ECLI:NL:RBZWB:2023:3168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
C/02/402431 / FA RK 22-4650
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Merbel
  • mr. Hopmans
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van pleegouders tot voogd in een gezagsbeëindigende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023 een beschikking gegeven in een gezagsbeëindigende maatregel. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders over de minderjarige, geboren in 2008, te beëindigen en de pleegouders tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn, wat leidt tot ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind. De minderjarige verblijft sinds januari 2019 bij de pleegouders en de ouders hebben erkend dat zij niet kunnen bieden wat het kind nodig heeft. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is voor haar ontwikkeling. De pleegouders zijn benoemd tot voogd, en de ouders zijn veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/402431 / FA RK 22-4650
Datum uitspraak: 29 maart 2023
Beschikking van de rechtbank over een gezagsbeëindiging
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2008,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna samen te noemen: de ouders,
[pleegouder 1] en [pleegouder 2],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Middelburg.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek (en advies) met bijlagen van de Raad van 18 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op 18 oktober 2022;
- het op 12 december 2022 van de Raad ontvangen gewijzigde advies ten aanzien van de voogdij met bijlage;
- de op 28 december 2022 door tussenkomst van de Raad ontvangen bereidverklaring voogdij van de pleegouders.
1.2
Op 27 februari 2023 heeft de voorzitter van de meervoudige kamer met [minderjarige]
gesproken.
1.3
Op 1 maart 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader;
- de moeder;
- de pleegouders;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 25 mei 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 maart 2019 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 25 mei 2023.
2.3
[minderjarige] verblijft sinds januari 2019 bij de pleegouders.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en adviseert, na wijziging van zijn advies, de pleegouders tot voogd te benoemen over [minderjarige] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1
Volgens de Raad groeit [minderjarige] zodanig op dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en zijn de ouders niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn. [minderjarige] verblijft inmiddels ruim vier jaar bij de pleegouders. Zij is bij de pleegouders geplaatst omdat haar ouders, die sinds 2016 zijn gescheiden, vanwege hun eigen problematiek niet in staat waren haar de nodige veiligheid en geborgenheid te bieden. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij verder gaat opgroeien bij de pleegouders. De pleegouders bieden haar namelijk de nodige stabiliteit en een opvoedingsomgeving die tegemoet komt aan de behoeften van [minderjarige] . [minderjarige] ervaart, ondanks dat beide ouders sinds enige tijd aangeven dat zij bij pleegouders mag blijven wonen en inzien dat een terugplaatsing bij één van hen niet mogelijk is vanwege hun nog steeds in meer of mindere mate aanwezige persoonlijke problematiek, veel onzekerheid over haar toekomstperspectief. Dat brengt bij haar gevoelens van spanning en verdriet teweeg. Ze heeft een grote behoefte om volledige zekerheid te hebben dat zij verder bij de pleegouders zal gaan opgroeien. Ook is het voor haar emotioneel belastend dat haar ouders niet altijd in staat zijn de met de GI afgesproken contactmomenten na te komen. Daardoor ervaart ze namelijk spanning over deze contacten en als contacten niet door gaan, voelt zij zich verdrietig en teleurgesteld. Door voornoemde onzekerheid en spanning komt [minderjarige] onvoldoende toe aan haar eigen (emotionele) ontwikkelingstaken. Bij behoud van het gezag van de ouders en voortzetting van de plaatsing in een vrijwillig kader zullen genoemde gevoelens bij [minderjarige] blijven bestaan. Bovendien zijn de ouders met regelmaat onmachtig om de nodige zaken voor [minderjarige] te regelen of de nodige handtekeningen te zetten. Gelet op het voorgaande vindt de Raad de beëindiging van het gezag van de ouders in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Dit neemt niet weg dat de rol van de ouders erg belangrijk blijft, aldus de Raad. Het is belangrijk voor [minderjarige] dat de band die zij heeft met haar ouders behouden blijft en dat zij blijft ervaren dat zij van haar houden.
4.2
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. De GI bevestigt dat het goed gaat met [minderjarige] bij de pleegouders. Een beëindiging van het gezag van de ouders zal [minderjarige] de duidelijkheid geven waar zij zo naar verlangt. [minderjarige] heeft eenmaal per drie weken een uur contact met de vader en wil die frequentie voorlopig zo houden. Zij heeft een leuk contact met de vader, maar het contact heeft ook impact op haar wat zich uit in hoofdpijn daags na dat contact. Met de moeder is een fijn, maar wel minder frequent contact omdat deze bezoeken met regelmaat niet door kunnen gaan. Daar heeft [minderjarige] veel last van. Met de moeder is nu afgesproken om alleen bezoekafspraken in te plannen als duidelijk is dat de moeder deze daadwerkelijk kan nakomen. De GI is voornemens een casusregisseur in te zetten ingeval van beëindiging van het gezag van de ouders teneinde de pleegouders bij regelzaken te ontlasten en teneinde de contacten tussen de ouders en [minderjarige] verder vorm te geven als de pleegouders en de ouders daar samen niet goed uitkomen.
