ECLI:NL:RBZWB:2023:3105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2271
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van het UWV om proceskostenvergoeding in bezwaar toe te kennen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een proceskostenvergoeding in bezwaar toe te kennen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Türk, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV, dat op 24 april 2023 heeft laten weten niet over te gaan tot betaling van proceskosten. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het UWV de gelegenheid te geven intern te overleggen. Uiteindelijk heeft het UWV besloten geen proceskosten te vergoeden, wat eiser betwist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een uitkering op grond van de Ziektewet heeft ontvangen, welke is beëindigd. Eiser stelt dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding omdat hij gedwongen was bezwaar te maken tegen de weigering van een WW-uitkering, veroorzaakt door eerdere onjuiste besluiten van het UWV. Het UWV heeft echter gesteld dat het verzoek om proceskosten terecht is afgewezen, omdat het bestreden besluit niet is herroepen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en het UWV zorgvuldig afgewogen. Ze concludeert dat het UWV in de gegeven omstandigheden aanleiding had moeten zien om de proceskosten in bezwaar te vergoeden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het UWV de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar en beroep moet vergoeden, in totaal € 1.434,--, inclusief griffierecht van € 50,--. De uitspraak is gedaan op 4 mei 2023 en openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2271 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,

(gemachtigde: mr. E. Türk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een proceskostenvergoeding in bezwaar toe te kennen.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens het UWV mr. H.M. van Gent deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen intern te overleggen of aan eiser tegemoet kan worden gekomen. Op 24 april 2023 heeft het UWV telefonisch laten weten niet over te gaan tot betaling van proceskosten in bezwaar. Vervolgens heeft de griffier de gemachtigde van eiser gebeld en haar geïnformeerd over deze gang van zaken. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser aangegeven geen nadere zitting te willen. De rechtbank sluit daarom het onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
1. Eiser heeft een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Deze uitkering is bij besluit van 26 februari 2021 beëindigd per 1 maart 2021.
Op 7 mei 2021 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 9 juli 2021 heeft het UWV geweigerd om per 27 augustus 2021 een WIA-uitkering toe te kennen.
Tegen de beëindiging van de ZW-uitkering heeft eiser bezwaar en beroep aangetekend. Tegen de weigering een WIA-uitkering toe te kennen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Eiser heeft per 27 augustus 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
Bij besluit van 24 september 2021 heeft het UWV geweigerd aan eiser een WW-uitkering toe te kennen. Aan deze weigering is ten grondslag gelegd dat eiser heeft aangegeven ziek te zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Tijdens de beroepsprocedure tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering heeft het UWV bij besluit van 29 november 2021 de ZW-uitkering weer voortgezet vanaf 1 maart 2021.
Per 6 augustus 2021 is aan eiser een WIA-uitkering (loongerelateerde uitkering) toegekend.
Met het besluit van 18 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen de weigering van de WW-uitkering ongegrond verklaard. Hieraan heeft het UWV ten grondslag gelegd dat er sprake is van een uitsluitingsgrond vanwege het ontvangen van een WIA-uitkering. Omdat het bezwaar ongegrond is verklaard, heeft het UWV besloten geen proceskostenvergoeding te betalen.
Standpunt eiser
2. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat er recht bestaat op een vergoeding van proceskosten omdat hij door eerdere onjuiste besluitvorming van het UWV in het kader van de ZW gedwongen was om bezwaar te maken tegen de weigering een WW-uitkering toe te kennen. Hij heeft hiervoor hoge eigen bijdragen moeten betalen. In een nadere toelichting heeft eiser gesteld dat het in deze procedure niet gaat om het krijgen van een schadevergoeding voor de eigen bijdrage. Eiser wil zijn proceskosten vergoed krijgen omdat het door hem gemaakte bezwaar is ingegeven door een aan het UWV te wijten onrechtmatigheid.
Standpunt UWV
3. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om proceskosten terecht is afgewezen. Het door eiser bestreden besluit is niet herroepen, zodat geen reden bestaat om proceskosten te vergoeden. Ook voor vergoeding van de eigen bijdrage ziet het UWV geen aanleiding.
Beoordeling rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden heeft geweigerd een proceskostenvergoeding in bezwaar toe te kennen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bestaat er recht op een proceskostenvergoeding in bezwaar als het primaire besluit is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Van herroepen is sprake als het primaire besluit is gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg [1] .
