Uitspraak
[minderjarige 1] ,geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2008, hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2023 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze beëindiging, omdat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds juni 2022 bij hun grootouders wonen en dat de moeder niet in staat is geweest om een veilige en voorspelbare opvoedingssituatie te bieden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de moeder niet meewerkt aan de noodzakelijke hulpverlening en dat haar contact met de kinderen onvoorspelbaar en belastend is geweest.
De rechtbank heeft de belangen van de minderjarigen vooropgesteld en geconcludeerd dat het in hun belang is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. De vader zal van rechtswege het eenhoofdig gezag over de kinderen krijgen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de GI de komende periode moet toezien op het contact tussen de moeder en de minderjarigen, om te voorkomen dat de kinderen verder klem raken in hun loyaliteiten richting beide ouders. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, die behoefte hebben aan duidelijkheid over hun toekomst.