ECLI:NL:RBZWB:2023:3202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
22/4581
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de redelijkheid van de betaaltermijn

Op 11 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De zaak betreft een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd op 15 juli 2022. De heffingsambtenaar had de naheffingsaanslag gehandhaafd na een bezwaar van de belanghebbende, die stelde dat hij door technische problemen bij de betaalautomaat niet in staat was om tijdig de parkeerbelasting te voldoen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende zijn auto had geparkeerd zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende heeft echter aangevoerd dat hij direct na het parkeren heeft geprobeerd te betalen, maar dat hij door verbindingsproblemen met zijn telefoon niet in staat was om de betaling te voltooien. De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de tijd die de belanghebbende nodig had om de betaling te verrichten en de technische problemen die hij ondervond.

De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende een redelijke tijd moet worden gegund voor het voldoen van de parkeerbelasting, en dat de termijn van veertien minuten in dit geval niet onredelijk was. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag dan ook vernietigd, omdat de belanghebbende voldoende heeft aangetoond dat hij zijn verplichtingen tijdig heeft willen nakomen. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden, maar dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van proceskosten, aangezien er geen professionele bijstand was verleend.

Deze uitspraak benadrukt het belang van redelijkheid en billijkheid in de handhaving van parkeerbelastingen, vooral in situaties waarin technische problemen de betaling kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 17 augustus 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer].
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. Op 15 juli 2022 om 16:32 uur stond belanghebbendes auto, een Volkswagen met kenteken [kenteken] geparkeerd aan de [straatnaam] in [plaats 2]. Tijdens een controle op deze datum is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de in 2 bedoelde constatering is aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 60,20, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en kosten naheffing van € 57,90.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De [straatnaam] is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als een plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
3.2.
Belanghebbende bestrijdt niet dat sprake is geweest van het in 2 bedoelde parkeren en evenmin dat hij op het moment van de controle nog niet had betaald.
3.3.
Belanghebbende stelt dat het voldoen van de parkeerbelasting niet meteen lukte omdat het druk was bij de betaalautomaat en hij contactloos met zijn telefoon wilde betalen. Echter, doordat de verbinding vier tot vijf keer werd verbroken kon de betaling niet meteen worden gedaan. Uiteindelijk heeft hij de betaling om 16:46 uur, dat is veertien minuten na het opleggen van de naheffingsaanslag, kunnen voldoen met zijn betaalpas.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.5.
Op grond van artikel 5 van de Verordening parkeerbelasting Breda 2022 (hierna: Verordening) wordt parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als ‘voldoening op aangifte’ wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening is parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat op het moment van de controle de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. De rechtbank overweegt dat aan een belanghebbende een redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van parkeerbelasting, maar dat die uitvoeringshandelingen wel onverwijld nadat de auto is geparkeerd, moeten worden gestart en voortgezet. Voor de tijd dat belanghebbende bezig is met uitvoeringshandelingen om de parkeerbelasting te voldoen is geen parkeerbelasting verschuldigd.
3.7.
De rechtbank acht de verklaring van belanghebbende geloofwaardig. De omstandigheden zoals door belanghebbende geschetst zijn niet door de heffingsambtenaar betwist. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de tijd na het wegzetten van de auto, zonder onderbreking heeft besteed aan het voldoen aan zijn verplichting om parkeerbelasting te betalen. Een termijn van 14 minuten acht de rechtbank daarbij niet onredelijk gezien de invoering van het contactloos betalen waarbij de gebruiker afhankelijk is van een internetverbinding. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij vanwege verbindingsproblemen niet via de door hem gekozen (nieuwe) betalingsmethode kon betalen en vervolgens alsnog met zijn pinpas heeft betaald. Hij heeft daarvan ook bewijs overgelegd. De werkwijze met een scanauto brengt mee dat geen observaties over de directe omgeving van de auto worden meegenomen. Blijkens de specificaties van de scan is een beoordelingsmarge van slechts zes minuten genomen (in plaats van de door de heffingsambtenaar gestelde tien minuten). In dit specifieke geval, gelet op de omstandigheden, tezamen en in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

De conclusie is dat het beroep gegrond is. Dat betekent dat de naheffingsaanslag wordt vernietigd. Belanghebbende heeft ook recht op vergoeding van het griffierecht. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding, omdat geen sprake is van de bijstand door een professionele gemachtigde en een reis naar de rechtbank niet nodig is geweest.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar en de daarin genomen beslissing;
- beslist dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd;
- draagt de heffingsambtenaar op om aan belanghebbende het griffierecht van € 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 11 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.