6. Zoals ook ter zitting is besproken, heeft het UWV aan het bestreden besluit een andere weigeringsgrond ten grondslag gelegd. Het primaire besluit was immers gebaseerd op de stelling van het UWV dat eiser ziek was (en daardoor niet beschikbaar was voor arbeid). Daarna heeft het UWV beslist om eiser alsnog een WIA-uitkering toe te kennen vanaf 6 augustus 2021, waardoor in het kader van de WW sprake was van een uitsluitingsgrond. In het bestreden besluit is daarom als grondslag genomen dat er sprake is van een uitsluitingsgrond omdat eiser een WIA-uitkering ontvangt.
7. Hoewel in beide gevallen het rechtsgevolg is dat eiser geen recht op WW heeft, is het feitelijk gevolg voor eiser wel anders.
Vanwege de toekenning van een WIA-uitkering verbruikt eiser zijn opgebouwde WW-rechten. Na intrekking of beëindiging van de WIA-uitkering heeft eiser immers geen recht meer op een WW-uitkering. De WW-uitkering is als het ware verdisconteerd in de loongerelateerde uitkering van het WIA-recht. [2]
De weigering een WW-uitkering toe te kennen omdat eiser niet beschikbaar is voor arbeid betekent dat eiser zijn opgebouwde WW-rechten in beginsel niet kwijt raakt. Op het moment dat aangenomen wordt dat eiser beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, zal hij, als hij dan ook nog aan de overige voorwaarden voldoet, alsnog recht krijgen op een WW-uitkering.
8. De rechtbank acht het verder van belang dat het UWV door het nemen van de verschillende, achteraf bezien onjuiste, besluiten over het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering eiser in de situatie heeft gebracht dat hij wel in bezwaar moest komen tegen de weigering een WW-uitkering toe te kennen. Als het UWV meteen juiste beslissingen zou hebben afgegeven over het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan had eiser geen kosten voor bezwaar hoeven te maken.
9. Daarbij heeft de rechtbank ook twijfels over de primaire weigeringsgrond.
Naar vaste rechtspraak geeft het begrip ‘beschikbaar zijn om arbeid te aanvaarden’ in de zin artikel 16 van de WW een feitelijke toestand weer waarin de werknemer verkeert. Dit betekent dat de vraag of een werknemer al dan niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval, waaronder ook houding en gedrag van de betrokkene, zal moeten worden beantwoord. [3]
Dat het UWV geen beschikbaarheid heeft aangenomen, lijkt uitsluitend gebaseerd te zijn op een telefoongesprek met eiser waarin hij heeft aangegeven dat hij ziek is. Uit de weergave van dit telefoongesprek kan niet worden opgemaakt dat eiser zelf heeft gesteld in het geheel niet beschikbaar te zijn voor arbeid. De opmerking in de telefoonnotitie dat eiser niet beschikbaar is, lijkt een conclusie van de UWV-medewerker te zijn. In ieder geval blijkt uit de telefoonnotitie niet dat het UWV nadere uitvraag heeft gedaan naar de feitelijke beschikbaarheid van eiser. In het bezwaarschrift van eiser staat ook dat eiser betwist in het geheel niet beschikbaar te zijn voor arbeid. In het geval er geen WIA-uitkering zou zijn toegekend, en de grondslag in het bestreden besluit daarmee niet zou zijn gewijzigd, is het dan ook hoogst onzeker of de weigering een WW-uitkering toe te kennen in stand had kunnen blijven.
10. Hoewel er strikt genomen geen sprake is van een herroeping van het in bezwaar bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat het UWV in de samenloop van omstandigheden zoals hiervoor genoemd onder overweging 7, 8 en 9 aanleiding had moeten zien om de proceskosten in bezwaar te vergoeden. Het bestreden besluit, voor zover daarbij geweigerd is die proceskosten te vergoeden, zal daarom worden vernietigd.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank zal bepalen dat het UWV alsnog de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar moet vergoeden. In bezwaar geldt een vast bedrag van € 597,-- per proceshandeling. De gemachtigde van eiser heeft een bezwaarschrift ingediend en er is geen hoorzitting geweest. Dit betekent dat voor de proceskosten in bezwaar een bedrag van € 597,- voor vergoeding in aanmerking komt.
Proceskosten in beroep en griffierecht
12. Het UWV moet ook de proceskosten in beroep betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,--. Dit betekent dat een bedrag van € 837,-- voor vergoeding in aanmerking komt. Ook zal het UWV het griffierecht aan eiser moeten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de proceskosten in bezwaar niet zijn vergoed;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten in bezwaar en beroep van in totaal € 1.434,--;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,-- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 4 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.Kamerstukken II, 2004/2005, 30034, nr. 3 blz. 70