ECLI:NL:RBZWB:2023:3161

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
C/02/401872 / FA RK 22-4357
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Slot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van vaderschap en ontvankelijkheid verzoekster ondanks termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vernietiging van de erkenning van [belanghebbende] door [de man]. [belanghebbende], geboren op [geboortedag] 1997, heeft verzocht om de erkenning die [de man] op 2 november 2000 heeft gedaan, te vernietigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [belanghebbende] tijdens haar minderjarigheid al op de hoogte was van het feit dat [de man] niet haar biologische vader is, maar dat zij pas op 25-jarige leeftijd het verzoek heeft ingediend. De rechtbank heeft de termijnoverschrijding van [belanghebbende] in het licht van artikel 8 van het EVRM beoordeeld en geconcludeerd dat het vasthouden aan de termijn in deze specifieke omstandigheden een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van [belanghebbende] oplevert. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat [belanghebbende] ontvankelijk is in haar verzoek.

De rechtbank heeft verder overwogen dat zowel [de man] als de moeder van [belanghebbende] geen verweer hebben gevoerd tegen het verzoek. Gezien de instemmingsverklaring van de moeder en de referteverklaring van [de man], heeft de rechtbank vastgesteld dat [de man] niet de biologische vader van [belanghebbende] is. De rechtbank heeft het verzoek tot vernietiging van de erkenning toegewezen, waardoor de juridische relatie tussen [belanghebbende] en [de man] wordt hersteld. De beschikking is openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage, indien er geen hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/401872 / FA RK 22-4357
datum uitspraak: 7 maart 2023
beschikking vernietiging erkenning
in de zaak van
[belanghebbende],
hierna te noemen [belanghebbende] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.P. Kapteijn te Middelburg,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen [de man] ,
wonende te [woonplaats 1] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt gezien:
-
[de moeder], wonende te [woonplaats 2] , hierna te noemen de moeder van [belanghebbende] .

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 30 september 2022 ontvangen verzoek met bijlagen, waaronder een referteverklaring van de man en een instemmingsverklaring van de moeder;
- het F9-formulier van mr. Kapteijn d.d. 10 november 2022 met als bijlage een aanvullende productie;
- het F9-formulier van mr. Kapteijn d.d. 2 januari 2023 met als bijlage een aanvullende productie;
- het F9-formulier van mr. Kapteijn d.d. 10 januari 2023 met als bijlage aanvullende producties;
- het F9-formulier van mr. Kapteijn d.d. 2 februari 2023.

2.De feiten

2.1
[belanghebbende] is op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] geboren als kind van [de moeder] .
2.2
Op 2 november 2000 heeft [de man] met toestemming van de moeder [belanghebbende] erkend.
2.3
[de man] en de moeder van [belanghebbende] zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd. Op [datum] is het huwelijk omgezet in een geregistreerd partnerschap, welk partnerschap op [scheidingsdatum] is ontbonden.
2.4
[belanghebbende] en [de man] hebben de Nederlandse nationaliteit, de moeder van [belanghebbende] de Belgische.

