ECLI:NL:RBZWB:2023:3141

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
BRE - 21 _ 5649, 21 _ 5650 en 21 _ 5651
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoeken om ambtshalve vermindering van belastingaanslagen en heffingsrente

Op 10 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een inwoner van Duitsland, in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De zaak betreft verzoeken om ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2010, 2011 en 2012. De inspecteur had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen en de daarbij opgelegde heffingsrente en belastingrente afgewezen, omdat deze verzoeken buiten de daarvoor geldende termijn waren ingediend. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeken om ambtshalve vermindering te laat waren ingediend. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de verzoeken terecht heeft afgewezen, omdat belanghebbende geen verschoonbare redenen heeft aangevoerd voor de termijnoverschrijding. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/5649, 21/5650 en 21/5651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 10 november 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2010, 2011 en 2012 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikkingen heffingsrente en belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 26 februari 2012 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2010. De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 14 augustus 2013 niet-ontvankelijk verklaard en in hetzelfde geschrift het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2014 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzende beslissing van de inspecteur ongegrond verklaard.
1.3.
Bij brief van 28 november 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012. De inspecteur heeft de bezwaren bij uitspraken op bezwaar van 31 december 2020 niet-ontvankelijk verklaard en in dezelfde geschriften de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen omdat de verzoeken buiten de daarvoor geldende termijn zijn ingediend. Bij uitspraken op bezwaar van 20 april 2021 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzende beslissing ongegrond verklaard.
1.4.
Ook heeft belanghebbende bij brieven met dagtekening 11 april 2021, ontvangen door de inspecteur op 20 april 2021, opnieuw verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 gedaan. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering bij beslissing van 4 juni 2021 afgewezen omdat de verzoeken buiten de daarvoor geldende termijn zijn ingediend.
1.5.
Bij brief met dagtekening 1 juli 2021, ontvangen door de inspecteur op 12 juli 2021, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beslissingen op zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012.
1.6.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzende beslissingen op zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 bij uitspraken op bezwaar van 10 november 2021 afgewezen.
1.7.
De rechtbank heeft de beroepen tegen laatstgenoemde uitspraken op bezwaar op 29 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 23 januari 2023 aan belanghebbende op het adres [adres] te [plaats] (Duitsland), onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 26 januari 2023 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Feiten

2. Voor het jaar 2010 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.040. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 107 heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht.
2.1.
Voor het jaar 2011 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.139 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.040. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 100 heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht.
2.2.
Voor het jaar 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.968 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.300. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 45 belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur belanghebbendes verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf; ontvankelijkheid beroep
5. De inspecteur heeft bij zijn verweerschrift kopieën van de in geschil zijnde (concepten van de) uitspraken op bezwaar gevoegd waarop de dagtekening 3 november 2021 is vermeld. Belanghebbende heeft bij zijn beroepschrift kopieën van dezelfde uitspraken op bezwaar gevoegd waarop de dagtekening 10 november 2021 is vermeld. De inspecteur heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat bij het verweerschrift per abuis niet de definitieve versies van de uitspraken op bezwaar zijn gevoegd, maar concepten, en dat de rechtbank uit kan gaan van de dagtekening 10 november 2021, zoals vermeld op de door belanghebbende overgelegde stukken. De rechtbank is van oordeel, uitgaande van de dagtekening van de daadwerkelijke uitspraken op bezwaar van 10 november 2021, dat de beroepen ontvankelijk zijn.
Verzoeken om ambtshalve vermindering
6. Een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag moet worden gedaan binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. [1]
6.1.
De vijfjaarstermijn eindigde op 31 december 2015 (voor het jaar 2010), 31 december 2016 (voor het jaar 2011), respectievelijk 31 december 2017 (voor het jaar 2012). De verzoeken bij brief van 11 april 2021 zijn dus te laat ingediend. Als uitgangspunt heeft dan te gelden dat de inspecteur de verzoeken terecht heeft afgewezen. Dat is slechts anders indien de overschrijding van de vijfjaarstermijn ‘verschoonbaar’ is. [2]
6.2.
Een termijnoverschrijding is verschoonbaar indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het verzoek om ambtshalve vermindering in verzuim is geweest.
6.3.
Belanghebbende heeft geen redenen aangevoerd voor de overschrijding van de termijn voor het indienen van een verzoek. Belanghebbende heeft enkel in zijn algemeenheid aangevoerd dat de Belastingdienst fouten heeft gemaakt. Belanghebbende heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk was om tijdig verzoeken om ambtshalve vermindering in te dienen.
6.4.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012, en de heffingsrente- en belastingrentebeschikkingen.

Conclusie en gevolgen

7. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen. Dat betekent dat de beroepen ongegrond zijn.
7.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ook krijgt belanghebbende het door hem betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 mei 2023 door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en artikel 58, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
2.Artikel 60 van de AWR in samenhang met artikel 6:11 van de Awb.