ECLI:NL:RBZWB:2023:3146

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
C/02/398894 / FA RK 22-2787
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • B. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator in een zorgregeling voor minderjarige kinderen na scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2023 een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor de minderjarige kinderen van partijen, een vrouw en een man die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw tot eenhoofdig gezag, wijziging van de kinderalimentatie en partneralimentatie afgewezen. De man heeft verzocht om een nadere mondelinge behandeling, die op 10 maart 2023 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze behandeling is gesproken over het contact tussen de man en zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog geen contactherstel heeft plaatsgevonden en dat de man moeite heeft om het contact met zijn kinderen te onderhouden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat er stappen zijn gezet, maar dat contactherstel nog niet is gerealiseerd. De rechtbank heeft besloten om een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige 2] om haar belangen te behartigen en haar stem in de procedure te vertegenwoordigen. De bijzondere curator, mr. E.G.M. van Nuenen-Meulesteen, zal onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor contactherstel en wat daarvoor nodig is. De rechtbank heeft de bijzondere curator verzocht om binnen acht weken verslag uit te brengen over haar bevindingen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige en met inachtneming van de rechten van de kinderen op contact met hun ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/398894 / FA RK 22-2787

nadere beschikking over de zorgregeling

in de zaak van

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.C.H.M. van Beurden,
en

[de man] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. K. van Doorn.
1. Het verdere procesverloop
1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 25 oktober 2022 met alle daarin vermelde stukken;
- het F9-formulier van mr. Van Beurden van 26 januari 2023 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Van Doorn van 26 januari 2023 met bijlagen.
1.2.
De zaak is verder behandeld op de mondelinge behandeling van 10 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad.
1.3.
De minderjarige kinderen van partijen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zijn gelet op hun leeftijd in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Van deze gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt en zij hebben op 3 maart 2023 een gesprek gehad met de rechtbank.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen bij e-mailbericht van
16 maart 2023 geïnformeerd over haar voornemen om een bijzondere curator voor [minderjarige 2] te benoemen. Namens de man heeft mr. Van Doorn bij e-mailbericht van 31 maart 2023 gereageerd. Mr. Van Beurden heeft namens de vrouw bij brief van 4 april 2023 gereageerd.
2. De verdere beoordeling
2.1.
In de beschikking van 25 oktober 2022 heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw tot bepaling dat aan haar het eenhoofdig gezag toekomt, wijziging van de kinderalimentatie en vaststelling van de partneralimentatie afgewezen. Verder heeft de rechtbank het voorwaardelijk verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw hem moet informeren over de kinderen ook afgewezen. De beslissing op het gewijzigde verzoek van de vrouw over het contact tussen de man en de kinderen heeft de rechtbank aangehouden in afwachting van bericht van de advocaten van partijen over de stand van zaken aangaande het herstelgesprek tussen de man en [minderjarige 2] en aangaande de hulpverlening voor de man.
2.2.
Beide partijen hebben de rechtbank vervolgens geïnformeerd over de stand van zaken. Namens de man heeft mr. Brouwer verzocht om een nadere mondelinge behandeling te bepalen, waartoe de rechtbank is overgegaan.
2.3.
Tijdens deze mondelinge behandeling is gesproken over het nog voorliggende verzoek van de vrouw. Zij verzoekt dat het contact tussen de man en [minderjarige 1] zal plaatsvinden in een vrijwillig kader (op de momenten dat [minderjarige 1] dan wel de man daaraan behoefte hebben). Voor [minderjarige 2] verzoekt zij het contact(herstel) te laten verlopen via de hulpverlening.
2.4.
Ter nadere toelichting heeft de vrouw aangegeven dat zijzelf en de kinderen in de afgelopen periode een intensief traject hebben doorlopen. Ter onderbouwing heeft zij het cliëntplan van [hulpverlener] ingediend. Uit dit cliëntplan volgt dat er sprake is geweest van IGB (integrale gezinscoaching- en behandeling) en EMDR-therapie voor [minderjarige 2] . De therapie is positief geweest voor [minderjarige 2] ; zij staat een stuk steviger in haar schoenen. Ook het gesprek tussen [minderjarige 2] en de man heeft een positieve bijdrage geleverd. De vrouw wil dat er nu rust komt voor haar en de kinderen. Inmiddels zijn er zoveel hulpverleningstrajecten ingezet, maar de situatie blijft onveranderd. Voor de vrouw is de spreekwoordelijke deur inmiddels dicht. Ook geeft zij aan dat [minderjarige 2] ‘therapie-moe’ is. [minderjarige 2] wil zelf onderzoeken wat zij fijn vindt in het contact met de man en of er mogelijkheden zijn om dit contact uit te breiden. De vrouw merkt nog op dat, als de man zich blijft inzetten in de vorm van het sturen van berichtjes, zij verwacht dat bij [minderjarige 2] mogelijk ruimte ontstaat voor verder contact met de man.
