ECLI:NL:RBZWB:2023:3134

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
C/02/407274 / FA RK 23-1166
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om provisionele voorziening in een omgangszaak met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een provisionele voorziening in een omgangszaak. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.A. van den Heuvel, verzocht om te bepalen dat haar minderjarige dochter, geboren in 2007, voor de duur van de hoofdprocedure wekelijks omgang met haar heeft. De man, de vader van het kind, vertegenwoordigd door mr. C.G.A. Mattheussens, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om afwijzing. De Gecertificeerde Instelling (GI), Leger des Heils, heeft ook voorwaarden gesteld voor de omgangsregeling.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen in overweging genomen. De vrouw stelde dat zij een spoedeisend belang had bij haar verzoek, omdat zij al geruime tijd probeerde de omgangsregeling uit te breiden, maar de GI en de man hier niet op ingingen. De man en de GI wezen erop dat er al een structurele omgangsregeling bestaat en dat de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 11 mei 2023 gepland staat. De rechtbank concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen. De rechtbank benadrukte de complexiteit van de situatie en de langdurige hulpverleningsgeschiedenis tussen partijen, en verzocht om relevante actuele stukken in de bodemprocedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het treffen van een provisionele voorziening afgewezen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/407274 / FA RK 23-1166
Datum uitspraak: 9 mei 2023
Beschikking van de rechtbank over provisionele voorziening ex. artikel 223 Wetboek van Rechtsvordering (Rv)
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.A. van den Heuvel te Amsterdam,
tegen
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal,
en
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007, hierna: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als informant in deze procedure aan:
Op grond van artikel 810 Rv heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop van deze zaak blijkt uit:
  • het op 9 maart 2023 ontvangen verzoekschrift, met producties 1 t/m 13;
  • de brief van 14 april 2023 van mr. Van den Heuvel, met producties 14 en 15;
  • de brief van 17 april 2023 van mr. Mattheussens, met producties 1 t/m 7;
  • het op 19 april 2023 ontvangen verweerschrift.
1.2
Op 20 april 2023 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Tijdens die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
  • de man, bijgestaan door mr. Mattheussens;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een tweetal vertegenwoordigsters namens de GI.
1.3
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of tijdens een gesprek met de kinderrechter haar mening te geven over het verzoek. Door middel van het terugsturen van het antwoordformulier heeft [minderjarige] echter aangegeven dat zij niet op gesprek komt en dat zij ook geen brief schrijft.
1.4
Namens de vrouw is een hoofdprocedure aanhangig gemaakt, welke is gericht op het vaststellen van omgang en het gelasten van onderzoek (in de zaak met het zaaknummer: C/02/407273 / FA RK 23-1165). In die procedure zal de mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsvinden op 11 mei 2023.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Tijdens het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 januari 2022 is het ouderlijk gezag van de vrouw, die tot dat moment samen met de man was belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] , beëindigd. De man is sindsdien belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3
[minderjarige] woont bij de man.
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 18 februari 2014 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd tot 20 februari 2016.
Bij beschikking in hoger beroep van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 november 2017 is [minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is daarna steeds verlengd. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 30 november 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd, tot 16 november 2023.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, bij wijze van provisionele voorziening, om te bepalen dat [minderjarige] voor de duur van de hoofdprocedure iedere week omgang heeft met de vrouw voor de duur van 2,5 uren, waarbij dit de ene week begeleid en de andere week onbegeleid plaatsvindt en de voorwaarden van de GI mogen gelden met uitzondering van de locatievoorziening en het overleg (op bepaalde punten) waar de vrouw met [minderjarige] .
3.2
De man voert verweer tegen voormeld verzoek van de vrouw tot het treffen van een provisionele voorziening en verzoekt tot afwijzing daarvan.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover nodig om het verzoek te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank overweegt allereerst dat in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv kan worden verzocht. Nu er een hoofdprocedure aanhangig is en de verzochte voorlopige voorziening hiermee voldoende samenhangt, wordt aan de eisen van voornoemd artikel gedaan. Dit betekent dat de vrouw in haar verzoek kan worden ontvangen.
4.2
Ter beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van het verzoek van de vrouw, dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de vrouw een voldoende spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorlopige voorziening.
4.3
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat zij spoedeisend belang heeft bij haar verzoek, omdat zij al sinds september 2022 tevergeefs probeert om te komen tot een uitbreiding van de omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] . De rechtbank heeft al meermaals in verschillende procedures overwogen dat de regie over het uitbreiden van die omgangsregeling bij de GI is gelegen, maar er wordt niet doorgepakt. De vrouw stelt dat er tussen haar en [minderjarige] langere tijd geen sprake is geweest van contact. Vanaf augustus 2021 hebben de vrouw en [minderjarige] eenmaal per twee weken omgang met elkaar. Die omgangsmomenten verlopen goed. De vrouw, [minderjarige] en haar [meerderjarige zus] willen graag dat de omgangsregeling wordt uitgebreid. Volgens de vrouw hebben de GI en de man echter langere tijd aangegeven dat zij niet willen dat de omgang wordt uitgebreid, omdat de vrouw [minderjarige] zou belasten. In september 2022 heeft de GI weliswaar toegezegd dat de omgang kan worden uitgebreid, maar dat hiervoor eerst een aantal voorwaarden moeten worden opgesteld. Pas in januari 2023 heeft de GI die voorwaarden aan de vrouw kenbaar gemaakt. De vrouw moet vooraf toestemming vragen om samen met [minderjarige] haar huis te mogen verlaten en [minderjarige] moet te allen tijde de locatievoorziening (GPS) op haar telefoon aan laten staan, zodat de man [minderjarige] en de vrouw kan blijven controleren. De vrouw kan daar absoluut niet mee instemmen. Ook heeft de GI die voorwaarde nooit met de vrouw besproken. De vrouw kan er wel mee instemmen indien zij, bijvoorbeeld, worden gecontroleerd vanuit [jeugdzorg] .
