ECLI:NL:RBZWB:2023:3154

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
C/02/391924 / HA ZA 21-678 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst en verwerping van het beroep op verrekening

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 10 mei 2023 een vonnis uitgesproken in een geschil tussen verschillende besloten vennootschappen en een echtpaar. De zaak betreft de nakoming van een vaststellingsovereenkomst (VSO) die op 28 maart 2017 was gesloten. De eisers, bestaande uit drie vennootschappen, vorderden hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van € 100.000, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagden, een echtpaar, voerden verweer en stelden dat zij zich konden beroepen op verrekening van een tegenvordering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden erkenden dat er een opeisbare vordering van € 100.000 op hen rustte, maar dat gedaagde in conventie sub 1 een beroep deed op verrekening. Dit beroep werd door de rechtbank verworpen, omdat de gedaagde niet voldoende onderbouwd had dat hij door de eisers was misleid of dat er sprake was van onrechtmatig handelen. De rechtbank oordeelde dat de VSO nog steeds van kracht was en dat de gedaagden contractuele rente verschuldigd waren over het bedrag van € 100.000 vanaf 1 januari 2019.

De rechtbank heeft de vordering van de eisers toegewezen en de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De reconventionele vordering van de gedaagden werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/391924 / HA ZA 21-678
Vonnis van 10 mei 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser in conventie sub 1] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser in conventie sub 2] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[eiser in conventie sub 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. Th.J.A. Winnubst te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde in conventie sub 1] ,

2.
[gedaagde in conventie sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. F. Wubbena te Oosterhout Nb.
Eisers in conventie, verweerders in (voorwaardelijke) reconventie zullen hierna respectievelijk [eiser in conventie sub 1] , [eiser in conventie sub 2] en [eiser in conventie sub 3] worden genoemd en gezamenlijk worden aangeduid als [eisers in conventie]
Gedaagden in conventie, eisers in (voorwaardelijke) reconventie zullen hierna respectievelijk [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] worden genoemd en gezamenlijk worden aangeduid als het echtpaar [gedaagden in conventie] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 april 2022 en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie met producties 4 tot en
met 6,
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 21 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
– [eiser in conventie sub 3] en het echtpaar [gedaagden in conventie] zijn familieleden van elkaar. [eiser in conventie sub 3] (dan wel de aan hem gelieerde vennootschappen [eiser in conventie sub 1] en [eiser in conventie sub 2] ) en [gedaagde in conventie sub 1] hebben in het verleden zaken met elkaar gedaan.
– In 2016 heeft de heer [naam] van Innotax bemiddeld tussen [eisers in conventie] en [gedaagde in conventie sub 1] in een geschil over wat zij over en weer van elkaar meenden te kunnen vorderen. Dit geschil is beëindigd door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst op 28 maart 2017 (hierna: de VSO).
– De VSO, waarin [eisers in conventie] als schuldeiser en het echtpaar [gedaagden in conventie] als schuldenaar worden aangeduid, luidt – voor zover van belang – als volgt:
ARTIKEL 1 – HOOFDSOM GELDLENING
De schuldenaar heeft van schuldeiser ter leen ontvangen een bedrag in hoofdsom groot
€ 175.000 (…), welk bedrag schuldenaar erkent schuldig te zijn aan schuldeiser.
ARTIKEL 2 – BIJSCHRIJVING RENTE BIJ HOOFDSOM
De schuldenaar is aan schuldeiser over de periode dat hij heeft verzuimd zijn verplichtingen jegens schuldeiser na te komen een rente verschuldigd ter grootte van
€ 25.000 (…), welk bedrag onlosmakelijk verbonden wordt geacht te zijn met de hoofdsom.
ARTIKEL 3 – RENTE
Over de in de artikelen 1 en 2 van deze overeenkomst vermelde schuld ter grootte van
€ 200.000 (…) is schuldenaar jaarlijks een rente verschuldigd van 2% (…). De rente zal elk jaar worden voldaan (…) voor het eerst op 31 december 2017 over het alsdan verstreken tijdvak (1 april 2017-31 december 2017).
