ECLI:NL:RBZWB:2023:3212

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
9868378 CV EXPL 22-1255 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van premies en bijdragen door bedrijfstakpensioenfonds en schoonmaakbedrijf

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers, het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak en Glazenwassersbedrijf en [bedrijf], een vordering ingesteld tegen de V.O.F. [gedaagde sub 1], vertegenwoordigd door [gedaagde sub 2], en [gedaagde sub 3]. De eisers vorderen betaling van een bedrag van € 3.935,44, vermeerderd met wettelijke rente, wegens onbetaalde premies en bijdragen voor deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds en de cao SGB. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 december 2022, waarbij de kantonrechter het verzoek van [gedaagde sub 2] om aanhouding van de zitting wegens ziekte niet heeft gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding niet nietig was, ondanks enkele geopperde fouten in de adressering en de vermelding van voorletters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling van de facturen toewijsbaar is, en heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 11 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Middelburg
zaak/rolnr.: 9868378 CV EXPL 22-1255
vonnis d.d. 11 januari 2023
inzake

1. de stichting Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak en Glazenwassersbedrijf,

gevestigd te Amsterdam,

2. de stichting Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche,

gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
eisers,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen

1.[gedaagde sub 1] V.O.F.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde sub 1,
vertegenwoordigd door gedaagde sub 2,
en de firmanten,

2. [gedaagde sub 2] ,

zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde sub 2,
procederend in persoon,
en

