ECLI:NL:RBZWB:2023:3320

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
C/02/388681 / FA RK 21-3823
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hopmans
  • mr. Dijkman
  • mr. Van de Merbel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking over voorlopige zorgregeling en afwijzing verzoeken terugverhuizing en hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voorlopige zorgregeling voor twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man, verzoeker, heeft verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen en om de vrouw te verplichten terug te verhuizen naar [woonplaats]. De vrouw, verweerster, heeft verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend om de kinderen aan haar toe te vertrouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen al geruime tijd in [plaats] verblijven en dat zij daar geworteld zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij niet terugverhuizen naar [woonplaats] en dat de vrouw als stabiele factor voor de kinderen moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot terugverhuizing en tot vaststelling van het hoofdverblijf bij hem afgewezen. Tevens is er een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de GI de regie moet nemen in het contactherstel tussen de man en de minderjarigen. De rechtbank heeft de definitieve beslissing over de zorgregeling aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in oktober 2023.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer: C/02/388681 / FA RK 21-3823
Datum uitspraak: 15 mei 2023
beschikking betreffende hoofdverblijf, terugverhuizing en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. D.E. Oud te Wormerveer,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verweerster,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten te Almere,
betreffende de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de man van 5 augustus 2021, ingekomen bij de griffie op 6 augustus 2021;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Oud van 23 augustus 2021, ingekomen bij de griffie op 25 augustus 2021;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Oud van 2 september 2021, ingekomen bij de griffie op 6 september 2021;
- de e-mail van de Raad van 28 december 2021, ingekomen bij de griffie op 28 december 2021;
- de brief van de Raad van 27 januari 2022, ingekomen bij de griffie op 31 januari 2022;
- het F9-formulier van mr. Van Putten van 15 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 15 maart 2022;
- het F9-formulier van mr. Oud van 15 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 15 maart 2022;
- het rapport van de Raad van 15 augustus 2022, ingekomen bij de griffie op 16 augustus 2022;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Oud van 22 september 2022, ingekomen bij de griffie op 28 september 2022;
- het F9-formulier van mr. Van Putten van 17 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op 17 oktober 2022;
- het F9-formulier van mr. Oud van 20 maart 2023, met bijlagen.
- de brief van de GI van 21 maart 2023, met bijlage;
- het F9-formulier van mr. van Putten van 23 maart 2023, met als bijlage het verweerschrift tegen het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld door de meervoudige kamer op 23 maart 2023. Bij die gelegenheid is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw en haar advocaat hebben via een Teamsverbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Tevens waren aanwezig twee vertegenwoordigsters van de GI alsmede een zittingsvertegenwoordigster van de Raad. Met bijzondere toestemming was aanwezig een kantoorgenoot van mr. Oud.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016.
2.2
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.4
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.5
Bij beschikking van 16 september 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 16 december 2021.
2.6
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 september 2021 zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bij wijze van voorlopige voorzieningen, voor de duur van de bodemprocedure, aan de vrouw toevertrouwd. Ook is door de rechtbank bepaald dat de man en de minderjarigen recht hebben op contact met elkaar in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling), waarbij het bepalen van de vorm, duur, plaats en frequentie van de contacten wordt overgelaten aan de GI, met dien verstande dat het contact bij voorkeur plaatsvindt in onbegeleide vorm en indien dit (nog) niet mogelijk is met professionele begeleiding vanuit de hulpverlening dan wel met begeleiding vanuit het netwerk van (één van) partijen. Ten slotte heeft de rechtbank de Raad verzocht om, ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure, een onderzoek te verrichten ten aanzien van de minderjarigen en daarover aan de rechtbank rapport uit te brengen.
