ECLI:NL:RBZWB:2023:3280

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
C/02/404801 / FA RK 22-5895
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Slot
  • mr. Dijkman
  • mr. Van de Lockant-Geschiere
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige na ernstige bedreiging van ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de moeder niet in staat is om de zorg en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder een verstandelijke beperking heeft en dat haar persoonlijke problematiek, samen met een belaste voorgeschiedenis, heeft geleid tot een onveilige en instabiele opvoedsituatie voor [minderjarige]. De moeder heeft moeite om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] en kan de plaatsing in het pleeggezin niet accepteren, wat leidt tot ernstige emotionele problemen voor het kind.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder eerdere uitspraken en de betrokkenheid van verschillende partijen, zoals de pleegouders en de gecertificeerde instelling. De rechtbank concludeert dat het in het belang van [minderjarige] is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd, en benoemt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot voogdes. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat er snel duidelijkheid komt voor [minderjarige] en haar verdere ontwikkeling niet in gevaar komt. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van hoger beroep uiteengezet, waarbij belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak kunnen reageren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/404801 / FA RK 22-5895
datum uitspraak: 9 mei 2023

beschikking over beëindiging van het gezag

in de zaak van

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Middelburg,
betreffende de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2015, hierna te noemen [minderjarige] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.H.T.J. Anthonise-Gieling te Goes ,

[de pleegouders] , hierna te noemen de pleegouders,

wonende in [woonplaats 1] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd in Middelburg.
Als informant is in de procedure gekend:

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. F.C.M. Maat-Oldenhof te ’s-Heer Arendskerke.

Het procesverloop

De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 28 december 2022 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijlagen;
- de op 17 februari 2023 ingekomen brief van mr. Maat-Oldenhof d.d. 13 februari 2023;
- de op 10 maart 2023 ingekomen brief van mr. Maat-Oldenhof d.d. 2 maart 2023.
Het verzoek is door de meervoudige kamer van deze rechtbank gelijktijdig met het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] (bekend onder zaaknr.
C/02/405849 / JE RK 23-169), het verzoek van de vader ten aanzien van het gezag (bekend onder zaaknr.
C/02/359008 / FA RK 19-2701) en het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI (bekend onder zaaknr.
C/02/408165 / JE RK 23-587) mondeling en met gesloten deuren behandeld op 6 april 2023.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Anthonise-Gieling;
  • de vader, bijgestaan door mr. Maat-Oldenhof;
  • de pleegouders;
  • een tweetal vertegenwoordigsters van de Raad;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
In het kader van het verzoek van de moeder strekkende tot vervanging van de GI alsmede het verzoek ten aanzien van de gezagsbeëindigende maatregel was tevens aanwezig een vertegenwoordigster van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen de WSSJJ).
Ten aanzien van de verzoeken die gelijktijdig met het verzoek tot beëindiging van het gezag zijn behandeld wordt bij separate beschikking beslist.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 5 november 2015 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 maart 2019 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend.
De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg is sindsdien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 21 april 2023 met ingang van 25 april 2023 en tot 25 mei 2023, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek van de GI.
Op grond van de voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij de pleegouders.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen. Tevens wordt verzocht om de te geven beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Het standpunt van de belanghebbenden