4.3
De moeder is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij verder zal opgroeien bij de pleegouders. [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de pleegouders en is daar gelukkig. De moeder is pleegouders daar dankbaar voor. De moeder vindt het erg dat [minderjarige] veel heeft moeten meemaken in haar jonge leven en dat zij haar niet heeft kunnen bieden en kan bieden wat zij nodig heeft. Ze erkent dat [minderjarige] nu duidelijkheid nodig heeft over waar zij verder zal opgroeien. De moeder heeft een vervelende periode achter de rug waardoor het haar met regelmaat niet lukte om de afgesproken contacten met [minderjarige] na te komen. Ze wil deze contacten, die heel belangrijk zijn voor de moeder, graag weer opbouwen nu het beter met haar gaat en wel op een zodanige manier dat zij deze ook daadwerkelijk kan nakomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven in te stemmen met de verzochte gezagsbeëindiging.
4.4
Ook de vader is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij opgroeit bij de pleegouders. De vader geeft aan een groot vertrouwen te hebben in de pleegouders. Hij geeft aan al geruime tijd in te stemmen met een gezagsbeëindiging ondanks dat het hem verdriet doet dat de noodzaak daarvoor bestaat. Hij geeft aan dat de belangen van [minderjarige] voorop moeten staan en vindt een gezagsbeëindiging in het belang van [minderjarige] omdat zij een uitgesproken behoefte heeft aan duidelijkheid dat zij bij de pleegouders mag blijven wonen.
4.5
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling verteld dat het goed gaat met [minderjarige] . [minderjarige] wil erg graag bij de pleegouders opgroeien. De pleegouders geven aan dat het erg belangrijk is voor [minderjarige] dat zij hierover duidelijkheid krijgt.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
5.2
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.3
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor Rechten van de Mens (hierna EVRM) is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind, de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Artikel 8 van het EVRM vereist niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34). Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
5.4
Vast staat dat de ouders het gezag over [minderjarige] niet misbruiken. De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] wel zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Er is dan ook voldaan aan het bepaalde in artikel 1:266 lid 1 aanhef en onder a BW. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van [minderjarige] namelijk geschaad als de ouders hun gezag behouden. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging.
5.5
[minderjarige] is een kwetsbaar meisje van 14 jaar oud. Zij is uithuisgeplaatst omdat de ouders haar na hun scheiding geen veilige en stabiele opvoedomgeving konden bieden. Er waren zorgen over de langdurige strijd tussen de ouders, huiselijk geweld waar [minderjarige] getuige van is geweest, persoonlijke problematiek bij de ouders en middelengebruik door de vader en er was amper zicht op de opvoedvaardigheden van de ouders. [minderjarige] heeft hierdoor veel onrust, onzekerheid en wisselingen van opvoedomgeving meegemaakt. Het gaat goed met [minderjarige] in het pleeggezin, maar desondanks blijven er ernstige zorgen bestaan over haar ontwikkeling. [minderjarige] ervaart veel spanning omdat zij geen volledige duidelijkheid heeft over waar zij verder zal gaan opgroeien. Daarnaast ervaart zij spanning als zij contact heeft met de vader of de moeder omdat deze contacten voor haar niet voldoende voorspelbaar verlopen. Ze voelt verdriet en teleurstelling als een contact geen doorgang vindt. [minderjarige] heeft er bovendien veel last van als ouders niet hun medewerking verlenen aan besluiten die voor haar moeten worden genomen. Op grond van het voorgaande komt zij onvoldoende toe aan haar eigen emotionele ontwikkelingstaken. [minderjarige] heeft zich zelfs onder behandeling moeten laten stellen bij de jeugd GGZ om hetgeen zij heeft meegemaakt te verwerken en omdat zij het als heel zwaar ervaart dat er met ouders zo moeilijk afspraken kunnen worden gemaakt. [minderjarige] heeft, om zich volledig te kunnen richten op haar ontwikkelingstaken, dringend behoefte aan volledige duidelijkheid dat zij verder mag gaan opgroeien bij de pleegouders en aan zekerheid dat de nodige beslissingen voor haar genomen worden. Tijdens het gesprek dat de voorzitter met [minderjarige] heeft gevoerd, heeft zij dit zelf ook heel duidelijk aangegeven.
