ECLI:NL:RBZWB:2023:3319

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
C/02/401882 / FA RK 22-4361
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van de Merbel
  • A. Slot
  • J. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over minderjarigen in het belang van hun ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2023 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze beëindiging, omdat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds juni 2022 bij hun grootouders wonen en dat de moeder niet in staat is geweest om een veilige en voorspelbare opvoedingssituatie te bieden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de moeder niet meewerkt aan de noodzakelijke hulpverlening en dat haar contact met de kinderen onvoorspelbaar en belastend is geweest.

De rechtbank heeft de belangen van de minderjarigen vooropgesteld en geconcludeerd dat het in hun belang is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. De vader zal van rechtswege het eenhoofdig gezag over de kinderen krijgen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de GI de komende periode moet toezien op het contact tussen de moeder en de minderjarigen, om te voorkomen dat de kinderen verder klem raken in hun loyaliteiten richting beide ouders. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, die behoefte hebben aan duidelijkheid over hun toekomst.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/401882 / FA RK 22-4361
datum uitspraak: 21 april 2023
beschikking betreffende gezagsbeëindiging
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende de minderjarigen:
[minderjarige 1] ,geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2008, hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2009, hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna samen te noemen: de minderjarigen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen,
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna samen te noemen: de ouders,
JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 30 september 2022 van de Raad ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder, met bijlagen.
1.2
Op 22 maart 2023 heeft de voorzitter van de meervoudige kamer met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (apart van elkaar) gesproken.
1.3
De aanvankelijk geplande mondelinge behandeling van 23 maart 2023 heeft geen doorgang gevonden. Besloten is aan de moeder een advocaat toe te voegen en de behandeling daartoe uit te stellen.
1.4
Op 30 maart 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, gelijktijdig met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (bekend onder zaaknummer C/02/406798/ JE RK 23-347). Verschenen zijn:
- mr. Van Acker namens de moeder;
- een zittingsvertegenwoordigster van de GI;
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van 27 april 2012 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 27 april 2023.
2.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 12 juni 2022 bij de grootouders moederszijde (hierna: mz).
2.4
Bij beschikking van 27 juni 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin, te weten de grootouders (mz), verleend met ingang van 27 juni 2022 en tot 1 november 2022. Deze maatregel is bij beschikking van 14 oktober 2022 verlengd tot 27 april 2023.
2.5
Bij beschikking van heden (21 april 2023) in de zaak bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/406798/ JE RK 23-347, zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een netwerkpleeggezin (te weten de grootouders mz) verlengd met ingang van 27 april 2023 en tot 27 april 2024.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1
De Raad voert in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan. De minderjarigen groeien zodanig op dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de moeder is niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen binnen een voor hen aanvaardbare termijn. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben ongeveer 9,5 jaar bij de vader gewoond voordat zij medio juni 2022 bij de grootouders (mz) zijn gaan wonen. Zij zijn destijds bij de vader gaan wonen omdat de moeder niet in staat was hen een veilige en voorspelbare opvoedomgeving te bieden en (voldoende) tegemoet te komen aan de behoeften van de minderjarigen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben veel ingrijpende levensgebeurtenissen meegemaakt en hebben jarenlang een grote mate van instabiliteit gekend. Zij hebben tot op heden onvoldoende mogelijkheden gehad om die ingrijpende levenservaringen te verwerken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kampen bovendien met forse loyaliteitsproblemen. De Raad maakt zich