ARTIKEL 4 – AFLOSSING HOOFDSOM
Schuldenaar zal binnen twaalf maanden na het aangaan van deze overeenkomst, derhalve uiterlijk 1 april 2018, een bedrag op de hoofdsom aflossen ter grootte van € 60.000 (…)
De na voornoemde aflossing resterende vordering (welke in hoofdsom een bedrag zal belopen van € 140.000) zal in vier jaarlijkse termijnen van tenminste € 35.000 (…) worden afgelost in de periode 1 april 2018 tot en met 31 maart 2022.
(…)
ARTIKEL 6 – HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID
De schuldenaren zijn ieder voor zich tegenover schuldeiser hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de afspraken welke zijn vastgelegd in deze overeenkomst zowel met betrekking tot de hoogte van de hoofdsom als de daarover verschuldigde rente en eventuele kosten waartoe deze overeenkomst te eniger tijd aanleiding zou mogen geven.
De schuldenaren kunnen zich jegens schuldeiser op generlei wijze beroepen op verrekening van enige schuldverplichting of aansprakelijkheid voortvloeiend uit deze overeenkomst”.
– Eind 2018 verkeerde het echtpaar [gedaagden in conventie] in financiële problemen. In die periode zijn [eiser in conventie sub 3] en [gedaagde in conventie sub 1] overeengekomen dat het pand (woonhuis c.a.) aan de [adres 1] in Tilburg, dat zij vanaf 2005 gezamenlijk in eigendom hadden en dat werd verhuurd aan derden, geheel zou worden toebedeeld aan [eiser in conventie sub 3] . In de daarop betrekking hebbende notariële akte van verdeling van 24 december 2018 is opgenomen dat het pand in de verdeling wordt betrokken voor € 200.000,=.
– Op 31 december 2020 heeft [gedaagde in conventie sub 2] haar (1/3e) aandeel in het bedrijfspand aan de
[adres 2] in Tilburg toebedeeld aan de mede-eigenaren van het pand. Het uit hoofde van die verdeling aan [gedaagde in conventie sub 2] toekomende bedrag van € 278.333,= is via de derdengeldenrekening van Stichting Beheer Derdengelden Rijppaert & Peeters doorbetaald aan diverse schuldeisers van het echtpaar [gedaagden in conventie] . Right & Bright Schuldhulpbemiddeling en de heer [naam] van Innotax hebben het echtpaar daarbij begeleid.
– Omstreeks april 2021 heeft het echtpaar [gedaagden in conventie] met de heer [naam] van Innotax gesproken over de verdeling van het pand aan de [adres 1] in Tilburg. Uit dat gesprek kwam naar voren dat de heer [naam] van mening was dat bij de verdeling van het pand destijds is uitgegaan van een te lage waarde.
– Bij brief van 30 september 2021 heeft Right & Bright Schuldhulpbemiddeling
[eiser in conventie sub 3] – voor zover van belang – het volgende bericht:
“Voor de heer [gedaagde in conventie sub 1] en mevrouw [gedaagden in conventie] hebben wij een schuldsanering gedaan. Uw vordering was destijds wel bij ons bekend, maar op verzoek van de heer [gedaagde in conventie sub 1] hebben wij deze toen niet meegenomen. Nu zijn alle schuldeisers (…) akkoord gegaan met ons afkoopvoorstel tegen finale kwijting. Ook hebben deze schuldeisers het toegezegde bedrag reeds ontvangen.
(…)
Bij deze willen wij u nu hetzelfde aanbod doen als de andere schuldeisers. Voor uw vordering van € 100.000,00 doen wij u dan het volgende voorstel.
Het voorgestelde bedrag ontvangt u ineens.
Cliënt(e) voldoet een bedrag van € 50.390,00, zijnde 50,39% van uw vordering ineens, mits u voor het restant van uw vordering kwijting verleent”.
– Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [eisers in conventie] op 27 oktober 2021 ten laste van het echtpaar [gedaagden in conventie] conservatoire beslagen doen leggen onder derden. Dit tot zekerheid van verhaal van een op het echtpaar [gedaagden in conventie] gepretendeerde vordering uit hoofde van de VSO, door de voorzieningenrechter begroot op € 125.000,=, inclusief rente en kosten
– Bij brief van 28 oktober 2021 heeft [eisers in conventie] het echtpaar [gedaagden in conventie] gesommeerd tot betaling van € 100.000,= + p.m. Aan deze sommatie is niet voldaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers in conventie] vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] tot
betaling van:
I. een bedrag van € 100.000,=, vermeerderd met de contractuele rente van 2% per jaar primair vanaf 1 januari 2019 en subsidiair vanaf 9 november 2021,
II. een bedrag van € 1.775,= ter zake buitengerechtelijke kosten,
III. de proceskosten.
3.2.
[eisers in conventie] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van het bij de VSO overeengekomen bedrag, dat eind 2018 is verlaagd naar € 100.000,=. Bij brief van 28 oktober 2021 is het geheel verschuldigde terecht opgeëist, aldus [eisers in conventie]
3.3.
Het echtpaar [gedaagden in conventie] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de
vordering, met veroordeling van [eisers in conventie] in de proceskosten en de nakosten,
vermeerderd met rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling – voor zover van belang – nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[eiser in reconventie sub 1] vordert een veroordeling van [verweerder in reconventie sub 3] tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, en een veroordeling in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met rente. [eiser in reconventie sub 1] stelt de vordering in onder de voorwaarde dat het verrekeningsverweer in conventie niet slaagt.
3.6.
[eisers in reconventie] legt aan deze vordering ten grondslag dat [verweerder in reconventie sub 3] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, dat hij als gevolg daarvan schade heeft geleden en dat [verweerder in reconventie sub 3] voor vergoeding van die schade aansprakelijk is.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling – voor zover van belang – nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Het echtpaar [gedaagden in conventie] heeft erkend dat [eisers in conventie] een opeisbare vordering op hen heeft van € 100.000,=. De vordering tot betaling van dit bedrag is daarom in beginsel toewijsbaar. In beginsel, omdat [gedaagde in conventie sub 1] een beroep heeft gedaan op verrekening met hetgeen hij stelt nog van [eiser in conventie sub 3] te kunnen vorderen uit hoofde van schadevergoeding.
4.2.
[gedaagde in conventie sub 1] stelt dat hij bij de verdeling van het pand aan de [adres 1] in Tilburg door [eiser in conventie sub 3] is misleid dan wel dat [eiser in conventie sub 3] misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden en zo doende onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. In dat kader stelt [gedaagde in conventie sub 1] allereerst dat hij eind 2018, daarbij onder druk gezet door
[eiser in conventie sub 3] , heeft meegewerkt aan toedeling van zijn aandeel in het pand aan [eiser in conventie sub 3] voor een bedrag van € 100.000,=. Achteraf is gebleken dat de waarde van het pand op tenminste € 300.000,= had moeten worden gewaardeerd in plaats van het door [eiser in conventie sub 3] éénzijdig vastgestelde bedrag van € 200.000,=. Hij is hierdoor voor tenminste € 50.000,= benadeeld.
4.3.
[eiser in conventie sub 3] heeft toegelicht wat de achtergrond van de verdeling was. Gedurende de periode 2005 tot eind 2018 werden partijen regelmatig geconfronteerd met schuldeisers van [gedaagde in conventie sub 1] , die beslag legden op het pand en/of op de door de huurder van het pand te betalen huurpenningen. Daar wilde hij van af. Partijen hebben de waarde van het pand destijds in onderling overleg bepaald. Deze hing samen met de hypotheekschuld, die [eiser in conventie sub 3] na de verdeling geheel voor zijn rekening zou nemen. Partijen hebben met de akte van verdeling juist beoogd een ‘all-in-regeling’ te treffen door het door het echtpaar [gedaagden in conventie] aan [eisers in conventie] te betalen bedrag te beperken tot € 100.000,=, zonder daarbij in detail in te gaan op eventuele verrekenposten over en weer. Van misleiding dan wel misbruik van omstandigheden is geen sprake geweest. Hij heeft [gedaagde in conventie sub 1] niet onder druk gezet. Op 12 november 2021 heeft op het kantoor van de advocaat van [eiser in conventie sub 3] een bespreking tussen partijen plaatsgevonden. [gedaagde in conventie sub 1] heeft toen erkend dat hij een bedrag van € 100.000,= aan hem verschuldigd is. Dat [gedaagde in conventie sub 1] zich ten tijde van de verdeling door hem onder druk gezet voelde en ter zake een tegenvordering op hem heeft, is toen niet aan de orde gekomen.