Dat de mondelinge behandeling van de verzoeken in de hoofdzaak inmiddels is bepaald op 11 mei 2023 was ten tijde van het indienen van het verzoekschrift nog niet bekend. Daarbij is het mogelijk dat de rechtbank in de hoofdzaak enkel een tussenbeslissing zal nemen en dat die beslissing pas enkele weken na afloop van de mondelinge behandeling zal worden vastgesteld. Ook heeft de GI aangegeven dat de omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige] tot de zomer van 2023 niet kan worden uitgebreid met het oog op de eindexamens van [minderjarige] . De vrouw vindt dan ook dat er nu wat moet gebeuren.
De vrouw heeft haar verzoek ten slotte zowel tegen de man als de GI gericht, omdat zij als ouder zonder gezag geen mogelijkheid heeft om op grond van de geschillenregeling in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitbreiding van de omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] te bewerkstelligen.
4.4
Namens en door de man is afwijzing van het verzoek bepleit. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat de vrouw onvoldoende spoedeisend belang heeft bij haar verzoek nu de mondelinge behandeling van de verzoeken in de hoofdzaak al over enkele weken zal plaatsvinden, op 11 mei 2023. Daarnaast hebben de vrouw en [minderjarige] momenteel op basis van een structurele omgangsregeling omgang met elkaar en heeft de GI een plan met voorwaarden opgesteld om die omgangsregeling uit te breiden. Als de vrouw met die voorwaarden instemt, dan kan de omgangsregeling worden uitgebreid. Gezien de complexiteit van deze zaak vindt de man het ook niet passend om het weloverwogen besluit van de GI en de lijn die de GI in de afgelopen jaren heeft ingezet te doorkruisen met een voorlopige voorziening.
4.5
Namens de GI is, samengevat, aangegeven dat zij de wens van de vrouw en [minderjarige] om de omgang uit te breiden begrijpt en dat de GI daarmee instemt, mits die uitbreiding op een verantwoorde en veilige manier wordt ingezet. De GI vindt dat de gestelde voorwaarden vooralsnog noodzakelijk zijn. In de komende periode zal er meermaals een evaluatiemoment plaatsvinden waarop wordt bezien of die noodzaak nog steeds aanwezig is. Omdat [minderjarige] binnenkort zal starten met haar eindexamens, vindt de GI het van belang om haar in de komende periode niet te veel te belasten.
4.6
Namens de Raad is, samengevat, aangegeven dat het met het oog op de langdurige (hulpverlenings)geschiedenis tussen partijen te begrijpen valt dat de uitbreiding van de omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige] voorzichtig en onder regie van de GI wordt ingezet. De Raad staat ook achter de door de GI gestelde voorwaarden. Uitbreiding van de omgangsregeling moet namelijk te allen tijde veilig en verantwoord verlopen. In de afgelopen periode hebben er evaluaties plaatsgevonden. De Raad vraagt zich af wat de uitkomsten daarvan zijn. De wensen en behoeften van [minderjarige] zijn immers duidelijk. De Raad betwijfelt ook of een omgangsregeling van 2,5 uur per week passend zal zijn gelet op de leeftijd van [minderjarige] .
4.7
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorlopige voorziening. Omdat er momenteel tussen de vrouw en [minderjarige] sprake is van een structurele omgangsregeling en de mondelinge behandeling van de verzoeken in de hoofdzaak zal plaatsvinden op 11 mei 2023, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin die mondelinge behandeling niet kan worden afgewacht. Indien de rechtbank in de bodemprocedure geen eindbeslissing zal nemen en de procedure zal worden aangehouden, dan kan zij, indien gewenst, ook in die procedure een voorlopige omgangsregeling vaststellen. Gelet op de complexe situatie en de langdurige (hulpverlenings)geschiedenis tussen partijen, vindt de rechtbank het bovendien niet passend om nu, een aantal weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de hoofdzaak, een voorlopige voorziening te treffen en daarmee de bodemrechter te beperken in diens mogelijkheden. Het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening zal daarom worden afgewezen.
4.8
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is duidelijk gebleken dat er sprake is van een complexe situatie en een langdurige (hulpverlenings)geschiedenis tussen partijen. Het ontbreekt in deze procedure echter aan relevante actuele stukken, zoals evaluatie- en gespreksverslagen vanuit [jeugdzorg] . De rechtbank vindt het, net als de Raad, van belang om hier meer inzicht in te krijgen. De rechtbank verzoekt daarom aan de GI en partijen om in de bodemprocedure relevante schriftelijke stukken over te leggen waaruit een beter actueel beeld kan worden gevormd over de (on)mogelijkheden voor uitbreiding van de omgang tussen de vrouw en [minderjarige] .

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de vrouw tot het treffen van een provisionele voorziening af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.