dan ook grote zorgen over de emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. Gedurende het verblijf bij de vader is het contact met de moeder onvoorspelbaar en geregeld ook onveilig en voor de minderjarigen belastend verlopen. De moeder werkt bovendien al jaren niet mee aan de voor de minderjarigen nodige hulpverlening en laat zich ook niet betrekken bij die hulpverlening. Hierdoor heeft de moeder geen zicht op de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , weet zij niet wat zij nodig hebben en is zij onvoldoende in staat keuzes te maken in het belang van de minderjarigen. De moeder draagt daarnaast financieel niet bij, weigert haar toestemming te verlenen voor zaken die voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig zijn en heeft meermaals keuzes gemaakt die voor de minderjarigen belastend zijn of anderszins niet in hun belang zijn. Gelet op het voorgaande vindt de Raad de beëindiging van het gezag van de moeder in het belang van de minderjarigen noodzakelijk. Het is wel in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij een prettig en onbelast contact kunnen hebben met de moeder, aldus de Raad. De Raad is wel van mening dat de GI het contact, dat er is met de moeder, moet coördineren, gelet op de belastende uitspraken en onvoorspelbaarheid van de moeder en gelet op de loyaliteitsproblemen van de minderjarigen. Een beëindiging van het gezag van de moeder brengt met zich dat de vader van rechtswege met het eenhoofdig gezag zal zijn belast. De Raad stelt zich op het standpunt dat de komende tijd door de hulpverlening moet worden ingezet op de relatie van de minderjarigen met de vader en op het verkrijgen van zicht op het perspectief van de minderjarigen. Gelet op de lange duur dat de minderjarigen bij hun vader hebben verbleven, dient zorgvuldig beoordeeld te worden of een terugplaatsing bij de vader mogelijk is. Omdat dat nog niet volstrekt helder is, verzoekt de Raad nu alleen de beëindiging van het gezag van de moeder. Gelet op het tijdsverloop sinds de plaatsing bij grootouders en gezien de gebleken behoefte van de minderjarigen aan duidelijkheid over waar zij verder zullen gaan opgroeien, vindt de Raad het in het belang van de minderjarigen dat binnen een korte termijn, van drie tot vier maanden, helder wordt of de wens van de minderjarigen om bij hun grootouders op te groeien bestendig blijkt. Ook moet duidelijk worden wat de mogelijkheden zijn van de vader tot terugplaatsing van de minderjarigen bij hem, dan wel of de plaatsing bij de grootouders op vrijwillige basis (met instemming van de vader) kan worden voortgezet.
4.2
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder. De GI geeft aan dat het goed gaat met de minderjarigen bij de grootouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven beiden heel stellig aan dat zij bij de grootouders willen blijven wonen en verlangen naar duidelijkheid over waar zij verder zullen gaan opgroeien. De GI stelt zich op het standpunt dat er geen perspectief is op (terug)plaatsing bij de moeder. Een beëindiging van het gezag van de moeder is in het belang van de minderjarigen. De moeder neemt namelijk al jarenlang de moederrol niet op zich. Zij heeft weliswaar sinds de plaatsing van de minderjarigen bij de grootouders weer een prettig en regelmatig contact met de minderjarigen en ze voert geen strijd meer met de GI, maar toont zich nog altijd niet betrokken bij de hulpverlening en/of bij de school van de minderjarigen en draagt niet financieel bij. Recent heeft zij nog haar medewerking geweigerd aan het aanvragen van een identiteitskaart voor de minderjarigen en aan schriftelijke aanwijzingen laat zij zich niets gelegen liggen. De GI is het met de Raad eens dat beëindiging van het gezag van de vader gelet op de lange periode dat hij voor de minderjarigen heeft gezorgd en zijn meewerkende houding, op dit moment niet passend is. De vader probeert zijn leven weer op de rit te krijgen en accepteert daarbij de nodige hulpverlening. De GI ziet echter wel dat de vader vanuit onmacht zaken verkeerd of onhandig aanpakt en daarmee dan niet de belangen van de minderjarigen voorop kan stellen. Er is op dit moment geen enkel contact tussen [minderjarige 1] en de vader. [minderjarige 2] bezoekt zijn vader eenmaal per week gedurende 1,5 tot 2 uur. De GI heeft hulpverlening van de GezinsManager ingezet gericht op contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader, op begeleiding van de contacten tussen [minderjarige 2] en de vader en om vader inzicht te geven in zijn handelen. De GI hoopt dat de vader met inzet van die hulp er mee kan gaan instemmen dat de minderjarigen bij de grootouders gaan opgroeien.