4.4.
Bezien in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser in conventie sub 3] , mocht naar het oordeel van de rechtbank van [gedaagde in conventie sub 1] worden verwacht dat hij zijn stelling dat sprake is van misleiding dan wel misbruik van omstandigheden althans onrechtmatig handelen door [eiser in conventie sub 3] nader zou concretiseren. [gedaagde in conventie sub 1] heeft dat nagelaten. Uit niets blijkt dat [gedaagde in conventie sub 1] op onrechtmatige wijze door [eiser in conventie sub 3] is bewogen tot het akkoord gaan met de toedeling van zijn aandeel in het pand aan [eiser in conventie sub 3] voor € 100.000,=. De omstandigheid dat [gedaagde in conventie sub 1] in financiële moeilijkheden verkeerde, dat de vrees bestond dat de bank zich het pand zou gaan toe-eigenen en dat [gedaagde in conventie sub 1] – naar zijn zeggen – het gevoel had dat hij met zijn rug tegen de muur stond en niets anders kon dan tekenen voor de toedeling, betekent op zichzelf nog niet dat [gedaagde in conventie sub 1] is bewogen tot het akkoord gaan met de toedeling. [gedaagde in conventie sub 1] was in het geheel niet verplicht om tot die toedeling over te gaan. De afweging om daartoe over te gaan, moest [gedaagde in conventie sub 1] zelf maken. Niet gesteld en niet gebleken is dat [gedaagde in conventie sub 1] de vastgestelde waarde van het pand destijds te laag achtte. Van enig protest destijds door [gedaagde in conventie sub 1] tegen die waarde is niet gebleken. Pas achteraf, jaren later, heeft [gedaagde in conventie sub 1] zich op het standpunt gesteld dat de waarde van het pand op een te laag bedrag zou zijn vastgesteld. Dat [gedaagde in conventie sub 1] door [eiser in conventie sub 3] onder druk is gezet om zijn aandeel in het pand voor € 100.000,= aan [eiser in conventie sub 3] toe te delen, is betwist en door [gedaagde in conventie sub 1] onvoldoende feitelijk onderbouwd. Ook het handelen van [gedaagde in conventie sub 1] na de verdeling van het pand wijst er niet op dat sprake is geweest van misleiding dan wel misbruik van omstandigheden door [eiser in conventie sub 3] . Het had in dat geval voor de hand gelegen dat [gedaagde in conventie sub 1] dat in ieder geval tijdens de bespreking op 12 november 2021, op het kantoor van de advocaat van [eiser in conventie sub 3] , kenbaar zou hebben gemaakt. Niet bestreden is dat hij dat niet heeft gedaan. Geconcludeerd wordt dat van misleiding dan wel misbruik van omstandigheden althans onrechtmatig handelen door [eiser in conventie sub 3] niet is gebleken.
4.5.
[gedaagde in conventie sub 1] stelt voorts dat bij de verdeling van het pand ten onrechte geen rekening is gehouden met de huurinkomsten die [eiser in conventie sub 3] vanaf 2005 heeft geïnd en die voor de helft aan hem toekomen. Hoeveel huurinkomsten hij daadwerkelijk is misgelopen, volgt uit de administratie die [eiser in conventie sub 3] destijds met betrekking tot het pand heeft gevoerd. [gedaagde in conventie sub 1] verzoekt de rechtbank op grond van artikel 22 Rv te bepalen dat [eiser in conventie sub 3] deze administratie in het geding brengt.
