In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, aangeduid als [eiser], heeft de huurder, aangeduid als [gedaagde], gedagvaard wegens een aanzienlijke huurachterstand van € 7.600,00, die was opgebouwd sinds augustus 2022. De huurovereenkomst betrof een woning in Tilburg, waar de huurprijs laatstelijk € 950,00 per maand bedroeg. De verhuurder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van de huurder in de proceskosten.
De huurder voerde verweer en stelde dat zij de huur had opgeschort vanwege ernstige onderhoudsgebreken aan de woning, waaronder vocht en schimmel. De kantonrechter oordeelde echter dat de huurder niet voldoende had aangetoond dat de verhuurder in gebreke was gebleven met het verhelpen van deze gebreken. De rechter concludeerde dat de huurder tekort was geschoten in haar verplichtingen, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De kantonrechter wees de vordering van de verhuurder toe, verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en stelde een ontruimingstermijn van veertien dagen vast.
Daarnaast werd de huurder veroordeeld in de proceskosten van de verhuurder, die op € 609,03 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige huurbetalingen en de voorwaarden waaronder een huurder zijn betalingsverplichtingen kan opschorten.