4.3
Door de advocaat van de moeder is naar voren gebracht dat een beëindiging van het gezag van de moeder niet noodzakelijk is en bovendien in strijd is met de eisen die artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) aan een gezagsbeëindiging stelt, nu niet gebleken is dat voortzetting van haar gezag schadelijk is voor de minderjarigen. De moeder geeft immers waar nodig (uiteindelijk) toestemming als er beslissingen genomen moeten worden, voert sinds de plaatsing van de minderjarigen bij de grootouders geen strijd meer met de GI en accepteert dat de minderjarigen zullen gaan opgroeien bij de grootouders. Ook het contact tussen haar en de minderjarigen verloopt nu goed. De minderjarigen geven ook zelf aan te wensen dat hun moeder het gezag over hen blijft uitoefenen. Een beëindiging van het gezag van de moeder zal bovendien leiden tot het ongewenste gevolg dat aan haar geen schriftelijke aanwijzingen meer gegeven kunnen worden. Daar komt bij dat een beëindiging van het gezag van alleen de moeder zal leiden tot een onwenselijke ongelijkwaardige positie van de ouders.
4.4
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in het gesprek met de voorzitter van de meervoudige kamer, kort weergegeven, aangegeven dat ze bij hun grootouders willen blijven wonen. De grootouders zorgen goed voor hen, er zijn goede regels, het is schoon bij de grootouders en ze krijgen goed en gezond eten. [minderjarige 1] heeft verteld op dit moment geen contact met de vader te willen. [minderjarige 2] vindt de huidige frequentie en duur van het contact met de vader prima. Ze ervaren beiden het contact met de moeder als erg fijn en [minderjarige 2] geeft nadrukkelijk aan meer contact met zijn moeder te willen hebben. Ze vinden beiden dat de moeder (al dan niet samen met de vader of de grootouders) met het gezag belast moet blijven.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
5.2
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.3
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34). Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
5.4
Niet is gebleken dat de moeder het gezag over de minderjarigen misbruikt. Wel is de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van de minderjarigen namelijk geschaad als de moeder haar gezag behoudt, ook nu zij instemt met de huidige plaatsing van de minderjarigen bij de grootouders (mz). De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging.
5.5
De minderjarigen hebben al veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt in hun leven en zijn daardoor kwetsbaar. Begin februari 2012 ( [minderjarige 1] is dan net drie en [minderjarige 2] twee jaar oud) zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis geplaatst bij de moeder en in een pleeggezin geplaatst. Eind december 2012 zijn de minderjarigen bij de vader geplaatst. Zij hebben ongeveer 9,5 jaar bij de vader verbleven, met toezicht van de GI. Medio juni 2022 zijn de minderjarigen bij de grootouders (mz) geplaatst na een incident bij de vader. Het gaat goed met de minderjarigen bij de grootouders, maar desondanks blijven er grote zorgen bestaan over de emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Vanaf jonge leeftijd hebben zij onvoldoende emotionele stabiliteit en veiligheid gekend. De moeder was niet in staat om hen een veilige en voorspelbare opvoedingssituatie te bieden en tegemoet te komen aan hun behoeften. Zij was ook na de uithuisplaatsing onvoldoende betrouwbaar en voorspelbaar in de contacten met hen (zie ook rechtsoverweging 5.6). Ook de vader was ondanks ingezette hulpverlening niet steeds in staat in voldoende mate in hun behoeften te voorzien. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben alle ingrijpende gebeurtenissen die in hun leven hebben plaatsgevonden nog niet voldoende kunnen verwerken door gebrek aan stabiliteit. Verder zijn er grote zorgen over de loyaliteitsproblemen waarmee de minderjarigen kampen. Uit de stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is gebleken dat zij zich vooral loyaal tonen aan de ouder die op dat moment hun belangrijkste steunfiguur en vertrouwenspersoon is. Het lijkt er op dat zij zich niet oprecht kunnen uiten over hun situatie en daarbij vooral afhankelijk zijn van de feitelijke situatie waarin ze zich op dat moment bevinden. De minderjarigen hebben duidelijkheid nodig waar zij verder zullen gaan opgroeien. Tijdens het gesprek dat zij met de voorzitter van de meervoudige kamer hebben gevoerd, was deze behoefte aan duidelijkheid goed merkbaar. Duidelijkheid zal hen de nodige rust geven om te gaan werken aan hun eigen ontwikkelingstaken.