2.5.
De man heeft op de mondelinge behandeling het volgende verklaard. Sinds de beschikking van 24 augustus 2018 heeft hij hulp gezocht, maar vanwege zijn verhuizing naar [woonplaats 2] heeft dit vertraging opgelopen. De man hoopt met de benodigde hulp bepaalde gebeurtenissen een plek te kunnen geven en weer contact te krijgen met de kinderen. Ook de man heeft het gesprek met [minderjarige 2] als positief ervaren. Daarom vindt hij het jammer dat het contact via Whatsapp weer minder is geworden. Ook met [minderjarige 1] loopt het Whatsapp contact stroef. De man vindt het soms lastig om goed bij (het leven van) de kinderen aan te sluiten en heeft het gevoel dat hij het toch nooit goed doet. De man begrijpt dat de situatie voor de kinderen moeilijk is, maar hij vindt het zijn taak en plicht als vader om alles te doen wat in zijn macht ligt om te komen tot contactherstel. Daarom vindt de man het belangrijk dat hierop nog steeds wordt ingezet.
2.6.
Op de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven dat er in de afgelopen maanden stappen zijn gezet. De EMDR-therapie heeft bij [minderjarige 2] de scherpe randjes ervan af gehaald en ook het gesprek tussen haar en de man is goed geweest. Weliswaar hebben deze stappen nog niet geleid tot contactherstel, maar de Raad sluit dit voor de toekomst niet uit. De Raad verwacht dat [minderjarige 2] zelf contact zal zoeken met de man wanneer zij daaraan toe is. De Raad heeft er ook voldoende vertrouwen in dat [minderjarige 2] door de vrouw wordt gesteund om loyaal te zijn richting haar vader en het contact uiteindelijk te zoeken. Voor nu is het belangrijk dat de man berichten blijft sturen naar [minderjarige 2] en de vrouw hem blijft informeren over het leven van [minderjarige 2] . Op die manier kan de man in zijn berichten hierop aanhaken. De Raad hoopt ook dat de hulpverlening van de man hem hierin kan begeleiden. Voor nu verwacht de Raad dat deze vorm van contact tussen [minderjarige 2] en de man (het sturen van Whatsapp berichten) het hoogst haalbare is. Voor [minderjarige 1] vindt de Raad het het meest passend dat [minderjarige 1] zelf bepaalt hoe het contact met zijn vader er in de toekomst uit komt te zien.
2.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de ingediende stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling is gebleken dat het nog altijd niet is gelukt om te komen tot contactherstel tussen de man en de kinderen. Ook is het spijtig dat de individuele hulpverlening voor de man nog niet van de grond is gekomen. Het is van belang dat alsnog zo spoedig mogelijk met de hulpverlening wordt gestart. Gelet op hetgeen de man tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven, heeft de rechtbank ook de indruk gekregen dat de man het steeds moeilijker vindt om het contact met de kinderen te blijven zoeken. De rechtbank ziet dat dit niet te maken heeft met onwil van de man, maar met onmacht. De rechtbank vindt het wel erg belangrijk dat de man blijft doorgaan met het sturen van berichten, ook op momenten dat er geen bijzondere aanleiding voor is. Daarbij maakt het niet uit dat de man geen of een latere reactie terugkrijgt van de kinderen. Het is voor beide kinderen erg belangrijk dat zij het gevoel hebben en blijven houden dat de man aan hen denkt. Net als de Raad hoopt de rechtbank dat de man hierin kan worden ondersteund door de hulpverlening.
2.8.
Verder overweegt de rechtbank dat zij op grond van de uitspraak van de Hoge Raad (HR 17-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:91) als taak heeft om alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om contact tussen de man en de kinderen te laten plaatsvinden en te bevorderen dat een omgangsregeling tot stand komt. Op basis van de nationale wet en internationale verdragen (onder andere artikel 8 EVRM en artikel 9 lid 3 IVRK) geldt dat ieder kind recht heeft op contact met zijn ouders en andersom. Dit kan alleen anders zijn als contact niet in het belang van het kind is.