De Raad acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. De moeder kent een verstandelijke beperking, een belaste voorgeschiedenis en persoonlijke problematiek, waardoor het haar ondanks de inzet van intensieve hulpverlening niet lukt om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn tegemoet te komen aan wat [minderjarige] nodig heeft. De moeder heeft moeite om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] en het lukt haar niet om aangeleerde vaardigheden vast te houden. Daarbij komt dat zij de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin niet kan accepteren. Het ontbreekt [minderjarige] aan emotionele toestemming vanuit de moeder voor haar verblijf in het pleeggezin, terwijl zij dringend behoefte heeft aan duidelijkheid omtrent haar perspectief. Gezien wordt dat [minderjarige] veel onrust ervaart en loyaliteitsproblemen kent als gevolg van de onduidelijkheid over waar zij mag opgroeien. Dit vormt een ernstige bedreiging voor haar ontwikkeling. Aangezien de moeder nog altijd hoopt op een thuisplaatsing van [minderjarige] zal het naar verwachting niet lukken om [minderjarige] vanuit een vrijwillig kader de zekerheid te bieden over het mogen opgroeien in het pleeggezin. Voor [minderjarige] is het dan ook heel belangrijk dat haar verblijf in het pleeggezin geformaliseerd wordt. Volgens de Raad is het daarom noodzakelijk dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. De Raad handhaaft zijn advies om bij een toewijzing van het hiertoe strekkende verzoek de Stichting Jeugdbescherming west Zeeland te benoemen tot voogdes, aangezien deze GI als gevolg van de ondertoezichtstelling inmiddels langdurig is betrokken en informatieverlies moet worden voorkomen indien de zaak zou moeten worden overgedragen naar een andere GI. Om de acceptatie van het perspectief te vergroten, is de GI inmiddels een traject met de moeder gestart. Het doorbreken van de huidige situatie acht de Raad niet in het belang van [minderjarige] .
Volgens de moeder zouden zaken heel anders zijn verlopen wanneer de GI vanaf het begin voortvarender te werk was gegaan. De moeder heeft daarbij het gevoel dat zij geen reële kans heeft gekregen om haar opvoedvaardigheden te laten zien. Ook verzoeken om uitbreiding van haar bezoeken of een andere invulling hiervan worden structureel door de GI afgewezen. Zij is hier dan ook erg boos over en het heeft haar vertrouwen in de GI ernstig geschaad. Door de door de GI veroorzaakte vertraging is [minderjarige] zich gaan hechten in het pleeggezin en is het thuisplaatsingstraject geëindigd. De moeder heeft veel moeite met het verzoek van de Raad om haar gezag te beëindigen, maar zij zal zich hier wel bij neerleggen wanneer de rechtbank dit verzoek toewijst. Het kan echter niet zo zijn dat de vader vervolgens wel het gezag over [minderjarige] krijgt. Volgens de moeder zal dit leiden tot andere problemen, aangezien de ouders geen contact hebben en niet met elkaar communiceren. De moeder wil daarnaast graag dat haar bezoekregeling met [minderjarige] wordt uitgebreid en dat zij daarbij ook de mogelijkheid krijgt om haar familie bij dit contact te betrekken. De moeder vindt het belangrijk dat [minderjarige] ook haar biologische familie leert kennen. Ondanks dat de bezoeken goed verlopen, weigert de GI hierin mee te gaan. De moeder vreest dat als gevolg van de gezagsbeëindiging de moeder steeds verder verwijderd raakt van [minderjarige] en dat de moederrol haar zo wordt ontnomen. Indien de rechtbank het verzoek van de Raad zal toewijzen, verzoekt de moeder om niet de huidige GI maar de WSSJJ te benoemen tot voogdes over [minderjarige] . De moeder behoort tot de doelgroep van deze GI, waardoor zij verwacht tot een betere samenwerking te kunnen komen.
