ECLI:NL:RBZWB:2023:3254

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
10284713 CV EXPL 23-156 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van declaraties door een advocaat en de vraag naar de opdrachtgever

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2023, vordert eiser, een advocaat, betaling van declaraties van gedaagde, een horecaonderneming. De kern van het geschil is of gedaagde als opdrachtgever kan worden aangemerkt. Eiser stelt dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, waarop hij werkzaamheden heeft verricht en facturen heeft gestuurd. Gedaagde betwist deze stelling en stelt dat de opdracht door een derde, genaamd [naam], is gegeven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde aanwezig was bij de eerste bespreking en dat de werkzaamheden van eiser betrekking hadden op een procedure waarin gedaagde partij was. De rechter concludeert dat gedaagde als opdrachtgever moet worden gezien, omdat de facturen op zijn naam stonden en hij deze zonder protest heeft behouden. De vordering van eiser wordt toegewezen, inclusief de gevorderde rente en kosten. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 11.183,23, inclusief btw, en in de proceskosten, die zijn begroot op € 915,80. De wettelijke rente over de hoofdsom en de proceskosten wordt toegewezen zoals in het dictum vermeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10284713 CV EXPL 23-156
vonnis d.d. 10 mei 2023
inzake
[eiser]h.o.d.n.
[bedrijf eiser],
wonende, althans zaakdoende, te [adres 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. [eiser] , advocaat te Dordrecht,
tegen
[gedaagde]h.o.d.n.
[bedrijf gedaagde],
zaakdoende te [adres 2] en wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 2 januari 2023 met producties;
b. de conclusie van antwoord van 10 februari 2023;
c. de conclusie van repliek van 15 maart 2023 met producties;
d. de conclusie van dupliek van 24 maart 2023.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.183,23 (inclusief btw) aan hoofdsom, verschenen rente en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom en de buitengerechtelijke kosten vanaf 12 januari 2023, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
2.2
[gedaagde] voert verweer.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
- [eiser] exploiteert een advocatenkantoor;
- [gedaagde] exploiteert een horecaonderneming;
- op 7 januari 2020 stuurt [eiser] per e-mailbericht aan [gedaagde] en de heer [naam] (verder: [naam] ) aan het [e-mailadres 1] een aan [gedaagde] gerichte brief waarin de aan [eiser] vertsrekte opdracht wordt bevestigd en waarin de door [eiser] gehanteerde algemene voorwaarden op de verstrekte opdracht van toepassing worden verklaard;
- op 7 januari 2020 heeft [eiser] een declaratie op naam van [gedaagde] onder [factuurnummer 1] opgemaakt. Deze factuur is betaald;
- op 14 april 2020 heeft [eiser] een declaratie op naam van [gedaagde] onder [factuurnummer 2] opgestuurd aan [gedaagde] en [naam] op de e-mailadressen [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] Deze factuur is onbetaald gebleven;
- op 4 juni 2020 berichten [gedaagde] en de heer [naam] vanaf het [e-mailadres 1] dat omstreeks 19 juni 2020 de factuur zal worden voldaan, omdat de heer [naam] op dat moment zijn zaken in Duitsland heeft afgehandeld;
- op 29 oktober 2020 heeft [eiser] een declaratie op naam van [gedaagde] onder [factuurnummer 3] opgestuurd aan [gedaagde] en [naam] . Deze factuur is onbetaald gebleven;
- op 30 januari 2021 bericht [gedaagde] via het [e-mailadres 1] aan [eiser] dat hij en [naam] over saldo kunnen beschikken, nadat de WWFT verklaringen bij de bank liggen. Daarna zullen zij kunnen overgaan tot betalen;
- op 16 februari 2021 bericht [gedaagde] vanaf het [e-mailadres 1] aan [eiser] dat hij afhankelijk is van de afwikkeling van [naam] , dat [naam] deze week meer weet en dat zal worden betaald als financiën beschikbaar komen;
- op 3 juni 2022 heeft [eiser] een declaratie op naam van [gedaagde] onder [factuurnummer 4] opgestuurd aan [gedaagde] en [naam] ;
- op 9 juni 2022 berichten [naam] en [gedaagde] vanaf het [e-mailadres 1] dat de facturen zo spoedig mogelijk worden voldaan, omdat de overdracht van het restaurant op korte termijn zal plaatsvinden.
