ECLI:NL:RBZWB:2023:3220

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
9801403 CV EXPL 22-1121 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen onderaannemer en hoofdaannemer over betaling van facturen en afgeleverde werk met erkenning van gebreken

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een geschil tussen een onderaannemer en een hoofdaannemer over de betaling van facturen en de kwaliteit van het geleverde werk. De zaak is ontstaan uit een vordering van de eiser, een onderaannemer, die betaling eist voor geleverde diensten. De gedaagde, de hoofdaannemer, heeft echter een deel van de geleverde werkzaamheden als gebrekkig bestempeld en heeft de betaling opgeschort in afwachting van herstelwerkzaamheden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2023 heeft de eiser erkend dat hij een deur onterecht heeft beschadigd en dat hij dit niet heeft hersteld. Hij stelde dat er een afspraak was gemaakt om een extra factuur te sturen ter compensatie, maar de gedaagde betwistte deze afspraak en voerde aan dat de schade verrekend zou worden met toekomstige werkzaamheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de gedaagde terecht de betaling heeft opgeschort.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde een bedrag van € 826,95 kan verrekenen met de hoofdsom van € 1.000,00, waardoor er een bedrag van € 173,05 resteert dat toewijsbaar is. Daarnaast zijn er buitengerechtelijke kosten toegewezen, evenals wettelijke handelsrente. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, waarbij de eiser gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, maar ook in de kosten is veroordeeld voor het te hoog ingediende bedrag. Het vonnis is uitgesproken op 15 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 9801403 CV EXPL 22-1121
vonnis d.d. 15 februari 2023
inzake
[eiser],
wonende en zaakdoende te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. H.H. Spuijbroek, werkzaam ten kantore van Juriprofs te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende en zaakdoende te [woonplaats 2] aan het adres [adres 1] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 31 augustus 2022 met de daarin genoemde processtukken;
b. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 17 januari 2023;
c. de ter mondelinge behandeling overgelegde stukken van de zijde van [gedaagde] ;