3.Het verzoek

3.1
[belanghebbende] verzoekt:
- de door [de man] op 2 november 2000 gedane erkenning van [belanghebbende] te vernietigen;
- voor zover mogelijk de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2
Bij het verzoekschrift is een door [de man] en mr. M.C. Buntsma, advocaat te Middelburg, ondertekende referteverklaring overgelegd, waaruit blijkt dat [de man] zich niet verzet tegen het verzoek van [belanghebbende] en dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat de rechtbank zonder mondelinge behandeling beslist op het voornoemde verzoek.
3.3
Mr. Kapteijn heeft bij haar verzoekschrift een door de moeder ondertekende instemmingsverklaring overgelegd. Uit deze verklaring blijkt dat de moeder kennis heeft genomen van het verzoek van [belanghebbende] en dat zij zich hiertegen niet verzet.
3.4
Bij F9-formulier d.d. 2 februari 2023 heeft mr. Kapteijn namens [belanghebbende] laten weten geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling.
3.5
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om het verzoek te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Rechtsmacht
Nu zowel [belanghebbende] als [de man] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.2
Toepasselijk recht
Op grond van het bepaalde in artikel 10:96 juncto artikel 10:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de vraag op welke wijze een erkenning kan worden tenietgedaan, wat betreft de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan de erkenner de nationaliteit bezit. Nu [de man] de Nederlandse nationaliteit bezit, is Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot vernietiging van de erkenning.
4.3
Vernietiging erkenning
4.3.1
De rechtbank stelt vast dat alle belanghebbenden hebben aangegeven dat zij geen behoefte hebben aan een mondelinge behandeling van het verzoek tot vernietiging van de erkenning. De rechtbank acht op grond van de overgelegde stukken een mondelinge behandeling niet nodig en zal met instemming van partijen op basis van de schriftelijke informatie beslissen op het voornoemde verzoek.
4.3.2
Ingevolge artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind, onder meer door het kind zelf bij de rechtbank worden ingediend. Dit verzoek moet door het kind worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet haar biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden worden ingediend.
4.3.3
Zoals gesteld in haar verzoekschrift was [belanghebbende] reeds tijdens haar minderjarigheid op de hoogte van het feit dat [de man] niet haar biologische vader is. Nu [belanghebbende] het verzoek tot vernietiging van de door hem gedane erkenning pas heeft gedaan toen zij 25 jaar was, is de wettelijk gestelde termijn voor het doen van een dergelijk verzoek zoals gesteld in het voornoemde artikel overschreden. [belanghebbende] heeft in haar verzoekschrift een beroep gedaan op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarbij zij verzoekt met het oog op de jurisprudentie voorbij te gaan aan deze termijn. De vraag die aan het rechtbank nu voorligt, is of in deze zaak de toepassing van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn een ontoelaatbare inmenging oplevert in het door artikel 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven (family life).
4.3.4
[belanghebbende] heeft ten aanzien van haar verzoek en de termijnoverschrijding gesteld dat zij door meerdere omstandigheden in haar leven niet eerder tot het verzoek heeft kunnen komen. [belanghebbende] heeft veel meegemaakt in verhouding tot [de man] , hetgeen haar fors heeft beschadigd. De traumatische gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in de periode dat [belanghebbende] bij [de man] en zijn partner inwoonde, hebben veel impact gehad op haar als persoon en hebben zelfs tot diverse psychische problemen en trauma’s geleid, waarvoor nadere behandeling nog noodzakelijk wordt geacht. Zij heeft fysieke en mentale mishandeling ervaren vanuit zijn nieuwe partner met als gevolg dat zij regelmatig van huis wegliep. Omdat het niet goed ging met [belanghebbende] is er uiteindelijk vanuit het netwerk ingegrepen en is [belanghebbende] in de crisisopvang terecht gekomen. [belanghebbende] heeft vervolgens op diverse woongroepen gewoond tot het moment dat zij zelfstandig kon gaan wonen. Pogingen om te komen tot contactherstel met [de man] zijn nooit goed van de grond gekomen, daar [belanghebbende] haar handen vol had aan de opvang van haar jongere zusje, die uiteindelijk ook het gezin van [de man] en zijn partner heeft verlaten. In de daaropvolgende periode heeft [belanghebbende] haar huidige man leren kennen en kreeg zij ook de zorg voor zijn kinderen. Uiteindelijk heeft [belanghebbende] zich in 2018 aangemeld voor EMDR, dit is echter door haar zwangerschap uitgesteld. Pas nu lijkt er ruimte en rust te komen om te werken aan de traumatische gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden tijdens haar jeugd. Sinds 2012 heeft zij geen contact meer met [de man] . [belanghebbende] was tot voor kort niet in staat om de man bij de rechtbank onder ogen te komen, omdat dit emotioneel te zwaar voor haar zou zijn.
4.3.5
De rechtbank overweegt dat het stellen van termijnen noodzakelijk is om de rechtszekerheid te waarborgen en om de belangen van het kind te beschermen. Hoewel in beginsel het stellen van termijnen geen ongerechtvaardigde inmenging is in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM, is de rechtbank van oordeel dat het vasthouden aan de hiervoor genoemde termijn in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van [belanghebbende] oplevert en in zoverre strijdig is met artikel 8 EVRM. Het respect voor het familie- en gezinsleven eist in deze zaak dat het belang van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid prevaleert boven het belang van de strikte hantering van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn en de daarmee voorgestane rechtszekerheid. De rechtbank acht [belanghebbende] dan ook ontvankelijk in haar verzoek en overweegt hiertoe verder als volgt.
4.3.6
[belanghebbende] verzoekt de rechtbank de door [de man] gedane erkenning te vernietigen, daar hij niet haar biologische vader is. [belanghebbende] stelt in dit kader dat zij is verwekt uit een verkrachting van haar moeder. Pas na de verwekking van [belanghebbende] heeft haar moeder een relatie gekregen met [de man] , die [belanghebbende] vervolgens op 3-jarige leeftijd met toestemming van de moeder heeft erkend. [belanghebbende] heeft een deel van haar jeugd bij [de man] gewoond. In eerste instantie samen met haar moeder en later met de nieuwe partner van [de man] . [belanghebbende] heeft - zoals omschreven onder 4.3.4 - veel meegemaakt in verhouding tot [de man] , hetgeen haar fors heeft beschadigd. [belanghebbende] wil niet langer verbonden zijn aan [de man] . Zij wenst door het vernietigen van de erkenning de familierechtelijke betrekkingen met [de man] te verbreken.
4.3.7
De rechtbank begrijpt uit de overgelegde instemmingsverklaring van de moeder en de referteverklaring van [de man] dat beiden geen verweer wensen te voeren tegen het verzoek van [belanghebbende] alsmede dat zij hetgeen in het verzoekschrift door haar is gesteld niet betwisten. De rechtbank concludeert dan ook dat kan worden vastgesteld dat [de man] niet de biologische vader van [belanghebbende] is. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende] er dan ook recht en belang bij heeft dat de huidige juridische situatie in rechte wordt hersteld. De rechtbank zal daarom het verzoek van [belanghebbende] tot vernietiging van de erkenning door [de man] toewijzen.
4.3.8
Nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de erkenning door [de man] geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Door de vernietiging van de erkenning staat verzoeker enkel in familierechtelijke betrekking tot de moeder en zij zal dan ook van rechtswege ingevolge artikel 1:5 lid 1 BW de geslachtsnaam van de moeder dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
vernietigt de erkenning van [belanghebbende] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997, door [de man] d.d. 2 november 2000 ;
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage.
Deze beschikking is gegeven door Slot, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023 in aanwezigheid van Bakker-Maljers, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.