5.6
De minderjarigen wonen al sinds 2010 niet meer bij de moeder. De zorgen die destijds bij de uithuisplaatsing bestonden over moeders gebrek aan inzicht in wat de minderjarigen nodig hebben en de zorgen over de keuzes die zij maakt, zijn ondanks de inzet van hulpverlening, niet in voldoende mate verminderd. Sinds 2010 is het contact met de moeder wisselend en daarmee voor de minderjarigen onvoorspelbaar verlopen. De contacten zijn altijd in meer of mindere mate belastend geweest voor de minderjarigen. Er zijn perioden geweest waarbij er geen contact was met de moeder omdat dat te zwaar was voor de moeder of waarbij de contacten begeleid plaatsvond omdat deze niet veilig genoeg verliepen. De moeder heeft ook geregeld (begeleide) contacten afgezegd wat bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot grote teleurstelling heeft geleid. De moeder heeft de minderjarigen bovendien tijdens de contacten belast met negatieve uitspraken over de vader en met volwassen zaken/ zorgen en heeft met name [minderjarige 1] belast met informatie die zij geheim moest houden voor anderen. De moeder maakt de belangen van de minderjarigen ondergeschikt aan haar eigen belangen of gevoelens of de belangen van haar partner en ze is niet in staat in te zien wat de minderjarigen nodig hebben en in hun belang beslissingen te nemen. Zij heeft haar toestemming voor het aanvragen van een identiteitskaart voor de minderjarigen en voor een vakantie met de vader geweigerd, waarna de kinderrechter bij beschikking van 15 april 2022 vervangende toestemming heeft verleend. De moeder draagt al lange tijd niet bij in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en toont zich niet betrokken bij hun schoolgang en de bij hen betrokken hulpverlening. Afspraken met de hulpverlening komt zij niet na. Het opvoedperspectief ligt niet meer bij de moeder en de moeder lijkt dat ook in te zien nu zij de plaatsing bij de grootouders ondersteunt.
5.7
Het hiervoor genoemde artikel 1:266 lid 1 aanhef en onder a BW laat niettemin ruimte (“kan het gezag van een ouder beëindigen”) om het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder af te wijzen en de plaatsing bij de grootouders voort te zetten met de instemming van de moeder. Daarvoor ziet de rechtbank echter geen aanleiding. De moeder stemt weliswaar in met deze plaatsing maar gelet op al het voorgaande acht de rechtbank dit niet in het belang van de minderjarigen.
5.8
De rechtbank merkt nog op dat de gezagsbeëindiging van de moeder niet wegneemt dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal blijven. Het is in hun belang dat zij een fijn, onbelast en structureel contact met hun moeder kunnen blijven onderhouden. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] geven immers in het kindgesprek ook aan het contact met de moeder ontzettend belangrijk te vinden. Zij zijn verdrietig als dit contact niet door kan gaan. De rechtbank drukt de moeder dan ook op het hart om zich te blijven inzetten voor het nakomen van afspraken en de minderjarigen daarbij niet te belasten met volwassen zaken. Gelet op de zorgen die er zijn (geweest) over de contacten tussen de moeder en de minderjarigen (te weten de onvoorspelbaarheid van de moeder in de contacten, maar ook de belastende uitspraken die zij naar de minderjarigen heeft gedaan) vindt de rechtbank wel dat het aan de GI is om de komende periode vinger aan de pols te blijven houden omtrent het verloop van die contacten. Voorkomen moet immers worden dat de minderjarigen door belastende uitspraken van de moeder nog verder klem raken in hun loyaliteiten richting beide ouders.
5.9
Na de beëindiging van het gezag van de moeder, is de vader van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarigen belast. De vader stemt niet (volledig) in met de plaatsing van de minderjarigen bij de grootouders en mede om die reden is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van een jaar. De rechtbank verwacht van de GI dat er haast wordt gemaakt met het helder krijgen van het opvoedperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen geven er beiden blijk van behoefte te hebben aan duidelijkheid waar zij verder zullen gaan opgroeien. Gelet op de aanvaardbare termijn dient binnen vier maanden duidelijk te zijn of de kinderen verder zullen gaan opgroeien bij de vader dan wel bij de grootouders (mz).
5.1
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van de minderjarigen is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
5.11
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
De beslissing
De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 3] 1987 te [geboorteplaats 2] over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Merbel, voorzitter, mr. Slot en mr. Dijkman, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.