4.6.
[eiser in conventie sub 3] erkent dat [gedaagde in conventie sub 1] geen huurinkomsten met betrekking tot het pand heeft ontvangen, maar – zo stelt hij – dit heeft te maken met het feit dat met die inkomsten enerzijds de vaste lasten van het pand (hypotheekrente, gas, water en licht) zijn betaald en anderzijds de schuldeisers van [gedaagde in conventie sub 1] (dan wel van de aan hem gelieerde vennootschap) zijn betaald. Daarnaast heeft [gedaagde in conventie sub 1] twee keer een bedrag van € 15.000,= ontvangen. Gelet hierop heeft [gedaagde in conventie sub 1] feitelijk nog teveel gehad voor zijn aandeel in het pand.
4.7.
Bezien in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser in conventie sub 3] , mocht naar het oordeel van de rechtbank van [gedaagde in conventie sub 1] worden verwacht dat hij nader uiteen zou zetten op welke wijze hij door [eiser in conventie sub 3] is benadeeld doordat hij geen huurinkomsten heeft ontvangen. [gedaagde in conventie sub 1] heeft dat nagelaten. Overigens wordt de stelling van
[gedaagde in conventie sub 1] dat hij geen zicht had op de geldstromen met betrekking tot het pand, niet aannemelijk geacht. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de huurinkomsten destijds binnenkwamen op de betaalrekening die [gedaagde in conventie sub 1] en [eiser in conventie sub 3] gezamenlijk hadden. Bovendien is niet bestreden dat [gedaagde in conventie sub 1] van [eiser in conventie sub 3] de jaaroverzichten van de rekening-courant ontving. Indien [gedaagde in conventie sub 1] daadwerkelijk van mening was dat hij recht had op huurinkomsten, dan had het alleszins voor de hand gelegen dat hij daarom zou vragen bij [eiser in conventie sub 3] . Niet is gebleken dat hij dit op enig moment heeft gedaan. Dat [gedaagde in conventie sub 1] is benadeeld doordat bij de verdeling van het pand geen rekening is gehouden met huurinkomsten waar [gedaagde in conventie sub 1] nog recht op zou hebben, kan niet worden aangenomen. [gedaagde in conventie sub 1] heeft ter zake niet aan zijn stelplicht voldaan. Bespreking van het gedane verzoek op grond van artikel 22 Rv kan daarom achterwege blijven.
4.8.
Het beroep van [gedaagde in conventie sub 1] op verrekening wordt verworpen. Van de gestelde tegenvordering is niet gebleken. Aan bespreking van het door [eiser in conventie sub 3] gedane beroep op verjaring van deze vordering wordt daarom niet toegekomen. Dit brengt met zich dat de vordering van [eisers in conventie] tot betaling van een bedrag van € 100.000,= voor toewijzing gereed ligt en zal worden toegewezen.
4.9.
[eisers in conventie] vordert over het toe te wijzen bedrag van € 100.000,= contractuele rente van 2% per jaar primair vanaf 1 januari 2019. Aan deze vordering heeft [eisers in conventie] artikel 3 van de VSO ten grondslag gelegd.
4.10.
Het echtpaar [gedaagden in conventie] betwist de gevorderde contractuele rente verschuldigd te zijn. Zij stellen dat de VSO is geëindigd na het verlijden van de akte van verdeling van 24 december 2018, waarbij het aandeel van [gedaagde in conventie sub 1] in het pand aan de [adres 1] in Tilburg aan [eiser in conventie sub 3] werd toebedeeld. Partijen hebben toen een nieuwe afspraak gemaakt, inhoudende dat zo snel mogelijk het nog resterende bedrag van € 100.000,= aan [eisers in conventie] zou worden betaald. Zij hebben erop vertrouwd dat deze schuld was meegenomen door Right & Bright Schuldhulpbemiddeling en dat zij niets meer aan [eisers in conventie] verschuldigd waren. Ten onrechte, zo is achteraf gebleken.
