ECLI:NL:RBZWB:2023:3324

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4545
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering zorgtoeslag 2020 en beoordeling van de hoogte van de vordering door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 9 mei 2023, staat de terugvordering van zorgtoeslag over het jaar 2020 centraal. Eiser, die een voorschot zorgtoeslag van € 1.250,- had ontvangen, kreeg te horen dat hij nog € 752,- moest terugbetalen. Dit besluit was gebaseerd op de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag, waarbij bleek dat het gezamenlijke toetsingsinkomen van eiser en zijn toeslagpartner te hoog was om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de Belastingdienst/Toeslagen.

De rechtbank behandelde het beroep van eiser op 29 maart 2023. Eiser stelde dat de hoogte van de vordering van € 752,- onvoldoende was onderbouwd en verzocht om alle stukken die ten grondslag lagen aan deze vaststelling. De rechtbank oordeelde dat niet in geschil was dat eiser in 2020 geen recht had op zorgtoeslag, maar dat de berekening van het teruggevorderde bedrag onduidelijk was. De Belastingdienst/Toeslagen erkende dit motiveringsgebrek, maar de rechtbank besloot dat dit gebrek niet leidde tot een ander oordeel, omdat de nadere motivering in het verweerschrift voldoende inzicht bood.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, maar droeg zij de Belastingdienst/Toeslagen wel op om het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4545 ZORG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van9 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In het besluit van 8 januari 2022 (primair besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over het jaar 2020 definitief vastgesteld op nihil en aangegeven dat eiser nog € 752,- moet terugbetalen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 22 augustus 2022 (bestreden besluit) is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Belastingdienst/Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van Belastingdienst/Toeslagen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft voor het jaar 2020 een voorschot zorgtoeslag ontvangen van € 1.250,-. Hierbij is uitgegaan van een geschat toetsingsinkomen van € 7.550,-.
Op 7 januari 2020 heeft Belastingdienst/Toeslagen de melding vanuit de Basisregistratie ontvangen dat eiser per 1 januari 2020 is verhuisd naar het adres [adres] 30 te [plaatsnaam] . Op dit adres staan (vanaf 20 februari 2019) ook zijn toeslagpartner, mevrouw [naam toeslagpartner] , en hun zoon ingeschreven.
Bij besluit van 21 februari 2020 heeft Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag opnieuw berekend en vastgesteld op € 737,-. Hierbij is uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van eiser en zijn toeslagpartner van € 33.680,-.
Bij besluit van 8 januari 2022 (primair besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over het jaar 2020 definitief berekend op € 0,- en aangegeven dat eiser nog
€ 752,- moet terugbetalen. Hierbij is aangegeven dat het gezamenlijke toetsingsinkomen te hoog is om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 25 juli 2022 heeft eiser zijn bezwaar telefonisch toegelicht.
Bij het bestreden besluit van 22 augustus 2022 heeft Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar ongegrond verklaard. Belastingdienst/Toeslagen heeft daarbij aangegeven dat het voorschot is berekend met een schatting van het gezamenlijke toetsingsinkomen en dat bij de definitieve vaststelling is gebleken dat het gezamenlijk toetsingsinkomen hoger is. Dit heeft ertoe geleid dat eiser te veel toeslag als voorschot heeft ontvangen. De Belastingdienst, afdeling Inning, zal een overzicht sturen van de betalingen en verrekeningen met betrekking tot de zorgtoeslag over 2020.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2020 en de daarmee samenhangende terugvordering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden.
4. Eiser verzet zich niet tegen de vaststelling dat hij in 2020 geen recht had op zorgtoeslag. Hij stelt zich op het standpunt dat de hoogte van de vordering van € 752,- onvoldoende is onderbouwd. Dat Belastingdienst/Toeslagen in het bestreden besluit aangeeft dat de afdeling Inning opdracht is gegeven eiser een overzicht te sturen, brengt daarin volgens eiser geen verandering.
