In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vernietiging van de erkenning van [belanghebbende] door [de man]. [belanghebbende], geboren op [geboortedag] 1997, heeft verzocht om de erkenning die [de man] op 2 november 2000 heeft gedaan, te vernietigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [belanghebbende] tijdens haar minderjarigheid al op de hoogte was van het feit dat [de man] niet haar biologische vader is, maar dat zij pas op 25-jarige leeftijd het verzoek heeft ingediend. De rechtbank heeft de termijnoverschrijding van [belanghebbende] in het licht van artikel 8 van het EVRM beoordeeld en geconcludeerd dat het vasthouden aan de termijn in deze specifieke omstandigheden een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van [belanghebbende] oplevert. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat [belanghebbende] ontvankelijk is in haar verzoek.
De rechtbank heeft verder overwogen dat zowel [de man] als de moeder van [belanghebbende] geen verweer hebben gevoerd tegen het verzoek. Gezien de instemmingsverklaring van de moeder en de referteverklaring van [de man], heeft de rechtbank vastgesteld dat [de man] niet de biologische vader van [belanghebbende] is. De rechtbank heeft het verzoek tot vernietiging van de erkenning toegewezen, waardoor de juridische relatie tussen [belanghebbende] en [de man] wordt hersteld. De beschikking is openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage, indien er geen hoger beroep wordt ingesteld.