4.11.
[eisers in conventie] betwist dat de VSO is geëindigd. Volgens [eisers in conventie] is enkel het uit hoofde van de verdeling aan [gedaagde in conventie sub 1] toekomende bedrag van € 100.000,= in mindering gebracht op de hoofdsom uit de VSO. De overige bepalingen van de VSO gelden onverkort.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het echtpaar [gedaagden in conventie] geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit duidelijk kan worden afgeleid dat partijen het erover eens waren dat de VSO als beëindigd kon worden beschouwd of in een gewijzigde vorm tussen partijen zou gelden. Bezien in het licht van de betwisting door [eisers in conventie] , had dat wel op hun weg gelegen. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van [eisers in conventie] , dat de VSO tussen partijen nog steeds onverkort geldt.
4.13.
Ingevolge artikel 3 van de VSO is het echtpaar [gedaagden in conventie] over de verschuldigde hoofdsom een rente van 2% per jaar verschuldigd. Niet althans onvoldoende gemotiveerd is bestreden dat partijen met de akte van verdeling van 24 december 2018 hebben beoogd een ‘all-in-regeling’ te treffen door het door het echtpaar [gedaagden in conventie] aan [eisers in conventie] te betalen bedrag te beperken tot € 100.000,=. Niet in geschil is dat nimmer contractuele rente is betaald. Gelet hierop is de primaire vordering tot betaling van een rente van 2% per jaar over het bedrag van
€ 100.000,= (de hoofdsom) vanaf 1 januari 2019 toewijsbaar.
4.14.
[eisers in conventie] legt aan zijn vordering tot betaling van € 1.775,= het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) ten grondslag.
4.15.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit van toepassing is, omdat het verzuim na
1 juli 2012 is ingetreden. Anders dan Ooms c.s. betoogt, heeft [eisers in conventie] voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. Het bedrag van € 1.775,= zal daarom worden toegewezen.
in reconventie
4.16.
De voorwaarde waaronder [eiser in reconventie sub 1] de reconventionele vordering heeft ingesteld, is in vervulling gegaan. Het door hem gedane beroep op verrekening is in conventie verworpen. De reconventionele vordering wordt daarom als ingesteld beschouwd.
4.17.
Aan zijn vordering tot schadevergoeding legt [eiser in reconventie sub 1] ten grondslag wat hij in conventie heeft gesteld in het kader van zijn beroep op verrekening. Kort en zakelijk weergegeven houdt dit in, dat hij bij de verdeling van het pand aan de [adres 1] in Tilburg is benadeeld doordat de waarde van het pand op een te laag bedrag is vastgesteld en omdat bij de verdeling geen rekening is gehouden met huurinkomsten die aan hem toekomen. [verweerder in reconventie sub 3] zou daarvoor aansprakelijk zijn op grond van misleiding dan wel misbruik van omstandigheden althans onrechtmatig handelen.
4.18.
Dat [eiser in reconventie sub 1] is benadeeld bij de verdeling van het pand, is niet komen vast te staan. Van een vordering uit hoofde van misleiding dan wel misbruik van omstandigheden althans onrechtmatig handelen is, zoals hiervoor in conventie is overwogen, niet gebleken. De reconventionele vordering wordt daarom afgewezen.
de proceskosten in conventie en in reconventie
4.19.
Gelet op de familierechtelijke relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen worden gecompenseerd in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt gedaagden in conventie, eisers in reconventie, hoofdelijk in die zin, dat als de één betaalt de ander in zoverre zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers in conventie, verweerders in reconventie te betalen een bedrag van € 100.000,=, vermeerderd met rente van 2% per jaar over dat bedrag vanaf 1 januari 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagden in conventie, eisers in reconventie, hoofdelijk tot betaling van een bedrag van € 1.775,= ter zake buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vordering af,
in conventie en in reconventie
5.6.
compenseert de proceskosten aldus, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sterk en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.