Eiser verzoekt Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om alle stukken in te brengen die ten grondslag liggen aan de vaststelling dat eiser nog een bedrag van € 752,- zou moeten betalen. Er is sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel.
Berekening terugvordering zorgtoeslag over 2020
5.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser in 2020 geen recht had op
zorgtoeslag. Het geschil spitst zich toe op de berekening van het teruggevorderde bedrag [1] van € 752,-.
5.2
Belastingdienst/Toeslagen heeft in het verweerschrift en ter zitting erkend dat in het bestreden besluit niet duidelijk is aangegeven hoe het terug te vorderen bedrag is opgebouwd. In zoverre kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
5.3
In het verweerschrift heeft Belastingdienst/Toeslagen met verwijzing naar het besluit over de definitieve zorgtoeslag over 2018 (processtuk 21) en schermprints (processtuk 22) een toelichting gegeven op het teruggevorderde bedrag. Aangegeven is dat van het oorspronkelijke vastgestelde voorschot aan zorgtoeslag over 2020 van € 1.250,- een bedrag van € 388,- niet is betaald aan eiser, maar een bedrag van € 862,-wel aan eiser ten goede is gekomen.
Het bedrag van € 862,- is volgens Belastingdienst/Toeslagen aan eiser ten goede gekomen door:
  • twee betalingen aan eiser van € 38,-;
  • een verrekening van € 780,- in verband met een openstaande vordering op eiser van € 1.537,- aan zorgtoeslag 2018. Het bedrag van € 780,- is aan eiser ten goede gekomen, want hierdoor is de openstaande vordering van 2018 verlaagd;
  • aan eiser uitgekeerde rente van € 6,-.
Omdat eiser geen recht heeft op zorgtoeslag over 2020, maar van het voorschot over 2020 wel een bedrag van € 862,- aan hem ten goede is gekomen, dient eiser dit bedrag terug te betalen. Belastingdienst/Toeslagen stelt dat eiser al € 125,- heeft betaald, zodat een bedrag van € 737,- resteert (€ 862,- minus € 125,-). Hier komt nog € 15,- rente bij [2] . In totaal bedraagt de terugvordering dan € 752,- (€ 737,- plus € 15,-).
5.4
Eiser heeft ter zitting betwist dat het bedrag van € 780,- verrekend kan worden met een gestelde openstaande schuld uit 2018. Eiser stelt in 2018 geen bedrag van € 2.121,- aan zorgtoeslag te hebben ontvangen en dat hier geen schuld van € 1.537,- uit is voortgekomen die zou kunnen worden verrekend met de zorgtoeslag over 2020.
5.5
De rechtbank stelt vast dat Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 2 augustus 2019 aan eiser heeft bericht dat hij € 1.532,- te veel aan zorgtoeslag over 2018 heeft ontvangen en hij dit bedrag daarom moet terugbetalen (voorschot van € 2.121,- minus vastgestelde recht over 2018 van € 589,-) (processtuk 21). Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend. Dat over 2018 een schuld is ontstaan van € 1.537,- staat daarmee in rechte vast. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5.6
Op grond van het voorgaande heeft Belastingdienst/Toeslagen naar het oordeel van de rechtbank met de toelichting in het verweerschrift afdoende inzichtelijk gemaakt en onderbouwd hoe het terug te vorderen bedrag tot stand is gekomen. Hoewel aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, ziet de rechtbank aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De nadere motivering is in het verweerschrift gegeven en eiser is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. De toelichting leidt niet tot een ander besluit en eiser heeft de gelegenheid gehad hierop te reageren.
Conclusie
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Nu de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb ziet zij aanleiding om Belastingdienst/Toeslagen op te dragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 9 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 24
1.Een tegemoetkoming wordt uitbetaald binnen vier weken na dagtekening van de beschikking.
2. Indien voorschotten zijn verleend, worden deze verrekend met de tegemoetkoming.
3. De in het tweede lid bedoelde verrekening kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 26
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.
Artikel 271. Over uit te betalen bedragen wordt rente vergoed en over terug te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht.
(…)

Voetnoten

1.Op grond van de artikelen 24 en 26 van de Awir.
2.Op grond van artikel 27 van de Awir.