In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers, het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak en Glazenwassersbedrijf en [bedrijf], een vordering ingesteld tegen de V.O.F. [gedaagde sub 1], vertegenwoordigd door [gedaagde sub 2], en [gedaagde sub 3]. De eisers vorderen betaling van een bedrag van € 3.935,44, vermeerderd met wettelijke rente, wegens onbetaalde premies en bijdragen voor deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds en de cao SGB. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 december 2022, waarbij de kantonrechter het verzoek van [gedaagde sub 2] om aanhouding van de zitting wegens ziekte niet heeft gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding niet nietig was, ondanks enkele geopperde fouten in de adressering en de vermelding van voorletters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling van de facturen toewijsbaar is, en heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 11 januari 2023.