ECLI:NL:RBZWB:2023:3242

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
10247503 CV EXPL 22-3912 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake terugbetaling van een lening met nadere inlichtingen over de vordering

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, vertegenwoordigd door M. Hennen van Juristu Incassodiensten B.V., dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.324,22, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Eiser stelt dat dit bedrag is geleend aan gedaagde, die dit bedrag ondanks herhaalde verzoeken niet heeft terugbetaald. Gedaagde erkent dat hij geld heeft geleend, maar betwist de hoogte van het gevorderde bedrag en stelt dat er geen contact is geweest voorafgaand aan de procedure.

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis aangegeven dat er nadere inlichtingen nodig zijn om de vordering te onderbouwen. De rechter vraagt om verduidelijking van de gevorderde hoofdsom, de betalingen die aan gedaagde zijn gedaan, en het moment van opeisbaarheid van de lening. De zaak is verwezen naar een volgende zitting, waar eiser de gelegenheid krijgt om de gevraagde informatie te verstrekken. Gedaagde zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om hierop te reageren. De verdere beslissing is aangehouden tot de volgende zitting, die gepland staat op 3 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10247503 CV EXPL 22-3912
vonnis d.d. 5 april 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: M. Hennen, werkzaam ten kantore van Juristu Incassodiensten B.V. te Schiphol,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 13 december 2022 met producties;
b. het extract audiëntieblad van de rolzitting van 21 december 2022;
c. de conclusie van repliek van 22 februari 2023.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.324,22, te vermeerderen met – zo begrijpt de kantonrechter – de wettelijke (handels)rente, buitengerechtelijke kosten, proces- en nakosten. Hij stelt dat hij voornoemd bedrag aan [gedaagde] heeft geleend en [gedaagde] dit bedrag, ondanks diverse verzoeken en aanmaningen daartoe, niet heeft terugbetaald.
2.2
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord verweer gevoerd. Hij erkent dat hij geld heeft geleend van [eiser] , maar betwist dat nog een bedrag van € 3.324,22 moet worden terugbetaald. Daarnaast voert hij aan dat [eiser] of zijn gemachtigde geen contact met hem hebben gezocht, voorafgaande aan de procedure. Hij is dan ook van mening dat hij de aanvullende kosten niet hoeft te betalen.
2.3
[eiser] heeft de vordering bij conclusie van repliek nader toegelicht. Hij voert aan dat de vordering volgt uit productie 2 bij dagvaarding en de daarop in mindering strekkende betalingen, die zijn weergegeven in productie 1 bij dagvaarding. Hij betwist dat er geen contact zou zijn opgenomen met [gedaagde] . Diverse malen is getracht in contact te komen, maar [gedaagde] bleek onbereikbaar. Enkel één keer is telefonisch contact geweest, maar toen heeft [gedaagde] boos opgehangen.
2.4
Van de vervolgens geboden gelegenheid hierop nogmaals een reactie te geven heeft [gedaagde] geen gebruik gemaakt, zodat hij de nadere stellingen van [eiser] niet heeft weersproken.
2.5
De kantonrechter overweegt dat in de onderhavige zaak sprake is van een geldlening ex artikel 7:129 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Mede gelet op het gevoerde verweer acht de kantonrechter het noodzakelijk dat [eiser] een aantal stellingen nader onderbouwt. Het gaat om de volgende stellingen:
- de gevorderde hoofdsom. Hij dient deze nader te onderbouwen, waarbij inzicht wordt gegeven in:
a. welke betalingen aan [gedaagde] hebben plaatsgevonden en wat daarop volgens [eiser] is terugbetaald, waarbij uitleg wordt gegeven over de in de rekeningafschriften opgenomen bedragen die afwijken van de gestelde terugbetalingen van twee maal € 250,00;
b. het moment van opeisbaarheid van de geldlening, waarbij de kantonrechter verwijst naar artikel 7:129e en 7:129f BW in samenhang met de stelling van [eiser] , dat de lening zou worden terugbetaald als [gedaagde] winst zou maken, en het verweer van [gedaagde] (en de grotendeelse erkenning daarvan door [eiser] ) dat er geen contact tussen partijen is geweest;
- de vraag of de lening is gesloten tussen:
a. [eiser] in persoon of [bedrijf] , naar de kantonrechter begrijpt de onderneming van [eiser] , waarbij tevens wordt aangegeven of dit een eenmanszaak betreft of dat er sprake is van een andere rechtsvorm, en;
b. [gedaagde] in persoon of [naam] , naar de kantonrechter begrijpt de onderneming van [gedaagde] , waarbij tevens wordt aangegeven of dit een eenmanszaak betreft of dat er sprake is van een andere rechtsvorm.
2.6
De kantonrechter zal de zaak daartoe naar de hierna te vermelden terechtzitting verwijzen. Na ontvangst van de akte van [eiser] zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld een antwoordakte te nemen.
2.7
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de terechtzitting van
woensdag 3 mei 2023 te 09.00 uur, voor het nemen van een akte na tussenvonnis door [eiser] zoals bedoeld in overweging sub 2.5;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.