bij POH-GGZ en is er medicatie voorgeschreven. Eiseres concludeert dat er wel degelijk aangenomen moet worden dat er sprake is van toegenomen klachten uit dezelfde ziekteoorzaak sinds de beoordeling in 2018 op grond van artikel 55 van de Wet WIA
(de rechtbank leest daarin op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA). Gezien de toegenomen klachten meent eiseres dat haar alsnog met terugwerkende kracht een WIA-uitkering toekomt.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres niet toegenomen arbeidsongeschikt is sinds de beëindiging van de uitkering per 6 augustus 2018. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op 6 augustus 2018 en op 19 maart 2020.
8. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiseres geen recht heeft op herleving van de WIA-uitkering, omdat zij op 6 augustus 2018 en op 19 maart 2020 niet toegenomen arbeidsongeschikt is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
9. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier, waaronder het rapport van de verzekeringsarts van 8 november 2021 met daarin diens bevindingen uit eigen medisch onderzoek en het bezwaar van eiseres. Zij heeft eiseres gesproken en geobserveerd tijdens de hoorzitting. Zij heeft informatie opgevraagd bij de huisarts en de door eiseres ingebrachte medische informatie meegewogen in haar beoordeling. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiseres heeft gemist.
De beoordeling van de toegenomen arbeidsongeschiktheid
10. Het recht op een WIA-uitkering kan herleven indien iemand binnen vijf jaar, nadat de uitkering is beëindigd omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is, toegenomen arbeidsongeschikt is. [1] Van belang daarbij is dat die toegenomen arbeidsongeschiktheid dan moet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. Volgens vaste rechtspraak wordt een dergelijke aanvraag beoordeeld aan de hand van een aantal stappen:
  • Is er sprake van toegenomen beperkingen?
  • Zo ja, vloeien deze voort uit dezelfde ziekteoorzaak (causaliteitsvereiste)?
  • Zo ja, heeft de toename van deze beperkingen uit dezelfde oorzaak plaatsgevonden binnen vijf jaar na weigering, herziening of intrekking?
11. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft uitgelegd waarom er in geval van eiseres geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De pijnklachten van eiseres en de daaronder liggende diagnose waren bekend vanuit het dossier en de informatie van de behandelend reumatoloog en de huisarts zijn besproken en meegewogen bij de beoordeling door de verzekeringsarts. De informatie van de reumatoloog, die in bezwaar is ontvangen, brengt geen nieuwe of wezenlijk andere medische feiten naar voren. Ten aanzien van de psychische klachten stelt de verzekeringsarts B&B dat deze in 2018 niet aanwezig waren, er geen diagnose was gesteld en er geen beperkingen aanwezig waren. De informatie van de huisarts geeft geen specifieke informatie over de psychische klachten in het verleden. De reumatoloog meldt in november 2020 ook geen psychische klachten bij de uitvraag in de anamnese. Eiseres ontkent tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts B&B ook dat er eerder een behandeling was voor haar psychische klachten. Sinds maart 2021 heeft eiseres wel last van spanningen, maar er zijn geen tekenen van een evidente depressie. De behandeling hiervoor bestaat uit gesprekken met de POH-GGZ sinds april 2021 en een lage dosering Citalopram sinds juni 2021. De verzekeringsarts B&B concludeert dat de psychische klachten niet aanwezig waren op 6 augustus 2018 noch op 19 maart 2020. De spanningsklacht betreft volgens de verzekeringsarts B&B een nieuwe klacht voor de WIA. Nu er geen nieuwe of wezenlijk andere bevindingen zijn gedaan bij het onderzoek, ziet de verzekeringsarts B&B geen reden voor andere of meer beperkingen. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts B&B volgen.
12. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres op 6 augustus 2018 en 19 maart 2020 niet toegenomen arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. Eiseres heeft een andersluidende conclusie niet aannemelijk gemaakt of nieuwe medische informatie overlegd die haar standpunt, dat daar wel sprake van is, ondersteunt. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiseres meer klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiseres haar klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren impact van haar klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de toegenomen klachten die eiseres ervaart.
13. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid op 6 augustus 2018 en op 19 maart 2020, hoeft de vraag of de toename van de beperkingen uit dezelfde oorzaak voortkomt en of de toename van de beperkingen binnen vijf jaar na de beëindiging van de WIA-uitkering heeft plaatsgevonden niet meer beantwoord te worden. Immers, nu er geen toename van de beperkingen is vastgesteld, zijn de vervolgstappen (zie punt 10) niet meer aan de orde.

Conclusie en gevolgen

14. Het UWV heeft terecht geweigerd om de WIA-uitkering van eiseres te laten herleven, omdat niet gebleken is dat zij toegenomen arbeidsongeschikt is.
15. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 januari 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA (Amber-bepaling).