2.7
Bij beschikking van 8 december 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, tot 16 december 2022. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 16 december 2023.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf hebben bij de man;
II. te verklaren voor recht dat de vrouw onrechtmatig is verhuisd naar [plaats] ;
III. te bepalen dat de vrouw binnen twee weken na het wijzen van de beschikking met de kinderen zal terugverhuizen naar [woonplaats] , waarbij aan de vrouw een dwangsom wordt opgelegd van € 1.000,= per dag of dagdeel dat zij nalaat aan het gevorderde te voldoen met een maximum van € 100.000,= althans een door de rechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat de vrouw niet voldoet aan het gevorderde;
IV. primair te bepalen dat er een vaste zorgregeling is tussen de vrouw en de kinderen, waarbij de kinderen een weekend per veertien dagen bij de vrouw verblijven van vrijdagmiddag uit school tot zondag 20:00 uur, waarbij het halen en brengen voor verantwoordelijkheid van de vrouw komt, en waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg worden vastgesteld, althans een zodanige regeling en/of ingangsdatum als de rechtbank juist acht;
subsidiair, in het geval de vrouw terugkeert naar [woonplaats] :
te bepalen dat er een zorgregeling wordt vastgesteld tussen de man en de kinderen, waarbij de kinderen in de even week van woensdag uit school tot zaterdagochtend 10:00 uur bij de man verblijven, en in de oneven week van woensdag uit school tot zondagavond 19:00 uur bij de man verblijven, althans een zodanige regeling en/of ingangsdatum als de rechtbank juist acht.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen. In het verweerschrift dat de vrouw heeft ingediend is een zelfstandig verzoek geformuleerd dat inhoudt dat de vrouw verzoekt de minderjarigen aan haar toe te vertrouwen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Door en namens de man wordt in de stukken, kort samengevat, het navolgende naar voren gebracht. Partijen hebben na het verbreken van hun relatie in februari 2020 uitvoering gegeven aan een zorgregeling op basis waarvan de kinderen de helft van de tijd bij de man verbleven. In het voorjaar van 2020 heeft de vrouw melding gedaan bij de politie van stalking door de man. De man heeft hierop besloten zo min mogelijk contact met de vrouw op te nemen. Het contact tussen partijen is hervat nadat de vrouw toenadering zocht tot de man en sprak over hervatting van de relatie. Dit contact verliep goed, totdat de politie in april 2021 bij de man voor de deur stond. De man is aangehouden op verdenking van stalking, wapenbezit en mishandeling. De man ontkent dat hij hieraan schuldig is. Vrijwel direct na de aanhouding en voorgeleiding is de gevangenhouding van de man geschorst onder oplegging van voorwaarden, waaronder een contactverbod met de vrouw. Het openbaar ministerie heeft de zaak inmiddels geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. De vrouw lijkt de man te willen verwijderen uit het leven van de kinderen. De vrouw is rond de zomer van 2021 zonder toestemming van de man met de kinderen verhuisd naar [plaats] . De vrouw heeft de man niet geïnformeerd over de verblijfplaats van de kinderen. Ook heeft de vrouw zonder toestemming van de man de kinderen uitgeschreven op hun basisschool. De vrouw heeft de kinderen uit hun vertrouwde omgeving gehaald en is met hen 200 kilometer verderop gaan wonen. De vrouw heeft ook de omgang van het ene op het andere moment stopgezet. Dit is niet in het belang van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling wordt door en namens de man aangevoerd dat er inmiddels al enige tijd verstreken is sinds de indiening van het verzoekschrift door de man. De man heeft zijn kinderen nu al zo’n 600 dagen niet meer gezien, terwijl er niets aan de hand was. De strafprocedure jegens de man wordt in deze zaak door de vrouw als een stokpaardje gebruikt en dat is voor de man niet te verkroppen. Uit de door de man overgelegde berichtjes blijkt dat het juist de vrouw is die de man berichtjes stuurt en contact met hem zoekt, en niet andersom. Uit deze berichtjes blijkt totaal geen angst van de vrouw voor de man. De situatie die vrouw nu heeft gecreëerd is al eens eerder voorgevallen bij een ex-partner van de vrouw. Die situatie herhaalt zich hier. Er is hulpverlening ingezet, maar de situatie verslechtert alleen maar. Hoe goed [jeugdzorg] het ook probeert, het werkt niet. De GI heeft aangegeven niet meer in te zetten op herstel van contact tussen de man en de kinderen. Maar op die manier wordt de angst voor hun vader bij de kinderen alleen maar vergroot. De kinderen nemen een bepaalde angst van hun moeder over, en krijgen onvoldoende de gelegenheid om hun vader te zien en weer vertrouwen in hun vader te krijgen. Er moet dringend ingezet worden op contactherstel tussen de man en de kinderen. Het voorlezen van kaartjes die de man aan de kinderen stuurt, zoals nu gebeurt, is onvoldoende. De man trekt zijn verzoek te verklaren voor recht dat de vrouw onrechtmatig naar [plaats] is verhuisd, in.