2.De verdere beoordeling

2.1
In het voornoemde tussenvonnis is overwogen dat uit de stellingen van [gedaagde] lijkt te volgen dat hij de betaling van de vordering heeft opgeschort en zich in deze procedure beroept op verrekening. De kantonrechter heeft vervolgens een mondelinge behandeling gelast om partijen in de gelegenheid te stellen nadere informatie te geven over de door hen geponeerde stellingen:
- dat [eiser] gebrekkig werk zou hebben geleverd;
- dat [eiser] niet in gebreke zou zijn gesteld, dan wel geen mogelijkheid zou hebben gehad het gebrek te herstellen;
- dat de kosten van de herstelwerkzaamheden voldoende zijn om het openstaande factuurbedrag mee te verrekenen.
2.2
Ter mondelinge behandeling van 17 januari 2023 heeft [eiser] erkend dat hij een deur op het werk aan de [adres 2] door midden heeft gezaagd, terwijl dat niet de bedoeling was van de klant en dat hij dit niet meer heeft hersteld. Hij voert aan dat tussen partijen was afgesproken dat hij ter compensatie een extra factuur van € 1.000,00 aan [gedaagde] zou sturen, zodat [gedaagde] minder belasting zou hoeven betalen. Hij persisteert vervolgens in zijn standpunt dat hij nimmer in gebreke is gesteld met betrekking tot beide werken (aan de [adres 2] en de [adres 3] ). Met betrekking tot het werk aan de [adres 3] blijft hij bij zijn standpunt dat hij geen gebrekkig werk heeft geleverd.
2.3
[gedaagde] voert ter mondelinge behandeling als aanvulling op zijn stukken aan dat hij [eiser] meerdere malen mondeling heeft aangesproken met betrekking tot beide werken. Met betrekking tot het werk op de [adres 2] is uiteindelijk afgesproken dat de schade zou worden verrekend met later uit te voeren werkzaamheden, omdat [eiser] dit gebrek niet zelf kon herstellen. [eiser] wilde nadien echter geen werkzaamheden meer voor [gedaagde] verrichten, zodat [gedaagde] geen mogelijkheid meer had tot verrekening over te gaan. Enkel kon hij nog verrekenen met de eerdere facturen, waarvan [eiser] nu betaling vordert. Het werk aan de [adres 3] heeft [eiser] , ondanks meerdere verzoeken daartoe, niet meer hersteld, zodat [gedaagde] daar zelf toe over is gegaan.
2.4
De kantonrechter overweegt dat het in de onderhavige zaak gaat over twee werken. Eén aan de [adres 2] en één aan de [adres 3] .
[adres 2] :
2.5
[eiser] heeft ter mondelinge behandeling erkend gebrekkig werk te hebben geleverd op dit werk door onbedoeld een deur door te zagen. Voorts staat tussen partijen vast dat er tussen hen is afgesproken dat [eiser] dit niet zou herstellen, maar dat [gedaagde] hiervoor zou zorgdragen. Partijen zijn het vervolgens niet eens over de verplichtingen van [eiser] onder deze afspraak, nu [eiser] stelt dat hij een ’spookfactuur’ zou sturen aan [gedaagde] en [gedaagde] stelt dat de schade zou worden verrekend met nog uit te voeren werkzaamheden. Het door [eiser] gestelde komt de kantonrechter niet aannemelijk voor. Wat daar ook van zij, niet is gebleken dat [eiser] zich aan de door hem gestelde afspraak heeft gehouden, zodat [gedaagde] terecht niet tot betaling is overgegaan. Voorts had hij [eiser] ook niet meer in de gelegenheid hoeven stellen de gebreken te herstellen, nu uit de afspraak van partijen al volgt dat [eiser] daar niet toe zou overgaan. Voldoende is bovendien onderbouwd dat [eiser] met betrekking tot dit herstelwerk € 826,95 (inclusief btw) aan kosten heeft gemaakt voor de aanschaf van een nieuwe deur. Dit bedrag mag [gedaagde] , naar het oordeel van de kantonrechter, dan ook verrekenen. De kantonrechter is voorts van oordeel dat voor het overige de herstelkosten voor dit project niet zijn onderbouwd, zodat de kantonrechter niet kan uitgaan van een verdere bevoegdheid tot verrekenen.
[adres 3] :
2.6
[gedaagde] stelt dat [eiser] gebrekkig werk heeft geleverd en dat [gedaagde] dientengevolge een aantal weken herstelwerkzaamheden heeft moeten verrichten. [eiser] blijft bij zijn standpunt dat dit werk niet gebrekkig was en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld de gestelde gebreken te herstellen. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] middels foto’s voldoende heeft onderbouwd dat [eiser] gebrekkig werk heeft geleverd, maar niet is gebleken dat [eiser] deugdelijk in de gelegenheid is gesteld herstelwerkzaamheden uit te voeren. Bovendien is niet onderbouwd welke kosten [gedaagde] heeft moeten maken om dit werk te herstellen. Onvoldoende is dan ook komen vast te staan dat [gedaagde] een bedrag kan verrekenen.
Conclusie:
2.7
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] een bedrag van € 826,95 (inclusief btw) kan verrekenen met de hoofdsom van € 1.000,00, zodat een bedrag van € 173,05 resteert. Dit bedrag is toewijsbaar.
2.8
Vervolgens is voldoende onderbouwd dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Gelet op de gebruikelijke forfaitaire tarieven, zal een bedrag van € 40,00, gerelateerd aan de toegewezen hoofdsom, worden toegewezen.
2.9
De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen als in het dictum vermeld. Daarbij overweegt de kantonrechter dat zijdens [eiser] niet is onderbouwd dat de uiterste betaaltermijn op de factuur is overeengekomen als fatale betaaltermijn, zodat de kantonrechter aansluiting zal zoeken bij hetgeen is bepaald in artikel 6:119a lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.1
Nu [eiser] terecht een procedure is gestart, zal de kantonrechter [gedaagde] in de kosten veroordelen. [eiser] heeft wel onterecht een te hoog bedrag aan vordering aanhangig gemaakt, zodat de nodeloos gemaakte griffierechten voor zijn rekening komen. Aan de zijde van [eiser] worden de kosten dan ook begroot op een bedrag van € 109,63 aan dagvaardingskosten, een bedrag van € 86,00 aan griffierecht en een bedrag van € 78,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten à € 39,00 voor de dagvaarding en de mondelinge behandeling), zijnde een totaalbedrag van € 273,63.
2.11
De nakosten en de rente daarover worden toegewezen als in het dictum vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 213,05, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 173,05 vanaf dertig dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop [gedaagde] de factuur heeft ontvangen, tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op een bedrag van € 273,63, daarin begrepen een bedrag van € 78,00 als salaris voor de gemachtigde van [eiser] ;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 19,50 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.