5.6
[minderjarige] woont inmiddels al ruim vier jaar bij de pleegouders. Op 2 maart 2021 is besloten dat [minderjarige] niet meer bij (één van) de ouders kan gaan wonen. Beide ouders kunnen [minderjarige] namelijk niet bieden wat zij nodig heeft. De situatie bij beide ouders is onvoldoende stabiel. De vader kampt met verslavingsproblematiek en ook de moeder kampt met persoonlijke problematiek waardoor zij zelfs de contacten met [minderjarige] geregeld niet kan nakomen. Beide ouders zijn emotioneel onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] . De ouders erkennen ook niet in staat te zijn om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. [minderjarige] kan niet wachten totdat de situatie van één van de ouders wel voldoende stabiel is geworden. De periode van onzekerheid die [minderjarige] kan overbruggen zonder verdere schade op te lopen in haar ontwikkeling, de zogenaamde aanvaardbare termijn, is inmiddels verstreken. De pleegouders kunnen goed aansluiten bij haar ontwikkelingsbehoeften. Het opvoedperspectief van [minderjarige] ligt dan ook niet meer bij de ouders, maar bij de pleegouders. Beide ouders zien dit nu ook in.
5.7
Het hiervoor genoemde artikel 1:266 lid 1 aanhef en onder a BW laat niettemin ruimte (“kan het gezag van een ouder beëindigen”) om het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag af te wijzen en het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders op vrijwillige basis voort te zetten. Daarvoor ziet de rechtbank echter geen aanleiding. De ouders stemmen in met de verzochte beëindiging van hun gezag en gebleken is dat [minderjarige] niet kan worden geboden wat zij nodig heeft als de plaatsing op vrijwillige basis wordt voortgezet. Het is voor [minderjarige] immers ontzettend belangrijk dat zij volledige duidelijkheid heeft dat zij verder zal gaan opgroeien bij de pleegouders en die duidelijkheid zal zij onvoldoende ervaren als de ouders het gezag behouden. Bovendien is gebleken dat de ouders veelal niet in staat zijn om (tijdig) belangrijke beslissingen over [minderjarige] te nemen of zaken voor haar te regelen. De situatie van beide ouders is, zoals hiervoor overwogen, nog steeds onvoldoende stabiel. Naar het oordeel van de rechtbank moet [minderjarige] niet afhankelijk zijn van hoe het met haar ouders gaat wanneer er belangrijke beslissingen over haar moeten worden genomen.
5.8
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De Raad adviseert, na wijziging van dit advies, de pleegouders met de voogdij te belasten en baseert dit advies op de brief van de GI aan de Raad van 8 december 2022. Uit die brief blijkt dat uit gesprekken die de GI met de ouders, de pleegouders en [minderjarige] heeft gehad, volgt dat alle belanghebbenden het liefste willen dat de pleegouders worden benoemd als voogd over [minderjarige] . De pleegouders hebben zich bij brief van 13 december 2022 bereid verklaard de voogdij te aanvaarden. Zij wensen beiden met de voogdij te worden belast, ook als dat zou betekenen dat de pleegzorgvergoeding daardoor zou komen te vervallen. De betrokken pleegzorgbegeleiding, Juvent en de GI zien geen risico’s in de benoeming van de pleegouders als voogd nu het contact tussen de ouders en de pleegouders goed verloopt en de pleegouders met de ouders kunnen communiceren en afspraken kunnen maken in het belang van [minderjarige] , zonder dat de tussenkomst van de GI noodzakelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI nog toegelicht dat er op 11 januari 2023 afspraken over onder meer de contacten met de ouders zijn gemaakt met de pleegouders, dat die afspraken schriftelijk zijn vastgelegd, met de ouders zijn besproken en dat alle betrokkenen zich in die afspraken kunnen vinden. Naar het oordeel van de rechtbank is het gelet op het voorgaande het meest in het belang van [minderjarige] dat de pleegouders met de voogdij worden belast. Zij zijn al lange tijd de feitelijke verzorgers en opvoeders van [minderjarige] , zij zijn bereid en in staat tot samenwerking met de ouders, zo nodig na tussenkomst van de casusregisseur, en dragen [minderjarige] , samen met de ouders, in hun hart.
5.9
De rechtbank merkt nog op dat de gezagsbeëindiging van de ouders niet wegneemt dat de ouders altijd de ouders van [minderjarige] zullen blijven. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij een fijn, onbelast en structureel contact met haar beide ouders kan blijven onderhouden. De rechtbank drukt beide ouders dan ook op het hart om zich hiervoor te blijven inzetten en hiervoor het overleg te blijven voeren met de pleegouders en met de in te zetten casusregisseur. De afspraken over de contacten moeten worden nagekomen, zodat [minderjarige] niet opnieuw teleurstelling hoeft te gaan ervaren en haar spanning zal afnemen.
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, BW zullen de ouders als ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van de minderjarige, worden veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolgers in dit bewind.
5.11
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
5.12
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

6.De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1977 en [de vader] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedag 3] 1972 over [minderjarige] ;
benoemt tot voogden over genoemde minderjarige: [pleegouder 1] , geboren te [geboorteplaats 4] op [geboortedag 4] 1978 en [pleegouder 2] , geboren te [geboorteplaats 5] op [geboortedag 5] 1982;
veroordeelt de ouders tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de pleegouders over het gevoerde bewind;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Merbel, voorzitter, mr. Hopmans en mr. Dijkman, rechters, in tegenwoordigheid van Bakker-Maljers, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.