4.2
Door en namens de vrouw wordt in de stukken, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Partijen zijn in de winter van 2020 uit elkaar gegaan en hebben daarna geprobeerd, onder meer met behulp van twee coaches, tot een ouderschapsplan te komen. Ook hebben partijen een traject van ouderschapsbemiddeling geprobeerd maar de vrouw kon vanwege haar veiligheid en die van de kinderen niet verder met de man in gesprek gaan. De vrouw heeft aangifte gedaan jegens de man van onderdrukking, bedreiging, stalking, lichamelijke en geestelijke mishandeling. De man is medio april 2021 buiten heterdaad aangehouden. Op het moment dat de man vrij zou komen moest de vrouw van de instanties haar woning in [woonplaats] verlaten en met de kinderen vertrekken naar een veilige plek. Om die reden is de vrouw met de kinderen naar een Blijf van mijn Lijf huis vertrokken. De vrouw is niet uit zichzelf, maar op aanraden van de verschillende instanties, noodgedwongen verhuisd naar een plaats zo ver mogelijk bij de man vandaan. Deze keuze om te vertrekken was een zware keuze voor de vrouw. De vrouw heeft uit veiligheidsoverwegingen niets mogen melden aan de man, dus zij kon hem ook niet om toestemming voor de verhuizing vragen. Tijdens de mondelinge behandeling wordt door en namens de vrouw aangevoerd dat de strafzaak jegens de man is geseponeerd met code 02 en dat betekent vanwege onvoldoende bewijs. De gebeurtenissen waarvan de vrouw aangifte heeft gedaan zijn wel degelijk gebeurd. De strafzaak is nog niet afgedaan, omdat er namens de vrouw een artikel 12-procedure gestart is tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om de zaak te seponeren. De vrouw herkent zich niet in de door de man overgelegde Whatsappberichtjes en stelt wel degelijk angstig te zijn. Uit de speltherapie die de kinderen momenteel bij [jeugdzorg] volgen blijkt dat [minderjarige 1] zeer zorgelijke uitspraken doet over gebeurtenissen uit het verleden. Het is niet de angst van de vrouw die geprojecteerd wordt op de kinderen. De kinderen zelf hebben ook heftige ervaringen naar aanleiding van contact met de man. [minderjarige 1] reageert heel heftig op alles wat met de man te maken heeft. Ze krijgt dan nachtmerries, wil dan niet naar buiten en niet meer naar school. Ook moet ze dan erg gestimuleerd worden om naar de speltherapie te gaan. Ze staat inmiddels op de wachtlijst voor traumatherapie. Met [minderjarige 2] ging het in het begin goed, toen wilde hij af en toe met zijn vader beeldbellen. Maar daar komt hij steeds vaker op terug. Er is een IPT medewerker aanwezig die [minderjarige 2] begeleidt bij het voorlezen van de kaartjes die de man stuurt als ook bij de videomomenten. Gezien wordt dat [minderjarige 2] dan steeds meer stress vertoont en hij niet met de IPT-er in gesprek wil gaan. Het advies vanuit [jeugdzorg] luidt dat de kinderen de ruimte moeten krijgen om het slechte beeld dat zij van hun vader hebben, bij te kunnen stellen. De vrouw staat open voor contactherstel tussen de man en de kinderen, zo lang dat maar veilig gebeurt. Maar voor contactherstel is op dit moment geen ruimte bij de kinderen. Dat wordt teveel naast de speltherapie en EMDR-therapie die de kinderen momenteel ook nog volgen. Het doordrukken van omgang zal de vertrouwensband die de kinderen inmiddels met [jeugdzorg] hebben opgebouwd, schade toebrengen. De man krijgt vanuit de GI informatie over de kinderen en het sturen van kaartjes aan de kinderen door de man kan worden doorgezet. Voor verder contact is er op dit moment echt geen ruimte bij de kinderen. De vrouw verzoekt dan ook de verzoeken van de man af te wijzen en een eindbeschikking te wijzen.
