ECLI:NL:RBZWB:2023:3135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
C/02/407113 / FA RK 23-1086
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling vaderschap en omgangsregeling in een familierechtelijke procedure met verwijzing naar hulpverlening

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 9 mei 2023, is de rechtbank geconfronteerd met een verzoek van een man om voorlopige voorzieningen met betrekking tot zijn vermeende vaderschap van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2022. De man, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Özgül, verzoekt om omgang met de minderjarige en om informatie over haar ontwikkeling. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat P.J.M. Groenhuis-Kools, verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat het vaderschap eerst vastgesteld moet worden voordat er een omgangsregeling kan worden getroffen. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de Raad voor de Kinderbescherming om advies gevraagd. De rechtbank oordeelt dat er een hoofdprocedure aanhangig is waarin een DNA-onderzoek is verzocht om het vaderschap vast te stellen. De rechtbank wijst de verzoeken van de man tot het treffen van voorlopige voorzieningen af, omdat het vaderschap nog niet vaststaat. Wel verwijst de rechtbank partijen en de minderjarige naar een (jeugd)hulptraject om de communicatie en samenwerking tussen de ouders te verbeteren en om contactopbouw tussen de man en de minderjarige te faciliteren. De rechtbank stelt dat het belangrijk is dat het vaderschap eerst wordt vastgesteld voordat er verdere stappen worden ondernomen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/407113 / FA RK 23-1086
Datum uitspraak: 9 mei 2023
Beschikking van de rechtbank over provisionele voorzieningen ex. artikel 223 Wetboek van Rechtsvordering (Rv)
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. M. Özgül te Breda,
tegen
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats],
advocaat: P.J.M. Groenhuis-Kools te Breda,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022, hierna: [minderjarige].
Op grond van artikel 810 Rv heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het op 3 maart 2023 ontvangen verzoekschrift, met producties;
  • het op 14 april 2023 ontvangen verweerschrift, met producties.
1.2
Op 20 april 2023 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Tijdens die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Özgül;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Groenhuis-Kools;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
Namens de man is een hoofdprocedure aanhangig gemaakt, welke is gericht op het doen verrichten van een DNA-onderzoek, verkrijging vervangende toestemming erkenning, verkrijging gezamenlijk ouderlijk gezag, vaststelling omgangsregeling en vaststelling informatieregeling (in de zaak met het zaaknummer: C/02/407101 / FA RK 23-1079). In die zaak is bij beschikking van deze rechtbank van 14 april 2023 op grond van artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bijzondere curator benoemd. De bijzondere curator is verzocht om onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren over, kort samengevat, het afstammingsverzoek. In afwachting daarvan zijn de verzoeken aangehouden tot de mondelinge behandeling van 28 augustus 2023.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben in 2021 gedurende acht maanden een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2
Op [geboortedag] 2022 is [minderjarige] geboren.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, bij wijze van provisionele voorzieningen, te bepalen:
  • dat de man gerechtigd is tot het hebben van omgang met [minderjarige], iedere zaterdag van 12:00 uur t/m 14:00 uur en dat de voornoemde omgangsregeling iedere week wordt uitgebreid met 1 uur extra;
  • dat de vrouw wordt gehouden om iedere drie weken de man te berichten aangaande de persoonlijke ontwikkelingen en andere aangelegenheden van [minderjarige], mits er sprake is van een omgangsregeling. Indien er geen sprake is van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige], dient de vrouw de man om de week te berichten;
  • het voorgaande met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking.
3.2
De vrouw verzoekt om de verzoeken van de man tot het treffen van voormelde provisionele voorzieningen af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank overweegt dat in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv kan worden verzocht. Nu er een hoofdprocedure aanhangig is en de verzochte voorlopige voorzieningen hiermee voldoende samenhangen, wordt aan de eisen van voornoemd artikel gedaan. Dit betekent dat de man in zijn verzoeken kan worden ontvangen.
