In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 mei 2023, met zaaknummer 22/308, wordt de schending van de hoorplicht bij een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De belanghebbende, die een naheffingsaanslag had ontvangen van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden, omdat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. De rechtbank oordeelt dat de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar niet in stand kan blijven en wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe beslissing, waarbij belanghebbende wel de gelegenheid moet krijgen om te worden gehoord.
Daarnaast wordt in dezelfde uitspraak ook de dwangsombeslissing beoordeeld, met zaaknummer 22/2308. De rechtbank oordeelt dat de hoogte van de dwangsom niet in geschil is, maar dat er wel discussie is over de wegingsfactor die is gehanteerd bij de kostenvergoeding in de bezwaarfase. De rechtbank bevestigt dat de heffingsambtenaar de juiste wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast en verklaart het beroep in deze zaak ongegrond.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden en dat de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.970, ook door de heffingsambtenaar moeten worden betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.