3.2
[eiser] vordert betaling van zijn facturen, te vermeerderen met rente en kosten. Hij voert aan dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Uit hoofde van die overeenkomst zijn werkzaamheden uitgevoerd, waarvoor facturen zijn toegestuurd aan [gedaagde] . [gedaagde] laat deze facturen ten onrechte onbetaald, zodat hij rente en kosten verschuldigd is geworden. Op het verweer van [gedaagde] voert [eiser] aan dat de eerste bespreking plaatsvond in aanwezigheid van [gedaagde] en [naam] . Het ging om een geschil dat voortvloeide uit een tussen een architectenbureau, [gedaagde] en [naam] gesloten overeenkomst. [gedaagde] was echter degene die als partij in de gerechtelijke procedure was betrokken. De werkzaamheden zagen op die procedure. De opdrachtbevestiging en alle facturen zijn dan ook aan hem toegezonden en hij moet dientengevolge worden gezien als opdrachtgever. Hij is dan ook verplicht de facturen te voldoen. De eerste factuur is ook door [gedaagde] voldaan en tegen de opdrachtbevestiging en de andere facturen is nimmer geprotesteerd. De e-mailberichten van [eiser] zijn ook steeds gericht aan het e-mailadres van [gedaagde] en hij heeft daar meerdere malen op gereageerd. In die reacties heeft [gedaagde] nimmer verweer gevoerd tegen de vordering, maar enkel beloftes tot betaling gedaan. [naam] gebruikte overigens een ander e-mailadres dan [gedaagde] . Voor zover [gedaagde] en [naam] onderling afspraken hebben gemaakt over de facturen van [eiser] , kan dit [eiser] niet worden tegengeworpen. Dit zullen zij onderling moeten regelen.
3.3
[gedaagde] voert aan dat niet hij, maar [naam] de opdracht met [eiser] is aangegaan. [naam] zal dan ook (moeten) zorgdragen voor de betaling van de facturen. Dit is ook zo tussen [eiser] en [naam] overeengekomen.
3.4
Tussen partijen staat vast dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht in een procedure, waarin [gedaagde] partij was. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] ook moet worden gezien als de opdrachtgever.
3.5
De kantonrechter overweegt dat niet is weersproken dat [gedaagde] en [naam] aanwezig waren bij het eerste gesprek. Ook is door [gedaagde] niet weersproken dat alleen hij en niet ook [naam] door een architectenbureau is gedagvaard en dat de door [eiser] verrichtte werkzaamheden betrekking hebben op deze procedure. Voorts volgt uit de door [eiser] overgelegde stukken dat de opdrachtbevestiging (productie 1 bij dagvaarding) is gericht aan (de eenmanszaak van) [gedaagde] . Niet is gebleken dat [gedaagde] heeft geprotesteerd tegen deze tenaamstelling. Wel staat vast dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht vanuit die opdracht. Vervolgens blijkt uit de overgelegde stukken dat alle facturen op naam van [gedaagde] staan, aan het e-mailadres van [gedaagde] zijn toegezonden en deze ook zonder protest zijn behouden. Tevens staat vast dat de eerste factuur via de bankrekening van [gedaagde] is voldaan. Tot slot is er regelmatig contact geweest tussen partijen, waarbij [gedaagde] enkel aangaf dat de facturen zullen worden betaald en door hem niet werd aangegeven dat hij niet betalingsplichtig zou zijn. Ook is in die e-mailberichten niet opgenomen dat [gedaagde] niet de opdrachtgever zou zijn. Gelet op deze feiten en omstandigheden had [eiser] niet anders kunnen begrijpen dan dat hij de overeenkomst sloot met [gedaagde] . Het verweer van [gedaagde] dat hij niet gehouden is de facturen van [eiser] te voldoen, wordt dan ook gepasseerd.
3.6
Voor zover tussen [gedaagde] en [naam] is afgesproken dat [naam] de facturen zal voldoen, regardeert dit [eiser] niet. [gedaagde] zal in dat geval het bedrag kunnen proberen te verhalen op [naam] .
3.7
De hoogte van de hoofdsom wordt door [gedaagde] niet betwist, zodat de hoofdsom van € 9.956,23 zal worden toegewezen.
3.8
Voldoende is onderbouwd dat [eiser] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Het gevorderde bedrag komt bovendien overeen met de geldende forfaitaire tarieven. De kantonrechter zal het bedrag van € 872,81 dus toewijzen.
3.9
De verschenen wettelijke rente van een bedrag van € 354,19 en de toekomstige wettelijke rente zijn als niet, dan wel onvoldoende, weersproken toewijsbaar.
3.1
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van [eiser] worden deze begroot op een bedrag van € 112,30 aan dagvaardingskosten, een bedrag van € 244,00 aan griffierecht en een bedrag van € 559,50 aan gemachtigdensalaris (1,5 punt à € 373,00 voor de dagvaarding en de akte van [eiser] ), zijnde een totaalbedrag van € 915,80. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals in het dictum vermeld.
3.11
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente daarover worden toegewezen als in het dictum vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.183,23 (inclusief btw), te vermeerderen met:
  • de wettelijke rente over een bedrag van € 9.956,23 (inclusief btw) vanaf 12 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • de wettelijke rente over een bedrag van € 872,81 vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op een bedrag van € 915,80, daarin begrepen een bedrag van € 559,50 als salaris voor de gemachtigde van [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling, en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.