De pleegouders kunnen zich vinden in de conclusies van de Raad. Het rapport bevestigt volgens hen de bevindingen uit de eerdere onderzoeken. [minderjarige] laat buiten het pleeggezin snel sociaal wenselijk gedrag zien. Bij thuiskomst na een omgangsmoment gaat zij zich afreageren. De pleegouders kennen een moeizame communicatie met de moeder, hetgeen [minderjarige] goed aanvoelt en waardoor zij zich zorgen maakt over het welbevinden van haar moeder. In juni 2022 heeft [minderjarige] haar biologische vader leren kennen en zijn de bezoeken tussen hen rustig opgebouwd. Omdat [minderjarige] meer ruimte nodig had en zij hevige emoties liet zien na afloop van de bezoeken met de moeder, is de bezoekfrequentie van de moeder terug gebracht naar één keer per maand. In tegenstelling tot het contact met de moeder laat [minderjarige] na contact met de vader minder reactie zien. Dit komt volgens de pleegouders omdat [minderjarige] de emotionele toestemming van de vader ervaart voor haar verblijf in het pleeggezin. Die toestemming ervaart zij niet bij de moeder. Het perspectiefbesluit heeft [minderjarige] zichtbaar rust gegeven met als gevolg dat zij steeds meer toekomt aan haar ontwikkelingstaken. Ze is minder bezig met wat mensen van haar verwachten. De pleegouders ervaren een positieve samenwerking met de GI en achten het van belang dat er in ieder geval een neutrale partij betrokken blijft. De pleegouders spreken hun zorg uit dat wanneer er een andere GI tot voogdes wordt benoemd mogelijk belangrijke (achtergrond)informatie verloren gaat.
De GI staat achter het verzoek van de Raad. De GI kent een zeer moeizame samenwerking met de moeder. Zij neemt het de GI kwalijk hoe het traject in de afgelopen jaren is verlopen. De wensen van de moeder staan recht tegenover de belangen van [minderjarige] , daar zij nog altijd vecht voor een uitbreiding van de omgang en een thuisplaatsing van [minderjarige] . De bezoekregeling van de moeder is recentelijk teruggebracht naar één keer per vier weken. [minderjarige] liet namelijk signalen van overbelasting zien in de vorm van bedplassen, controlegedrag en veelvuldig ruzie zoeken met de andere kinderen binnen het pleeggezin. Daarbij speelde ook dat de biologische vader is geïntroduceerd in het leven van [minderjarige] , met wie [minderjarige] ook een bezoekregeling heeft van één keer per vier weken. De huidige frequentie van om de week een bezoekregeling met een van haar beide ouders geeft [minderjarige] tussendoor voldoende ruimte om weer tot rust te komen. Het is jammer dat de moeder zoveel boosheid kent jegens de GI. De GI probeert geregeld aan de moeder uit te leggen waarom bepaalde beslissingen zijn genomen, maar dit lijkt ondanks dat zaken meermaals worden herhaald niet goed bij haar binnen te komen. Ook aangeleerde (opvoed)vaardigheden lijken onvoldoende bij haar te beklijven. Het lukt de moeder niet om het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin te accepteren, terwijl [minderjarige] dringend behoefte heeft aan duidelijkheid omtrent haar perspectief. De GI acht het van belang dat [minderjarige] het signaal krijgt dat zij mag opgroeien in het pleeggezin. Omdat een ondertoezichtstelling met een uithuisplaatsing een tijdelijke maatregel is en gericht is op een thuisplaatsing, is dit volgens de GI geen passende maatregel meer. In verband met haar langdurige betrokkenheid acht de GI het in het belang van [minderjarige] dat zij wordt benoemd tot haar voogdes. De GI verwacht niet dat de WSSJJ, zoals verzocht door de moeder, betere aansluiting zal kunnen vinden bij de moeder. Het is namelijk niet de wijze waarop de moeder benaderd wordt door de GI, maar de strijd van de moeder, die haar de ruimte ontneemt om in het belang van [minderjarige] te kunnen handelen en denken.
De vader staat achter het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder te beëindigen. Hij acht dit in het belang van [minderjarige] . De huidige GI dient betrokken te blijven als voogdes zodat voorkomen wordt dat belangrijke informatie verloren gaat bij een overdracht naar een andere GI. Tevens dient voorkomen te worden dat de koers die thans gevaren wordt ten aanzien van zijn contactopbouw met [minderjarige] door de nieuwe GI wordt gewijzigd of door de overdracht zal worden vertraagd. Hij ervaart de werkwijze van deze GI als zorgvuldig en daarbij kent hij een goede samenwerking met de huidige jeugdbeschermer. Het is niet zo dat de bezoekregeling van de moeder in frequentie is teruggebracht om ruimte te creëren voor zijn contact met [minderjarige] . Gezien wordt dat de vader goed in staat is om aan te sluiten bij [minderjarige] . Dit heeft een positief effect op [minderjarige] , die zichtbaar tot rust komt tijdens zijn omgangsmomenten. De vader wil zijn eigen wensen ten aanzien van zijn vaderrol ondergeschikt maken en het belang van [minderjarige] voorop stellen. De tijd zal leren welke rol hij op termijn kan vervullen in het leven van [minderjarige] .