4.3
Door en namens de Raad wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende benoemd en geadviseerd. In de voorlopige voorzieningenprocedure is door de rechtbank verzocht om vooruitlopend op de bodemprocedure onderzoek te doen. Uit het rapport van de Raad van 15 augustus 2022 blijkt dat de minderjarigen het verbreken van het contact met de man als zeer ingrijpend hebben ervaren. [minderjarige 1] ervaart onrust in het contact met of over de man. Ze is daarin afwijzend en vermijdend. [minderjarige 2] maakt tijdens het onderzoek de indruk onbelast en met plezier contact te hebben met de man. De Raad heeft weinig zicht op wat er gebeurd is tussen de ouders omdat er geen objectieve informatie beschikbaar is. De ouders stellen onvoldoende de belangen van de minderjarigen centraal waardoor zij geconfronteerd blijven met spanningen en strijd. Wanneer het de ouders niet lukt om over het wantrouwen richting elkaar heen te stappen en de minderjarigen te begeleiden in het verminderen van hun angst voor de man, dan bestaat er het risico dat de minderjarigen een blijvend negatief vaderbeeld houden. Er is al fors ingezet op hulpverlening in deze situatie door middel van speltherapie en IPT. [minderjarige 1] lijkt daarnaast ook behoefte te hebben aan traumabehandeling. De Raad verwacht dat door traumabehandeling meer ruimte komt bij [minderjarige 1] voor contact met haar vader. De Raad adviseert dan ook om ten aanzien van [minderjarige 1] een traject van traumatherapie op te starten. De huidige hulpverlening moet worden voortgezet zodat door de inzet van [jeugdzorg] meer zicht kan ontstaan op wat er in de minderjarigen omgaat en welke behoeftes zij hebben. Er kan dan ook meer zicht komen op waar de afwijzende houding van [minderjarige 1] ten opzichte van de man vandaan komt. Afdwingen van contact op dit moment gaat juist een averechts effect hebben. Voor de ouders is ook hulpverlening in de vorm van ouderschapsbemiddeling nodig zodat zij ook in staat worden gesteld om opgedane trauma’s te verwerken. Het hoofdverblijf van de kinderen moet bij de vrouw worden bepaald. Er zijn geen signalen van zorg over de opvoedsituatie bij of opvoedvaardigheden van de vrouw. De vrouw is de stabiele factor voor de minderjarigen. Daarnaast lukt het de vrouw om de minderjarigen te stimuleren ten aanzien van de contactopbouw met de man. Het is niet in het belang van de minderjarigen als zij terug zouden moeten verhuizen naar de omgeving van [woonplaats] . De minderjarigen hebben in de nieuwe woonplaats van de vrouw inmiddels hun leven opgebouwd. Opnieuw een verhuizing zal wederom een aanslag betekenen op hun gevoel van stabiliteit, rust en veiligheid. Omdat het hulpverleningstraject bij [jeugdzorg] nog loopt kan er nog geen duidelijkheid gegeven worden over welke zorgregeling het meest in het belang van de minderjarigen is.
4.4
Door de GI wordt tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat er is ingezet op beeldcontactmomenten tussen de kinderen en de man maar dat [minderjarige 1] zich daar ernstig tegen verzet. De IPT bij de vrouw thuis helpt haar om dit contact te stimuleren, maar dit heeft geen resultaat. [minderjarige 1] raakt ontregeld en heeft het gevoel dat er niet naar haar geluisterd wordt als het over contact met haar vader gaat. [minderjarige 2] heeft wel regelmatig contact met zijn vader, maar hij laat nu vertwijfeling zien. Op sommige momenten wil hij beeldbellen met zijn vader, maar op andere momenten niet. [jeugdzorg] heeft geadviseerd om de beeldbelmomenten momenteel even stil te leggen, omdat deze momenten angst oproepen bij de kinderen. Het forceren van contact bij de kinderen is in dit stadium niet wenselijk. Ook zet dit de vertrouwensrelatie tussen de kinderen en [jeugdzorg] op het spel. De kaartjes die de man met zijn familie stuurt worden in het bijzijn van de IPT medewerker met [minderjarige 2] besproken. Daar reageert hij goed op. Er moet dringend worden ingezet op traumatherapie voor [minderjarige 1] bij [jeugdzorg] . Daarvoor geldt helaas een wachtlijst van een aantal weken. Bij [minderjarige 1] moet er meer ruimte in haar hoofd komen om contact met haar vader te krijgen. De GI vindt het op dit moment niet nodig om traumatherapie in te zetten bij [minderjarige 2] , omdat als [minderjarige 1] rustiger is, dat zijn weerslag zal hebben op [minderjarige 2] . Verder is het belangrijk dat de speltherapie wordt doorgezet omdat via die speltherapie steeds meer zicht komt op wat er in de hoofden van de kinderen omgaat. Ze gaan steeds meer vertellen aan de speltherapeut en hebben onlangs bij de speltherapeut uitspraken over hun vader gedaan. Als [minderjarige 2] aangeeft dat hij de belmomenten met zijn vader weer ziet zitten dan moeten die momenten direct worden opgestart. Het was het idee om met het beeldbellen te beginnen en dan te kijken naar uitbreiding van de zorgregeling, maar zover is de situatie helaas nog niet. De beeldbelcontacten zijn helaas verslechterd. Zowel de man als de vrouw staan in goed contact met de hulpverlening, durven zich kwetsbaar op te stellen en stellen vragen aan IPT. Ook komen zij gemaakte afspraken na. Er is geen direct contact tussen ouders onderling en daar heeft de GI wel zorgen over. Maar de aandacht gaat op dit moment naar de kinderen. Er kan een traject van ouderschapsbemiddeling worden ingezet als beide ouders daar achter staan.