2.9.
In zijn gesprek met de rechtbank heeft [minderjarige 1] aangegeven dat hij niets van zijn vader hoort, behalve op ‘verplichte’ momenten zoals met zijn theorie-examen. [minderjarige 1] heeft nogmaals duidelijk aangegeven dat hij op dit moment geen behoefte heeft aan verder contact met zijn vader. Verder gaf [minderjarige 1] aan te hopen dat er nu rust komt. De rechtbank ziet een jongen van bijna achttien jaar met een duidelijke mening. [minderjarige 1] is voor zichzelf aan het afbakenen en bepalen bij wie hij terecht kan en wie hij toelaat in zijn leven. Ook heeft de rechtbank de indruk dat als iemand een oprechte handreiking richting hem doet, [minderjarige 1] daarvoor gevoelig is. Alles in overweging nemende ziet de rechtbank voor [minderjarige 1] op dit moment geen mogelijkheden meer om tot contactherstel te komen anders dan dat [minderjarige 1] hierin wordt vrijgelaten. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijst.
2.10.
Ten aanzien van [minderjarige 2] ziet de rechtbank wel nog mogelijkheden om de situatie ten goede te keren. [minderjarige 2] is een meisje van veertien jaar die in haar sociaal-emotionele ontwikkeling is belast door de scheiding van haar ouders en incidenten die zich hebben voorgedaan. Uit (onder andere) het cliëntplan van [hulpverlener] maakt de rechtbank op dat [minderjarige 2]
het moeilijk vindt om haar eigen mening te vormen en te geven. Tijdens de EMDR-therapie is hieraan gewerkt en [minderjarige 2] heeft hierin stappen gezet. De rechtbank heeft tijdens het kindgesprek bemerkt dat [minderjarige 2] (nog) niet eenduidig is in haar wensen rondom het contact met de man. Het ene moment was [minderjarige 2] stellig in haar mening dat zij geen contact wil, maar vervolgens gaf ze aan te twijfelen. Verder betrekt de rechtbank in haar beoordeling dat bij de vrouw vanwege ervaringen (uit het verleden) de deur richting de man dicht is. Dit heeft zij op de mondelinge behandeling ook op deze manier aangegeven. De rechtbank heeft dan ook twijfels of de vrouw, zoals de Raad aangaf, aan [minderjarige 2] voldoende steun kan bieden om een eigen positie in te nemen richting haar vader. Verder is [minderjarige 1] standvastig in zijn mening over zijn vader. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit alles het voor [minderjarige 2] lastig maakt om voor haarzelf te bepalen wat haar eigen wensen zijn in het contact met haar vader. Hiermee doet de rechtbank overigens niks af aan de ervaringen van de vrouw en [minderjarige 1] . Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een strijd tussen de belangen van ouders en [minderjarige 2] . Deze strijd spitst zich toe op het contact tussen de man en [minderjarige 2] , en meer in het bijzonder (ook) op de mogelijkheid voor [minderjarige 2] om haar (eigen) mening in deze kwestie kenbaar te maken.
2.11.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank goed nagedacht over de mogelijk te nemen stappen, waaronder het benoemen van een bijzondere curator voor [minderjarige 2] . De rechtbank heeft partijen over dit voornemen geïnformeerd en gevraagd om een reactie hierop. De vrouw heeft onder andere aangegeven dat [minderjarige 2] ‘therapie-moe’ is en de benoeming van een bijzondere curator geen positief effect zal hebben op het welzijn van [minderjarige 2] . De man heeft positief gereageerd op het voornemen van de rechtbank.
2.12.
Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding om over te gaan tot het benoemen van een bijzondere curator voor [minderjarige 2] . Zoals al overwogen is het de taak van de rechtbank om al het mogelijke te doen om contactherstel tussen de man en [minderjarige 2] te bewerkstelligen en is sprake van een belangenstrijd tussen de ouders en [minderjarige 2] . De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige 2] zich volledig vrij voelt om vrijuit over haar vader en het contact met haar vader te kunnen spreken. Nu [minderjarige 2] daarover onder meer in het kindgesprek (nog) niet eenduidig is, plaatst de rechtbank haar vraagtekens of [minderjarige 2] deze vrijheid voldoende voelt. Een bijzondere curator zal met [minderjarige 2] gaan praten en haar stem vertegenwoordigen in deze procedure. De bijzondere curator zal proberen inzicht te krijgen in de wensen van [minderjarige 2] en wat goed voor haar is. De rechtbank begrijpt dat [minderjarige 2] mogelijk het gevoel zal hebben weer iets te ‘moeten’, maar de bijzondere curator is er juist voor haar. Ook benadrukt de rechtbank dat de bijzondere curator geen hulpverlener is. De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige 2] goed wordt geïnformeerd over de rol van de bijzondere curator. Daarom heeft de rechtbank aan deze beschikking een bijlage gehecht over de werkwijze van de bijzondere curator. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw deze bijlage ook aan [minderjarige 2] zal geven.
2.13.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank mevrouw mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen benoemen als bijzondere curator. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 2] dat de bijzondere curator meer specifiek probeert inzicht te krijgen in:
- of er mogelijkheden zijn voor contactherstel tussen [minderjarige 2] en haar vader?
- indien deze mogelijkheden er zijn, welke zijn dat dan, wat is daarvoor nodig en kunnen/willen de ouders en [minderjarige 2] dit organiseren? Zou de bijzondere curator [minderjarige 2] kunnen ondersteunen bij het hervatten van het contact?
- indien de mogelijkheden er niet zijn, wat is er dan nodig voor [minderjarige 2] ?
- zijn er nog andere dingen die van belang zijn om aan de rechtbank te melden?
2.14.
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator bij haar werkzaamheden de ‘Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen. Verder vindt de rechtbank het belangrijk dat de bijzondere curator ervoor zorgt dat de belangen van [minderjarige 2] zo goed mogelijk wordt belicht en dat [minderjarige 2] zich gehoord voelt.
2.15.
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator rapport uit te brengen over haar bevindingen en aan de rechtbank toe te sturen binnen acht weken na de datum van deze beschikking, te weten vóór
20 juni 2023. Vervolgens zal de rechtbank het rapport toezenden aan partijen en de Raad en hen in de gelegenheid stellen om binnen twee weken na toezending van dit verslag schriftelijk hun reactie te geven en het gewenste verdere verloop van de procedure kenbaar te maken.
2.16.
De rechtbank bepaalt verder dat de advocaten van partijen de bijzondere curator van adres-, e-mail- en/of telefoongegevens zullen voorzien (ook van [minderjarige 2] ), zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt.
2.17.
De rechtbank benadrukt dat partijen de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator in het kader van de aan haar verstrekte opdracht te geven instructies gevolg te geven en haar in staat te stellen in contact te treden met [minderjarige 2] . Slechts op verzoek van de bijzondere curator mogen de ouders zelf stukken aan de bijzondere curator toesturen.
2.18.
In afwachting van het rapport zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden tot pro forma
20 juni 2023.
3. De beslissing
De rechtbank
benoemt – met inachtneming van het voorgaande – over de [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2008, tot bijzondere curator:
mr. E.G.M. van Nuenen-Meulesteen, advocaat-mediator, kantoorhoudende aan de Laag Spul 8 te 5081 EA Hilvarenbeek;
verzoekt de advocaten van partijen de bijzondere curator per omgaande van adres-, e-mail- en/of telefoongegevens van de ouders en [minderjarige 2] te voorzien;
verzoekt de bijzondere curator binnen acht weken – vóór 20 juni 2023 - aan de
rechtbank schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen, althans schriftelijk bericht te
geven over de voortgang van haar werkzaamheden;
bepaalt dat partijen en de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, tot uiterlijk twee weken na toezending van het verslag van de bijzondere curator schriftelijk kunnen reageren, waarbij tevens wordt verzocht het gewenste verdere verloop van de procedure kenbaar te maken;
houdt iedere verdere beslissing op het verzoek ten aanzien van [minderjarige 2] aan tot
20 juni 2023 pro forma.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2019 en het daaraan gehechte ouderschapsplan in zoverre als volgt:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2005, in het kader van de zorgregeling gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de momenten dat [minderjarige 1] dan wel de man daaraan behoefte hebben.
Deze beschikking is gegeven door mr. Benjaddi, en, in tegenwoordigheid van
mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.