De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering is bereid de voogdij over [minderjarige] op zich te nemen. Een nieuwe start kan wenselijk zijn voor de moeder, maar kost ook tijd. Daarbij bestaat ook het risico dat informatie misschien niet goed wordt overgedragen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
Niet is gebleken dat de moeder het gezag over [minderjarige] misbruikt. Wel is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van [minderjarige] namelijk geschaad als de moeder haar gezag behoudt.
De rechtbank zal uitleggen waarom zij tot dit oordeel is gekomen. [minderjarige] heeft veel meegemaakt in haar jonge leven, waaronder een instabiele thuissituatie, een uithuisplaatsing, de langdurige afwezigheid van haar biologische vader en een voortijdig geëindigd thuisplaatsingstraject. Zij is daardoor een belast meisje met extra behoefte aan structuur, duidelijkheid en inlevingsvermogen van haar opvoeder. Sinds aanvang van de ondertoezichtstelling zijn er ernstige zorgen over de instabiele persoonlijke situatie van de moeder en de forse hechtingsproblematiek die [minderjarige] laat zien. De moeder kent een verstandelijke beperking met een zeer beperkte emotionele ontwikkeling, een belaste voorgeschiedenis en een verzamelstoornis, waardoor het haar niet lukt om [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden en zij moeite heeft om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] . In de afgelopen jaren is hulpverlening intensief ingezet om de vaardigheden van de moeder te vergroten, maar uiteindelijk heeft de hulpverlening moeten concluderen dat de opvoedvaardigheden van de moeder ontoereikend zijn alsmede dat de moeder onvoldoende ruimte ervaart om nieuwe vaardigheden te ontwikkelen en vast te houden. Ondanks de visie van SDW in juli 2020 dat er sprake was van goed genoeg ouderschap, heeft SDW gedurende het thuisplaatsingstraject deze visie in aansluiting op de eerdere bevindingen van [jeugdzorgspecialist] en [organisatie] moeten bijstellen. SDW concludeerde namelijk gedurende het thuisplaatsingstraject dat de zorgen onverminderd aanwezig bleven. Dit is ook de reden dat het traject tot thuisplaatsing van [minderjarige] in september 2021 is geëindigd en de GI een perspectiefbesluit heeft genomen. De eerste bevindingen van SDW hebben de moeder tot op de dag van vandaag de hoop gegeven op een thuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder toont geen inzicht in de gevolgen van de strijd die zij voert om dit te kunnen bewerkstelligen. Het lukt de moeder daardoor ook niet om [minderjarige] de emotionele toestemming te geven voor haar verblijf in het pleeggezin, ondanks dat de rechtbank nog vrij recent, in oktober 2022, het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen teneinde opnieuw de mogelijkheden van een thuisplaatsing te onderzoeken, heeft afgewezen. [minderjarige] ervaart nog altijd niet de duidelijkheid over waar zij verder mag opgroeien terwijl dit voor haar verdere ontwikkeling wel nodig is. Zij laat tijdens en na afloop van de omgang met de moeder opstandig en zelfbepalend gedrag zien alsmede veel boosheid. [minderjarige] zit duidelijk klem tussen de voor haar belangrijke personen en laat rondom de omgangsmomenten daardoor hevige emoties en gedrag zien. Om meer rust te creëren voor [minderjarige] rondom de omgangsmomenten met de moeder is de frequentie teruggebracht naar eens per maand. Het is positief om te vernemen dat ondanks de voornoemde zorgen het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin haar zichtbaar goed doet. Inmiddels lijkt er bij [minderjarige] meer ruimte te ontstaan voor haar ontwikkelingstaken. De pleegouders kunnen goed aansluiten bij de hechtingsproblematiek van [minderjarige] , waardoor zij binnen het pleeggezin steeds meer veiligheid ervaart en zich geleidelijk aan lijkt open te stellen voor haar pleegouders. