ECLI:NL:RBZWB:2023:3309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3667
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering onvoldoende gemotiveerd na herstelpoging door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F.E.R.M. Verhagen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. H.W. van Gent, en de Staat der Nederlanden. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering, die door het UWV was vastgesteld op 4 april 2021. De rechtbank had eerder op 27 februari 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin werd geconcludeerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. Het UWV kreeg de kans om het gebrek te herstellen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet was gebeurd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische grondslag van het besluit niet voldoende had onderbouwd. Eiseres was het niet eens met de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid en voerde aan dat haar klachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres per 4 april 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, terwijl er per 1 augustus 2021 wel sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. Dit leidde tot de conclusie dat het UWV het besluit niet had hersteld en dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en bepaalde dat eiseres recht had op een WIA-uitkering van 80 tot 100% vanaf 4 april 2021. Daarnaast werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, en werd de Staat veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank benadrukte dat de procedure meer dan twee jaar had geduurd, wat niet in overeenstemming was met de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3667

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. H.W. van Gent)
en

de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie en Veiligheid) (de Staat).

Aan dit geding heeft verder deelgenomen:
[naam werkgever], gevestigd in [plaatsnaam 2] , derde partij (hierna: werkgever).

Inleiding

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 27 februari 2023 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld het in de tussenuitspraak vermelde gebrek te herstellen.
Op 6 maart 2023 heeft het UWV een nadere reactie ingediend, met daarbij een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 2 maart 2023.
Op 27 maart 2023 heeft eiseres hierop gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat vindt het UWV

1. Het UWV vindt dat eiseres vanaf 22 december 2020 voor 12,56% arbeidsongeschikt is en heeft besloten om de WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 4 april 2021 te beëindigen.
2. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van verzekeringsarts B&B [naam verzekeringsarts b&b] van 24 juni 2021
.Zij heeft de medische belastbaarheid van eiseres is in bezwaar aangescherpt en opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juni 2021. Verzekeringsarts B&B [naam verzekeringsarts b&b] heeft aanvullend gerapporteerd in de rapporten van 30 november 2021, 10 februari 2022 en 2 maart 2023.
3. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van
7 juli 2021.

Wat vindt eiseres

4. Eiseres is het niet eens met de aanvullende reactie van het UWV. Ze wijst erop dat verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] in zijn rapport niet zozeer spreekt over ‘geen benutbare mogelijkheden’, maar over allerhande klachten die spelen. Daarnaast is eiseres recent volledig afgekeurd door het UWV, waarbij de belemmeringen duurzaam bevonden zijn. Naar de mening van eiseres ondersteunt dit haar verhaal van jarenlange, ernstige problematiek, waarbij ze ondanks pogingen tot werken steeds weer terugviel in haar gekende klachtenpatroon. Verder acht eiseres het van belang dat verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] eiseres in persoon heeft gezien, terwijl verzekeringsarts B&B [naam verzekeringsarts b&b] eiseres enkel telefonisch heeft gesproken.

