ECLI:NL:RBZWB:2023:3300

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
21/446
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een aanslag leges in het kader van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een bedrijfsgebouw

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 17 mei 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De zaak betreft een aanslag in de leges die is opgelegd in verband met een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een bedrijfsgebouw. Belanghebbende had op 19 december 2019 een aanvraag ingediend voor de activiteit 'bouwen', met geschatte bouwkosten van € 7.195.000. De heffingsambtenaar legde echter een aanslag op van € 236.736,91, gebaseerd op een bouwsom van € 13.486.900. Belanghebbende stelde dat de heffing onredelijk en willekeurig was, omdat de verordening geen rekening hield met het hergebruik van bestaande bouwdelen.

De rechtbank oordeelt dat de aanslag terecht is opgelegd en dat er geen sprake is van willekeurige of onredelijke heffing. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar de leges heeft berekend op basis van de geldende Bouwkostenlijst, die voldoende differentiatie biedt voor verschillende bouwwerken. De rechtbank concludeert dat de legesverordening niet onverbindend is en dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met het legaliteitsbeginsel. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand blijft en er geen vergoeding van proceskosten of griffierecht wordt toegekend.

Deze uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor gemeentelijke regelgevers om te werken met gestaffelde en geobjectiveerde grondslagen voor legesheffing, zelfs als de werkelijke bouwkosten lager zijn dan het normbedrag. De rechtbank bevestigt dat belanghebbende voorafgaand aan de aanvraag op de hoogte was van de legesheffing en dat het hergebruik van bouwdelen geen invloed heeft op de hoogte van de leges.

Uitspraak

0RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/446
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Moerdijk), de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van belanghebbende van 22 december 2020.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de leges met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd (de aanslag), in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam], in gezelschap van de gemachtigde van belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar].

