In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 9 mei 2023, staat de terugvordering van zorgtoeslag over het jaar 2020 centraal. Eiser, die een voorschot zorgtoeslag van € 1.250,- had ontvangen, kreeg te horen dat hij nog € 752,- moest terugbetalen. Dit besluit was gebaseerd op de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag, waarbij bleek dat het gezamenlijke toetsingsinkomen van eiser en zijn toeslagpartner te hoog was om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de Belastingdienst/Toeslagen.
De rechtbank behandelde het beroep van eiser op 29 maart 2023. Eiser stelde dat de hoogte van de vordering van € 752,- onvoldoende was onderbouwd en verzocht om alle stukken die ten grondslag lagen aan deze vaststelling. De rechtbank oordeelde dat niet in geschil was dat eiser in 2020 geen recht had op zorgtoeslag, maar dat de berekening van het teruggevorderde bedrag onduidelijk was. De Belastingdienst/Toeslagen erkende dit motiveringsgebrek, maar de rechtbank besloot dat dit gebrek niet leidde tot een ander oordeel, omdat de nadere motivering in het verweerschrift voldoende inzicht bood.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, maar droeg zij de Belastingdienst/Toeslagen wel op om het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, binnen zes weken na verzending.