Juridisch kader
4.5
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank dient ingevolge artikel 1:253a BW een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt. Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 Burgerlijk Wetboek/BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat een vergelijk tussen ouders niet mogelijk is. De rechtbank zal derhalve, met inachtneming van bovenstaande maatstaf, een beslissing nemen.
Zelfstandig verzoek toevertrouwing
4.6
De vrouw heeft in deze procedure haar verweerschrift uit de eerdere voorlopige voorzieningenprocedure die tussen partijen aanhangig is geweest, ingediend. In dit verweerschrift heeft de vrouw een zelfstandig verzoek geformuleerd, te weten het verzoek om de minderjarigen aan haar toe te vertrouwen. Op dit zelfstandige verzoek is echter bij beslissing van 16 september 2021 van deze rechtbank al beslist. Uit voornoemd zelfstandig verzoek is, voor zover de vrouw dat thans beoogt te stellen, geen verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf van de kinderen af te leiden. Zo is dit verzoek ook niet opgevat door de man. De rechtbank zal voornoemd verzoek dan ook niet aanmerken als een zelfstandig verzoek in deze (bodem)procedure en zal hierop dan ook niet beslissen.
Verzoek tot verklaring voor recht
4.7
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek om voor recht te verklaren dat de vrouw onrechtmatig is verhuisd naar [plaats] , ingetrokken. Gelet op de intrekking van dit verzoek door de man hoeft dit verzoek niet meer te worden beoordeeld. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Verzoek tot terugverhuizing
4.8
Ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uit. Op grond van dit gezamenlijk gezag had de vrouw voor haar verhuizing met de minderjarigen naar [plaats] de toestemming van de man nodig. Die toestemming had zij niet. Het had op de weg van de vrouw gelegen om, ingeval zij vanwege de door haar gestelde omstandigheden niet in staat was om met de man te overleggen en hem om toestemming te vragen voor de verhuizing, een verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing in te dienen bij de rechtbank. Dit heeft de vrouw niet gedaan. Ook nu ligt er geen verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor. Feit is echter dat de minderjarigen al geruime tijd, zo’n anderhalf jaar, in [plaats] verblijven. De minderjarigen zijn hier inmiddels geworteld en hebben hier hun sociaal leven opgebouwd. Ook is er diverse hulpverlening in en rondom de woonplaats van de vrouw en de minderjarigen opgestart. De minderjarigen hebben door hun eerdere verhuizing van [woonplaats] naar [plaats] al een verlieservaring opgedaan. Als zij nu moeten terugverhuizen betekent dat een nieuwe verlieservaring voor hen en dat acht de rechtbank niet in hun belang. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben al hun energie nodig voor de speltherapie en de nog op te starten traumatherapie. De rechtbank zal het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw binnen twee weken na de beschikking met de minderjarigen dient terug te verhuizen naar [woonplaats] , dan ook afwijzen.
Verzoek tot vaststelling hoofdverblijf
4.9
Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor in r.o. 4.8 heeft overwogen zal de rechtbank het verzoek van de man het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem in [woonplaats] te bepalen ook afwijzen.
Verzoek tot vaststelling van een zorgregeling
4.1
Naar de letter van de verzoeken heeft de man niet verzocht om vaststelling van een zorgregeling tussen hem en de minderjarigen in de situatie dat de vrouw met de minderjarigen in [plaats] verblijft. De man heeft slechts een voorwaardelijk verzoek geformuleerd in het geval de minderjarigen naar [woonplaats] terug moeten verhuizen. Op grond van hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling begrijpt de rechtbank het verzoek van de man echter aldus dat hij vaststelling van een zorgregeling verzoekt, ook in de situatie dat zijn verzoek tot terugverhuizing zal worden afgewezen. De rechtbank zal dan ook op dit verzoek beslissen.