3. [gedaagde sub 3] ,

zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde sub 3,
niet verschenen.
Eisers worden hierna gezamenlijk Bedrijfstakpensioenfonds en [bedrijf] genoemd. Gedaagden worden hierna afzonderlijk de vof, [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , dan wel gezamenlijk [eisers] genoemd.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 22 juni 2022 en de daarin genoemde stukken;
b. de aanvullende producties van Bedrijfstakpensioenfonds en [bedrijf] ;
c. de brief van [gedaagde sub 2] .
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2022. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De mondelinge behandeling is gesloten en er is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Bedrijfstakpensioenfonds en [bedrijf] hebben gedurende de periode 10 december 2021 tot en met 8 februari 2022 elf facturen naar de vof verstuurd. De facturen hebben betrekking op premies voor deelname in het bedrijfstakpensioenfonds en een bijdrage aan [bedrijf] .
2.2
Op 20 februari 2022 is een bedrag van € 760,74 betaald naar aanleiding van een herhaalde sommatie namens Bedrijfstakpensioenfonds en [bedrijf] om de factuur van 10 december 2021 inclusief buitengerechtelijke incassokosten te voldoen. De overige facturen hebben [eisers] onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1
Bedrijfstakpensioenfonds en [bedrijf] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Schoonmaakbedrijf [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 3.935,44, vermeerderd met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf 26 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eisers] . in de proceskosten te vermeerderen met de btw over de daarvoor in aanmerking komende kostenposten.
3.2
Bedrijfstakpensioenfonds en [bedrijf] leggen aan hun vordering -samengevat- het volgende ten grondslag. [eisers] . neemt deel aan het bedrijfstakpensioenfonds en dient op grond van artikel 8 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: de Wet) premies te betalen voor haar werknemers. Daarnaast is de Collectieve arbeidsovereenkomst in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: cao SGB) van toepassing. [eisers] dient op grond van de cao SGB een bijdrage, zijnde een bepaald percentage van de loonsom van werknemers, aan [bedrijf] te voldoen. Ondanks herhaalde aanmaning hebben [eisers] de verschuldigde bijdragen en premies onbetaald gelaten.
3.3
De vof en [gedaagde sub 2] voeren verweer en concluderen tot nietigheid van de dagvaarding vanwege diverse fouten in de dagvaarding. Zij voeren -samengevat- aan dat de adressering in de dagvaarding onjuist is nu Wissenkerke valt onder de gemeente Noord-Beveland en niet de gemeente Goes, dat in het overzicht bij dagvaarding een post openstaat die door hen is voldaan en zij daarvoor een bedrag van € 760,74 hebben betaald, dat er bij dagvaarding geen facturen zijn overgelegd zodat zij niet kunnen nagaan of de facturen juist zijn en dat op een aanmaning gericht aan [gedaagde sub 3] onjuiste voorletters zijn vermeld.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
[gedaagde sub 3] is niet verschenen in de procedure. Uit de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] blijkt evenmin dat hij ook namens [gedaagde sub 3] heeft gereageerd, dan wel dat het een reactie van hen gezamenlijk is. Dit betekent dat [gedaagde sub 3] verstek heeft laten gaan. Ingevolge art. 140 lid 3 Rv wordt tussen alle partijen één vonnis gewezen dat ook jegens [gedaagde sub 3] als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2
Het verzoek van [gedaagde sub 2] om de mondelinge behandeling aan te houden omdat [gedaagde sub 2] niet bij de zitting aanwezig kon zijn wegens ziekte is door de kantonrechter niet gehonoreerd. De brief met het verzoek om aanhouding is op 5 december 2022 om 18.00 uur door de rechtbank ontvangen, maar heeft -mede vanwege het tijdstip en de wijze van berichtgeving- de kantonrechter de volgende ochtend pas bereikt nadat de mondelinge behandeling had plaatsgevonden. Ook als de brief met het aanhoudingsverzoek de kantonrechter voor de zitting wel zou hebben bereikt, zou het aanhoudingsverzoek niet zijn gehonoreerd. De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende van klemmende redenen is gebleken die aanhouding van de zitting in dit geval zonder meer rechtvaardigen. [gedaagde sub 2] geeft weliswaar aan corona te hebben, maar hij heeft dit niet nader met stukken onderbouwd.
Wellicht was het mogelijk geweest om [gedaagde sub 2] digitaal aan de zitting te laten deelnemen of had [gedaagde sub 2] zich ter zitting kunnen laten vertegenwoordigen. Dit is echter onduidelijk gebleven. Nu in de brief geen rechtstreekse contactgegevens van [gedaagde sub 2] -of diens contactpersoon- zijn vermeld, heeft [gedaagde sub 2] het ook niet goed mogelijk gemaakt hem op korte termijn voor de zitting nog te bereiken en een nadere toelichting te vragen, dan wel voormelde mogelijkheden te bespreken.
4.3
De beweerdelijke fouten leiden niet tot een nietige dagvaarding. De in de dagvaarding vermelde adressering van [eisers] is met uitzondering van de genoemde gemeente juist. Voor zover het vermelden van een onjuiste gemeente al een gebrek is, dan geldt dat een gebrek slechts nietigheid van de dagvaarding met zich meebrengt als [eisers] door dit gebrek onredelijk is benadeeld. Dit is niet gesteld noch gebleken. Het vermelden van de verkeerde voorletters van [gedaagde sub 3] op een aanmaning heeft geen gevolgen voor de dagvaarding en kan daarom ook niet tot een nietige dagvaarding leiden. Dit geldt eveneens voor het vermelden van een betaalde factuur in de dagvaarding. Bovendien is de betaling van € 760,74 door Bedrijfstakpensioenfonds en [bedrijf] opgenomen in de dagvaarding en is deze ook in mindering gebracht op de vordering. Bedrijfstakpensioenfonds en [bedrijf] hebben op 24 november 2022 bij aanvullende producties de onderliggende facturen en aanmaningen tijdig voor de zitting overgelegd en die zijn ook naar [eisers] gestuurd. Op deze aanvullende producties is door de vof en [gedaagde sub 2] niet meer gereageerd zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de overgelegde facturen die aan de vordering ten grondslag liggen. Gelet op voorgaande is de vordering tot betaling van de facturen toewijsbaar. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente zijn als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar.
4.4
De kantonrechter overweegt jegens [gedaagde sub 3] dat de ingestelde vordering niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en zal worden toegewezen, met in achtneming van het volgende.
4.5
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Bedrijfstakpensioenfonds en [bedrijf] tot op heden begroot op:
- griffierecht € 487,00
- kosten dagvaardingsexploot € 131,18 (inclusief btw)
- salaris gemachtigde
€ 498,00(2 punten x € 249,00)
totaal € 1.116,18
4.6
De proceskostenvergoeding in deze zaak bestaat uit gemachtigdensalaris, griffierecht en de dagvaardingskosten. Het gemachtigdensalaris vormt een bijdrage van de ene partij in de kosten van de andere partij, die niet met btw wordt belast. Over het geheven griffierecht is evenmin btw verschuldigd. De over de proceskosten gevorderde btw zal dan ook worden afgewezen met uitzondering van de btw die al in de kosten voor het dagvaardingsexploot is gerekend.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander tot het beloop van die betaling zal zijn bevrijd, om aan Bedrijfstakpensioenfonds en [bedrijf] te betalen een bedrag van € 3.935,44 vermeerderd met de wettelijke rente over de nog openstaande hoofdsom vanaf 26 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander tot het beloop van die betaling zal zijn bevrijd, in de kosten van dit geding, aan de zijde van Bedrijfstakpensioenfonds en [bedrijf] tot op heden begroot op
€ 1.116,18;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.