4.2
Ter beantwoording van de vraag of er plaats is voor toewijzing van de verzoeken van de man, dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de man een voldoende spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorlopige voorzieningen. Hoewel namens de vrouw in het verweerschrift het spoedeisend belang van de man bij zijn verzoeken is betwist, zal de rechtbank met het oog op de overeenstemming die partijen hebben bereikt over de wijze waarop die voorlopige voorzieningen in deze procedure moeten worden afgedaan, zoals de rechtbank hierna uiteen zal zetten, het spoedeisend belang van de man bij zijn verzoeken aannemen.
4.3
Namens en door de man is, samengevat, aangevoerd dat hij denkt dat hij de vader van [minderjarige] is, maar dat hij hierover graag zekerheid wil hebben. In de hoofdprocedure heeft hij daarom verzocht om een DNA-onderzoek te gelasten en, indien zijn vaderschap wordt vastgesteld, hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen, om mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te worden belast en om een omgangs- en informatieregeling vast te stellen. De man vindt het zwaar dat hij [minderjarige] nu niet mag zien van de vrouw. Hij verzoekt daarom, bij wijze van provisionele voorzieningen, om een voorlopige omgangs- en informatieregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen. De man wil graag alvast werken aan de band tussen hem en [minderjarige]. Voorkomen moet worden dat er nog meer tijd verloren gaat. De man heeft zich bereid verklaard voor verwijzing naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA) voor het voeren van oudergesprekken en het realiseren van omgang tussen hem en [minderjarige].
4.4
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat eerst het vaderschap van de man moet worden vastgesteld voordat er een voorlopige omgangs- en informatieregeling tussen de man en [minderjarige] kan worden vastgesteld, ook al heeft de vrouw zelf geen twijfels dat de man de vader van [minderjarige] is. De vrouw stelt daarnaast dat [minderjarige] bijna een jaar oud is en dat zij de man niet kent. Ook hebben partijen geen onderling contact met elkaar. Indien wordt vastgesteld dat de man de vader is van [minderjarige], dan vindt de vrouw dan ook dat er eerst oudergesprekken moeten plaatsvinden en dat de omgang tussen de man en [minderjarige] onder begeleiding moet plaatsvinden. De vrouw heeft zich ook bereid verklaard voor verwijzing naar zorg in het kader van het UHA.
4.5
Namens de Raad is, samengevat, aangegeven dat [minderjarige] het recht heeft om te weten wie haar vader is. Het is dan ook belangrijk dat hierover snel duidelijkheid ontstaat. Indien het vaderschap van de man vaststaat, dan dient er zo snel als mogelijk te worden ingezet op het contact tussen de man en [minderjarige]. Omdat het contact(herstel) goed en verantwoord moet worden ingezet, vindt de Raad dat het contact eerst onder begeleiding moet plaatsvinden. De bijzondere curator die is benoemd in de hoofdzaak zal zich hierover ook nog uitlaten.
Verwijzing naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA)
4.7
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet de noodzaak dat partijen en [minderjarige] een zorgtraject doorlopen. Voordat daarmee kan worden gestart, zal echter het vaderschap van de man over [minderjarige] moeten vaststaan. Hoewel de vrouw heeft aangegeven dat zij zeker weet dat de man de vader van [minderjarige] is en de man heeft aangegeven dat hij ook denkt dat hij de vader van [minderjarige] is, bestaan hierover bij de man kennelijk wat twijfels nu hij in de hoofdzaak heeft verzocht om een DNA-onderzoek te gelasten. De rechtbank vindt het niet in het belang van [minderjarige] om te starten met contactopbouw tussen haar en de man met het risico dat de contacten worden stopgezet indien de man toch niet de vader van [minderjarige] blijkt te zijn. Omdat er in de hoofdzaak inmiddels een bijzondere curator is benoemd die onderzoek zal verrichten en zal rapporteren en adviseren over de afstemmingskwestie en het zorgtraject in het kader van het UHA in verband met wachtlijsten naar verwachting pas over enkele maanden zal kunnen starten, is tijdens de mondelinge behandeling met partijen afgesproken om hen alvast te verwijzen naar zorg in het kader van het UHA. Zodoende zal het zorgtraject op het moment dat het vaderschap van de man over [minderjarige] vaststaat naar verwachting binnen een afzienbare termijn kunnen starten.