4.11
Wat er ook zij van alle hulpverlening die is ingezet, het lijkt alleen maar slechter te gaan met de minderjarigen voor wat betreft de mogelijkheden van contact met de man. Dat hebben alle partijen op de mondelinge behandeling ook erkend. [minderjarige 1] raakt ontregeld als het gaat over contact met haar vader en [minderjarige 2] begint aarzelingen te laten zien in het contact. De rechtbank vindt het in het belang van de minderjarigen dat de GI vanaf nu strak de regie gaat pakken in deze zaak. Aan de ene kant dient er ingezet te gaan worden op een traject van ouderschapsbemiddeling voor ouders, waarbij gekeken moet worden of dat past binnen de behandeling van de vrouw. Beide partijen handelen niet in het belang van de minderjarigen en blijven naar het verleden teruggrijpen. Zij moeten een streep zetten onder het verleden en zich nu gaan richten op de toekomst. Maar zij hebben daar wel hulp bij nodig. De man heeft daartoe een eerste stap gedaan door zijn verzoek om te verklaren voor recht dat de verhuizing van de vrouw naar [plaats] onrechtmatig was, in te trekken. De rechtbank heeft zich tijdens de mondelinge behandeling hardop afgevraagd of de artikel 12-procedure omtrent het sepot van de strafzaak tegen de man die de vrouw is gestart en de discussie tussen partijen over de door de man overgelegde app-berichten, wel in het belang van de minderjarigen is. Met behulp van de hulpverlening die is ingezet moeten ouders stappen vooruit zetten. De rechtbank verwacht van de GI dat zij ouders stevig aan zal sturen. De GI moet ferm in gaan zetten op contactherstel tussen de man en de minderjarigen. De rechtbank acht het niet in het belang van de minderjarigen dat het contact met de man nog langer verbroken blijft. De minderjarigen moeten de kans krijgen om het beeld dat zij hebben van hun vader bij te stellen en een eigen vaderbeeld te vormen. Hiervoor is het van belang dat de minderjarigen daadwerkelijk contact met hun vader hebben en niet afhankelijk zijn van informatie die zij van hun moeder ontvangen. Nu de GI heeft aangegeven geen prioriteit te geven aan (het vaststellen van) een zorgregeling zal de rechtbank zelf een zorgregeling vaststellen. De rechtbank zal een voorlopige zorgregeling vaststellen die het volgende inhoudt. Voor [minderjarige 1] is het belangrijk zij de komende maanden in alle rust de traumatherapie kan gaan volgen. Na drie maanden dient er weer voorzichtig te worden gestart met de beeldbelcontacten tussen de man en [minderjarige 1] . Aan [minderjarige 2] moet traumatherapie aangeboden worden op het moment dat daar bij hem de behoefte toe lijkt te bestaan. Het beeldbellen tussen [minderjarige 2] en de man moet zo snel mogelijk weer worden hervat. Als na een aantal weken blijkt dat de beeldbelmomenten met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] goed verlopen dan moet er worden overgegaan tot begeleide, fysieke contactmomenten die door de GI worden bepaald en waarbij het tempo van de minderjarigen leidend moet zijn.
4.12
De rechtbank zal de definitieve beslissing ten aanzien van de zorgregeling aanhouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling van de meervoudige kamer van de rechtbank in oktober 2023. De rechtbank verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voorafgaand aan deze mondelinge behandeling een schriftelijk verslag omtrent de stand van zaken omtrent de omgang bij de rechtbank in te dienen, onder gelijktijdige verstrekking aan (de advocaten van) partijen.
4.13
Met de hierboven geformuleerde zorgregeling biedt de rechtbank een kader aan de GI waarbinnen het contactherstel tussen de man en de minderjarigen vorm moet worden gegeven. De rechtbank verwacht van de GI dat zij voortvarend te werk gaat. De GI kan binnen dat kader handelen naar bevind van zaken en indien nodig op grond van artikel 1:265g BW een verzoek aan de kinderrechter doen.
4.14
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van de minderjarigen is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat er
voorlopigcontact is tussen de man en de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014 en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016, op de wijze zoals in r.o. 4.11 is omschreven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van de man ten aanzien van de terugverhuizing en het hoofdverblijf af;
wijst het verzoek van de man voor recht te verklaren dat de vrouw onrechtmatig naar [plaats] is verhuisd af;
houdt de behandeling van het verzoek van de man tot vaststelling van een definitieve zorgregeling aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling van de meervoudige kamer van de rechtbank in oktober 2023;
verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voor de nog te bepalen mondelinge behandeling in oktober 2023 een schriftelijk verslag in te dienen waaruit de stand van zaken rondom de omgang blijkt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hopmans, voorzitter, mr. Dijkman en mr. Van de Merbel, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2023 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.