Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 28 september 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie met productie 17;
- de akte overlegging producties en tevens akte wijziging en vermeerdering van eis van FXX-K, met producties 18 tot en met 23;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 maart 2023;
- de spreekaantekeningen van de advocaten van beide partijen, zoals voorgelezen tijdens de mondelinge behandeling;
- de akte uitlaten van FXX-K;
- de akte uitlaten verwijzing kanton van [gedaagde in conventie] .
2.De feiten
optie tot aankoop overeenkomst’ aan te gaan. Dit voorstel is door [gedaagde in conventie] geaccepteerd.
€ 5.000,00 exclusief btw per maand vanaf augustus 2021 niet meer betaald.
8 juli 2021 is verkocht aan [bedrijf 2] , maar dat het optierecht van [gedaagde in conventie] uitdrukkelijk in de koopovereenkomst is opgenomen, en ook door [bedrijf 2] wordt erkend. [gedaagde in conventie] wordt gesommeerd om de openstaande vorderingen van FXX-K en van Veka binnen 5 dagen te voldoen.
(‘in dier voege dat partijen alsdan van iedere toekomstige rechten en verplichtingen uit deze overeenkomst zijn bevrijd’)wegens het uitblijven van betaling van een bedrag van € 36.300,00 ter zake optietermijnen.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
‘huurder tot en met 31 december 2023 het recht heeft tot koop van het verkochte voor een koopsom van € 1.125.000.’In dezelfde akte is echter tegelijkertijd opgenomen dat verkoper garandeert dat er voor verkoper ten opzichte van derden geen verplichtingen uit hoofde van een optierecht bestaan. De koopovereenkomst tussen Portsight en [bedrijf 2] is niet in het geding gebracht. FXX-K heeft onvoldoende onderbouwd dat met [bedrijf 2] is overeengekomen dat de optievoorwaarden zoals vastgelegd in de koopoptieovereenkomst één op één gestand zouden worden gedaan door [bedrijf 2] . Uit de e-mail van 14 maart 2023 van [bedrijf 2] aan [gedaagde in conventie] (aangehaald in rechtsoverweging 2.18) volgt juist het tegenovergestelde. [bedrijf 2] geeft aan de koopoptieovereenkomst niet te hebben, en meldt dat de door [gedaagde in conventie] betaalde maandtermijnen ‘blijkbaar’ een optievergoeding waren, en geen aflossing op de koopsom van het bedrijfspand. Dit staat haaks op de tussen FXX-K en [gedaagde in conventie] gemaakte afspraken (zoals verwoord in artikel 7 van de koopoptieovereenkomst). De rechtbank begrijpt dat de situatie voor [gedaagde in conventie] onduidelijk was geworden na de verkoop van het bedrijfspand aan [bedrijf 2] , en constateert dat FXX-K die onduidelijkheid tot op heden niet heeft weggenomen. Er is niet komen vast te staan dat [gedaagde in conventie] het optierecht tegenover [bedrijf 2] onder dezelfde voorwaarden als tegenover FXX-K zou kunnen inroepen.
FXX-K wenst [gedaagde in conventie] slechts een nog lagere koopprijs te creëren door de reeds betaalde optievergoedingen terug te vorderen. Dit is volgens FXX-K in strijd met de redelijkheid en billijkheid, des te meer nu FXX-K (althans [bestuurder] ) [gedaagde in conventie] een gunst heeft bewezen met het verlenen van de optie. [gedaagde in conventie] voert verweer.
FXX-K.
5.De beslissing
€ 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat FXX-K niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de kosten van betekening in geval van betekening van de uitspraak,