4.8
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en [minderjarige] voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. De verwijzing heeft op 28 april 2023 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.9
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
  • het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
  • de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;
  • het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
Meer specifiek dienen partijen in het kader van het UHA-zorgtraject te werken aan het verbeteren van de onderlinge (ouder)communicatie en samenwerking alsmede aan het opbouwen van contact tussen de man en [minderjarige]. De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan deze beschikking gehecht.
4.1
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd.
4.11
Tussen partijen is een hoofdprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder het zaaknummer: C/02/407113 / FA RK 23-1086. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject waarbij zoals hier wordt ingezet op onbelast contact wordt standaard een termijn van negen maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de rechtbank om de volledige UHA-rapportage uiterlijk op dinsdag 23 januari 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde hoofdprocedure in te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.12
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, dan stelt de rechtbank partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de hoofdprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot [minderjarige].
4.13
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is om een onderzoek of interventie te starten.
4.14
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, dan stelt de rechtbank partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich over dit advies en over het door hen gewenste verdere procesverloop van de hoofdzaak uit te laten.
4.15
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad om dit onderzoek te verrichten en daarover in de hoofdprocedure bekend onder het zaaknummer: C/02/407113 / FA RK 23-1086 een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
  • Welke omgangsregeling tussen de man en de minderjarige komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
  • Welke informatieregeling tussen de ouders over de minderjarige komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
4.16
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten en de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.17
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van veertien dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het door hen gewenste verdere procesverloop van de hoofdzaak.
4.18
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacyaspecten van de doorverwijzing. Door en namens partijen is met het delen van de privacygegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
Voorlopige omgangsregeling
4.19
Omdat het vaderschap van de vader over [minderjarige] op dit moment nog niet vaststaat, de rechtbank partijen zal verwijzen naar zorg in het kader van het UHA en partijen in dat kader zullen werken aan het verbeteren van de onderlinge (ouder)communicatie en samenwerking alsmede aan contact(opbouw) tussen de man en [minderjarige], is het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] op dit moment niet aan de orde. De rechtbank zal het daartoe strekkende verzoek van de man tot het treffen van een voorlopige voorziening daarom afwijzen.
Informatieregeling
4.2
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen aangegeven dat zij bereid zijn om zich te houden aan een informatieregeling op basis waarvan de vrouw de man informeert over [minderjarige]. Zij hebben afgesproken dat zij in de komende periode met elkaar zullen bespreken hoe die informatieregeling er precies uit moet komen te zien. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man om bij wijze van voorlopige voorziening een voorlopige informatieregeling vast te stellen afwijzen.
Verdeling proceskosten
4.21
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze zaak, zal de rechtbank de kosten van partijen in deze procedure tussen hen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.22
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst de verzoeken van de man tot het treffen van voorlopige voorzieningen af;
5.2
verwijst partijen en [minderjarige] voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. Het loket zal partijen en [minderjarige] vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige] verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.3
verzoekt het loket om uiterlijk op
dinsdag 23 januari 2024 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hoofdprocedure bekend onder het zaaknummer C/02/407113 / FA RK 23-1086 de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de rechtbank in te dienen;
5.4
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, om de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.5
verzoekt de Raad om binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet om een onderzoek of interventie te starten;
5.6
verzoekt de Raad, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de hoofdprocedure bekend onder het zaaknummer C/02/407113 / FA RK 23-1086 een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hiervoor geformuleerde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.7
verzoekt de Raad om zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
5.8
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere ouder de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.