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 19 december 2019 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de activiteit “bouwen”. Het betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw. De in de vergunningsaanvraag geschatte bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedragen € 7.195.000.
2.2.
Op 8 april 2020 is de gevraagde omgevingsvergunning door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Moerdijk verleend.
2.3.
Vanwege de aanvraag van de omgevingsvergunning is met dagtekening 31 juli 2020 de aanslag opgelegd naar een bedrag van € 236.736,91. Het op aanslag verschuldigde bedrag is berekend naar een bouwsom van € 13.486.900.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De berekening van de bouwsom en de toepassing van het tarief als zodanig zijn niet in geschil.
Oordeel
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Context
3.3.
Namens belanghebbende heeft de heer Blom ter zitting toegelicht dat het bouwproject zich heeft gekenmerkt door de realisatie van een nieuwe distributieloods, waarbij de wanden en het dak geheel uit nieuwe materialen zijn opgetrokken en waarbij de fundering is hergebruikt. Omdat de nieuwe loods groter is geworden dan de oude, is een extra stuk – nieuwe – fundering aangebracht en is over de combinatie van de oude en de nieuwe fundering een geheel nieuwe vloer geplaatst/gestort. Daarop is de nieuwe constructie van wanden en dak geplaatst.
3.4.
De aanvankelijk geraamde bouwkosten bedroegen € 7.195.000. De daadwerkelijke bouwkosten zijn uitgekomen op € 8.165.000. De grondslag voor de berekening van de aanslag betrof echter € 13.486.900. [1] Kern van het geschil is de vraag of de heffingsambtenaar juist heeft gehandeld door een formele benadering te hanteren (namelijk door de leges te berekenen over een groter bedrag aan bouwkosten dan er daadwerkelijk zijn gemaakt) met als gevolg dat belanghebbende verhoudingsgewijs meer belasting heeft moeten voldoen dan waartoe materieel gezien aanleiding bestond (ofwel de heffing over het verschil in bouwkosten van ruim € 5 miljoen).
Legesverordening niet onverbindend
3.5.
Belanghebbende heeft primair gesteld dat de Verordening [2] in het geval van belanghebbende onverbindend dient te worden verklaard, omdat deze leidt tot een onredelijke en willekeurige heffing. Zij is van mening dat in haar geval sprake is van ‘uitbreiding/vervanging’ van bestaande bouw, en niet van ‘nieuwbouw’. De Bouwkostenlijst [3] kent alleen categorieën voor reguliere bouw, maar geen categorie voor de situatie van belanghebbende, waarin oudbouw deels wordt hergebruikt. Het ontbreken van een aparte categorie of een afslag op standaard bouwkosten, maakt de heffing onredelijk en willekeurig, aldus belanghebbende. Zij concludeert tot onverbindend verklaren van de Verordening en dientengevolge vernietiging van de aanslag.
3.6.
De rechtbank stelt voorop dat in lijn met hetgeen belanghebbende impliceert, gemeentelijke belastingverordeningen als regels van een lager niveau kunnen worden getoetst aan nationale wetgeving. De onderhavige verordening mag niet met enige regel van die wetgeving strijdig zijn, op straffe van onverbindendheid. In tegenstelling tot een wet in formele zin kan een gemeentelijke belastingverordening wel worden getoetst aan de Grondwet, onder meer aan het gelijkheidsbeginsel. Uitgangspunt daarbij is inderdaad dat geen sprake mag zijn van willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de heffingsbevoegdheid van de belasting niet op het oog kan hebben gehad.
3.7.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” heeft aangevraagd voor de vergunningsplichtige activiteit “het gedeeltelijk vervangen” van een gebouw. Dit volgt uit de vergunningsaanvraag van 12 december 2019. De legesheffing vloeit voort uit de ingediende vergunningsaanvraag, dus voor de categorie “bouwen”. Het verschuldigd worden van de leges vloeit dus voort uit de beslissing tot het indienen van een aanvraag. Voor het beoordelen daarvan kan de heffingsambtenaar leges heffen. In dat kader gelden voor de hierbij relevante bouwactiviteit 16 subcategorieën op grond waarvan de bouwkosten worden geraamd. Deze vormen de grondslag voor de heffing. De rechtbank oordeelt dat hiermee voldoende is geborgd dat verschillende bouwwerken naar gelang hun verschillende karakters op verschillende wijze in de heffing worden betrokken. Van een
willekeurigeheffing is geen sprake.
3.8.
Dat de Bouwkostenlijst geen mogelijkheid biedt voor een maatwerk-benadering gelet op het hergebruik van bouwdelen, maakt de heffing evenmin
onredelijk. Het is de gemeentelijke regelgever toegestaan om te werken met gestaffelde en geobjectiveerde grondslagen. De Hoge Raad heeft beslist dat de gemeentelijke regelgever de haar toekomende beoordelingsvrijheid niet overschrijdt door de heffing van leges uitsluitend aan normbedragen te verbinden, zelfs niet indien vast komt te staan dat de werkelijke bouwkosten aanzienlijk lager zijn dan het aan de hand van normbedragen vastgestelde bedrag. [4] Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van voldoende differentiatie in de maatstaf van de heffing van leges door de gemeente.
3.9.