Wat vindt de rechtbank

5. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres geen recht heeft op een uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op 4 april 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
Medische grondslag van het bestreden besluit
6. De rechtbank oordeelt dat het UWV het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld en zal dat uitleggen.
7. In het aanvullende rapport van 2 maart 2023 heeft verzekeringsarts B&B [naam verzekeringsarts b&b] toegelicht waarom per 4 april 2021 er geen sprake was van geen benutbare mogelijkheden. [naam verzekeringsarts b&b] heeft – kort gezegd – aangegeven wanneer op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) gesproken kan worden van geen benutbare mogelijkheden (GBM) in verband met sterk wisselende belastbaarheid. Van belang is dat er driemaal in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld dat de belanghebbende zodanig wisselend belastbaar is, dat er GBM zijn voor arbeid. Dit is niet driemaal vastgesteld bij eiseres. [naam verzekeringsarts b&b] geeft aan dat er daarom per 4 april 2021, maar ook door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] per 1 augustus 2021 niet gesteld kan worden dat er sprake is van GBM in verband met sterk wisselende belastbaarheid. Volgens [naam verzekeringsarts b&b] heeft [naam verzekeringsarts] wel GBM kunnen stellen in verband met de aanvang van de behandeling, omdat eiseres vanwege het volgen van de behandeling en herstellen daarvan niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. Per 4 april 2021 vond er nog geen behandeling plaats. Ondanks dat de medische situatie nauwelijks anders is, is daarmee te verklaren waarom er per 4 april 2021 geen sprake was van GBM, en per 1 augustus 2021 wel.
8. Voor de rechtbank geeft bovenstaande toelichting onvoldoende rechtvaardiging voor het verschil tussen de beoordelingen van [naam verzekeringsarts b&b] per 4 april 2021 en [naam verzekeringsarts] per 1 augustus 2021. Op basis van artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit is er sprake van GBM indien iemand opgenomen is in een ziekenhuis of instelling, bedlegerig is, niet lichamelijk zelfredzaam is in de algemene dagelijkse levensverrichtingen of niet psychisch zelfredzaam is door een ernstige psychische stoornis. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van [naam verzekeringsarts b&b] dat het verschil gelegen is in de aanvang van de behandeling. Gesteld noch gebleken is dat eiseres hiervoor is opgenomen in een ziekenhuis of instelling. Daarmee acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [naam verzekeringsarts] enkel op grond van de aanvang van de behandeling heeft aangenomen dat er sprake is van GBM. Het moge zo zijn dat op grond van artikel 2, vierde lid, van het Schattingsbesluit driemaal dient te worden vastgesteld dat iemand wisselend belastbaar is voor arbeid, maar dat doet er niet aan af dat [naam verzekeringsarts] op grond van zijn eigen bevindingen tot de conclusie is gekomen dat eiseres GBM heeft per 1 augustus 2021. Nu [naam verzekeringsarts b&b] zelf aangeeft dat er sprake is van een nauwelijks gewijzigde medische situatie en uitgaande van de deskundigheid van zowel [naam verzekeringsarts b&b] als [naam verzekeringsarts] , is voor de rechtbank niet te volgen waarom er per 4 april 2021 sprake zou zijn van een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% en per
1 augustus 2021 sprake van volledige arbeidsongeschiktheid in verband met GBM.
9. Dit betekent dat het gebrek niet hersteld is. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Overschrijding redelijke termijn
10. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11. De vraag of de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres tijdens de hele procesgang, en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naar voren komt. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De omstandigheden van het geval kunnen dus aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
12. Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het UWV respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van het UWV respectievelijk de Staat worden uitgesproken. De regel die daarbij geldt, is dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
13. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen (in het onderhavige geval betreft dat 24 februari 2021, de ontvangstdatum van het bezwaarschrift) en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De bezwaarfase had dus uiterlijk op 24 augustus 2021 afgerond moeten zijn. Het bestreden besluit dateert van 13 juli 2021. Met de uitspraak van de rechtbank van heden heeft de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk plusminus twee jaar, een maand en vier weken geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van eiseres zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. Dit brengt met zich dat de redelijke termijn met afgerond twee maanden is overschreden, afgerond naar boven wordt dit een half jaar. Deze overschrijding is gelegen in de rechterlijke fase. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-, die betaald moet worden door de Staat.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit, omdat het onvoldoende gemotiveerd is en daarom in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat niet gebleken is dat het UWV het gebrek, dat ook aan het primaire besluit kleeft – gezien de onderhavige niet succesvolle herstelpoging – alsnog kan herstellen. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiseres vanaf 4 april 2021 onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en recht heeft op de WIA-uitkering, waarop zij gezien de geldende wet en regelgeving per 4 april 2021 recht heeft.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2092,50,-.
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500,-;
Deze uitspraak is gedaan op 20 april 2023 door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak of de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.