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank met de Raad onvoldoende mogelijkheden bij de moeder om de opvoeding van [minderjarige] in voldoende mate vorm te geven, waardoor het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin is komen te liggen. Het voortduren van de onzekerheid over haar perspectief vormt een bedreiging voor de verdere ontwikkeling van [minderjarige] en haar hechtingsontwikkeling met haar pleegouders. Omdat de moeder het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin onvoldoende tot niet accepteert, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om deze situatie vanuit een vrijwillig kader voort te zetten. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden. De rechtbank zal daarom het verzoek van de Raad toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De Raad adviseert de in het kader van de ondertoezichtstelling betrokken GI met de voogdij te belasten. De moeder verzoekt daarentegen om de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te benoemen als voogdes, daar zij tot de doelgroep van deze GI behoort. De moeder verwacht dat deze GI beter kan aansluiten bij haar mogelijkheden, waardoor er een betere samenwerking en communicatie tot stand kan komen. De rechtbank constateert dat de moeder en de GI al jaren een zeer moeizame verstandhouding kennen. Het verloop in de afgelopen jaren heeft het vertrouwen van de moeder in de GI ernstig geschaad, hetgeen eerder heeft geleid tot een verzoek tot vervanging van deze GI. Dit verzoek is destijds afgewezen, omdat vervanging van de GI gedurende het thuisplaatsingstraject niet in het belang van [minderjarige] werd geacht. Inmiddels liggen de omstandigheden anders, zoals blijkt uit de vorige overweging. Hoewel het niet de voorkeur heeft van de pleegouders, de vader, de Raad en de huidige betrokken GI, is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van een andere GI de moeder een nieuwe start kan bieden en de rechtbank zal dan ook de WSSJJ benoemen tot voogdes over [minderjarige] . De rechtbank hoopt dat de moeder een betere aansluiting kan vinden bij de nieuwe GI en dat dit haar zal helpen in het accepteren van de situatie dat [minderjarige] zal opgroeien bij de pleegouders en haar rol als ouder op afstand. Naar verwachting van de rechtbank zijn de pleegouders voldoende capabel om deze nieuwe samenwerking aan te gaan. Het geniet daarbij wel nadrukkelijk de voorkeur dat de nieuwe GI een ervaren voogdijwerker bij deze casus zal betrekken. De rechtbank gaat er daarnaast van uit dat de huidige GI zal zorgdragen voor een warme overdracht, zodat zo min mogelijk (achtergrond)informatie verloren gaat en dat de moeder en de pleegouders ook nauwgezet bij deze overdracht worden betrokken. De rechtbank benadrukt dat de nieuwe GI de ingezette lijn van de huidige GI voorlopig ongewijzigd dient voort te zetten, hetgeen inhoudt dat er in ieder geval één keer per vier weken een bezoekmoment met de moeder zal plaatsvinden, vooralsnog zonder de aanwezigheid van familie. Tijdens het eerstvolgende evaluatiemoment in juni 2023 zal de nieuwe GI aansluiten en dan dient bezien te worden of er mogelijkheden zijn voor een andere frequentie dan wel invulling van de bezoekmomenten.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW wordt de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van de minderjarige, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan haar opvolger in dit bewind.
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat alle betrokkenen hebben uitgesproken behoefte te hebben aan duidelijkheid alsmede omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centraal gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

5. De beslissing

De rechtbank
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 2] 1986 te [geboorteplaats 2] , over de [minderjarige] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te Amsterdam;
veroordeelt de moeder tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering over het gevoerde bewind;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Slot, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. Dijkman, kinderrechter en mr. Van de Lockant-Geschiere, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van W. Bakker-Maljers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.