Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[verhuurder] B.V.,
[huurder] B.V.,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2023 een beschikking gegeven op een verzoek van verhuurder en huurder om goedkeuring te verlenen aan afwijkende bedingen in een huurovereenkomst. Het verzoek is ingediend op basis van artikel 7:291 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De partijen, [verhuurder] B.V. en [huurder] B.V., hebben een tijdelijke huurovereenkomst gesloten voor een bedrijfsruimte in [vestigingsplaats 2]. De huurovereenkomst was oorspronkelijk voor 20 maanden, met een ingangsdatum van 1 mei 2021, en is verlengd met 10 maanden tot 31 oktober 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig is ingediend, aangezien het verzoekschrift op 30 november 2022 is ontvangen, vóór het verstrijken van de termijn van twee jaar.
De kantonrechter heeft beoordeeld of de goedkeuring van de afwijkende bedingen de rechten van de huurder wezenlijk aantast. De rechter concludeert dat dit niet het geval is, omdat de huurder niet financieel afhankelijk is van de exploitatie van het gehuurde en al jaren goedlopende horecazaken bezit. De huurder heeft geen grote investeringen hoeven doen bij de aanvang van de huur, aangezien het gehuurde al als horecazaak was ingericht. De rechter heeft daarom de verzochte goedkeuring verleend en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.