Dat belanghebbende de mogelijkheid had om een deel van de bestaande constructie te gebruiken, is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank voor de heffing van de leges niet relevant is. Belanghebbende kon voorafgaand aan de beslissing over het al dan niet in gang zetten van de werkzaamheden weten met welke heffing zij geconfronteerd zou worden en dat in het geheel van bedrijfseconomische afwegingen meenemen. Naar het oordeel van de rechtbank is het eerder andersom: er is sprake van een bedrijfseconomisch voordeel dat een deel van de fundering herbruikbaar bleek, waardoor de feitelijke bouwkosten minder hoog waren. Er is geen rechtsregel die maakt dat de gemeentelijke heffingen als gevolg van dat voordeel ook verlaagd moeten worden.
Geen schending legaliteitsbeginsel
3.10.
Belanghebbende heeft subsidiair gesteld dat de volgende passages van de ‘Uitgangspunten’ van de Bouwkostenlijst innerlijk tegenstrijdig, en daarmee in strijd met het legaliteitsbeginsel, zijn:
9e gedachtestreepje:
“-Als naar aanleiding van de berekening van de bouwkosten blijkt, dat de berekende bouwkosten maximaal 10% hoger of lager uitkomen dan de opgegeven bouwkosten, worden de opgegeven bouwkosten gehandhaafd;”
10e gedachtestreepje:
“-De bouwkostenlijst is maatgevend, ook als bij bezwaar een aannemer/opdrachtgever kan aantonen dat de werkelijke bouwkosten lager zijn.”
3.11.
Belanghebbende verbindt daaraan de conclusie dat op voorhand voor niemand duidelijk is of de opgegeven bouwsom of een door de gemeente berekende bouwsom wordt gehanteerd wanneer deze meer dan 10% van elkaar afwijken. Omdat de heffingsmaatstaf daardoor onvoldoende duidelijk is, maakt dat de legesverordening onverbindend, aldus belanghebbende.
3.12.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door belanghebbende aangehaalde bepalingen van de bouwkostenlijst niet innerlijk tegenstrijdig. De aangehaalde passages moeten worden gelezen in combinatie met dit uitgangspunt:
8e gedachtestreepje:
“- Als naar aanleiding van de berekening van de bouwkosten blijkt, dat de berekende bouwkosten lager uitkomen dan de opgegeven bouwkosten, worden de berekende bouwkosten gehandhaafd;”
Stelregel is dat de ‘berekende bouwkosten’ de maatstaf vormen. De passages onder gedachtestreepjes 8 en 9 geven regels over de verhouding tussen deze ‘berekende bouwkosten’ (ofwel de bouwkosten uit de bouwkostenlijst, voor dit doel aangeduid als A) en de door belanghebbende opgegeven bouwkosten (ofwel de kosten zoals belanghebbende ze verwacht te moeten maken, voor dit doel aangeduid als B):
  • ook als A lager uitvalt dan B, dan nog is de hoofdregel van toepassing, dus A;
  • als A 10% meer of 10% minder is dan B, dan geldt in afwijking van de hoofdregel toch B.
3.13.
Voor de uitleg van de werking van de bouwkostenlijst heeft de gemeentelijke regelgever onderkend dat uitleg over de invloed van (het naderhand bekend worden van) de werkelijke bouwkosten, nodig is. Daarover gaat het uitgangspunt bij het 10e gedachtestreepje: de daadwerkelijke bouwkosten spelen geen rol bij de bepaling van de hoogte van de leges. Die benadering is toegestaan, zie 3.8. De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat de heffingsmaatstaf op voorhand voldoende duidelijk is. Van strijd met het legaliteitsbeginsel is geen sprake.
Geen sprake van ‘onbekend bouwwerk’
3.14.
Belanghebbende stelt meer subsidiair dat voor de hoogte van de bouwkosten aangesloten dient te worden bij de bij vergunningsaanvraag opgegeven (geraamde) bouwkosten van € 7.195.000. Zij stelt dat de heffingsambtenaar de opdracht heeft om de legesheffing te baseren op de opgegeven (en bij twijfel getoetste) bouwkosten, omdat bij de eerder aangehaalde uitgangspunten het volgende is opgenomen:
11e gedachtestreepje:
“Als een bouwwerk niet voorkomt op de bouwkostenlijst of het boekje ‘kengetallenkompas bouwkosten 2018’, worden de opgegeven bouwkosten overgenomen. Indien er gerede twijfel bestaat over de opgegeven bouwkosten, wordt in het kader van ontvankelijkheid van de aanvraag een onderbouwing gevraagd van de aanvrager. Bij de boordeling van de onderbouwing worden ook eigen ervaringen en overige beschikbare informatie gebruikt.”. [5]
3.15.
De rechtbank duidt dit uitgangspunt als volgt: als A niet bepaald kan worden, dan geldt B, met daaraan enkele voorwaarden gekoppeld.
3.16.
Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat niet in geschil is dat sprake is van bouw van een distributiecentrum/loods. De rechtbank stelt vast dat het onderhavige bouwwerk ‘distributiecentrum/loods’ is opgenomen in onderdeel 6.7. van de bouwkostenlijst. Anders dan belanghebbende betoogt, is geen sprake van een situatie waarin een bouwwerk niet voorkomt op de bouwkostenlijst. Oftewel: A kan wel bepaald worden. Voor dat geval is het bepaalde in het 10e gedachtestreepje niet van toepassing. Dat de nuance van de bouw van de onderhavige loods niet voorkomt, maakt dat niet anders. De heffingsambtenaar heeft voor dat geval dan ook niet de opdracht om de legesheffing te baseren op de opgegeven (getoetste) bouwkosten.
3.17.
De beroepsgronden van belanghebbende slagen niet. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag daarom terecht opgelegd naar een berekende bouwsom van € 13.486.900.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag leges in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 17 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Gebaseerd op paragraaf 6.7 van de Bouwkostenlijst Moerdijk 2019
2.Voluit: Legesverordening Moerdijk 2019
3.Voluit: Bouwkostenlijst Moerdijk 2019
4.Vgl. Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:689.
5.Legesverordening, uitgangspunten bij de Bouwkostenlijst Moerdijk 2019.