ECLI:NL:RBZWB:2023:3325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
02-276662-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging van ex-partner met taakstraf en contactverbod

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zijn ex-partner heeft belaagd. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer na verwijzing door de politierechter. De verdachte, geboren in 1980, heeft gedurende een periode van twee maanden, van augustus tot oktober 2022, stelselmatig contact gezocht met zijn ex-partner, ondanks dat hij op de hoogte was dat zij geen contact meer wilde. Dit contact bestond uit tientallen telefoontjes, WhatsApp-berichten en e-mails, waarbij hij ook dreigde met zelfdoding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de belaging wettig en overtuigend, gezien de impact die het gedrag van de verdachte op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster heeft gehad. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een contactverbod opgelegd als bijzondere voorwaarde. De benadeelde partij, de ex-partner, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen, en de rechtbank legde een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-276662-22
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1980 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar de meervoudige kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn ex-partner heeft gestalkt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het procesdossier en de deels bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Nu er eerder op een heel intensieve manier contact is gezocht en verdachte zelfs na het stopgesprek is doorgegaan met het sturen van berichten is voor de bewezenverklaring van een stelselmatige inbreuk op de levenssfeer een minder grote intensiteit daarvan vereist.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van een wederrechtelijke opzettelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan komen en wijst daarbij op het geringe aantal berichten dat in de ten laste gelegde periode is gestuurd, het feit dat de e-mails verstuurd zijn in een periode dat verdachte het erg zwaar had met het ziekbed en het overlijden van zijn opa, waardoor hij niet zichzelf was en op het niet-dreigende karakter van de berichten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de in de bijlage II opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode op verschillende manieren contact heeft gezocht met aangeefster, terwijl hem duidelijk was dat zij hier niet van gediend was. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Augustus 2022
Op 1 augustus 2022 heeft de vader van aangeefster een stopgesprek gevoerd met verdachte. Verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat hem inderdaad was gezegd dat hij moest stoppen met het zoeken van contact met aangeefster. Hij heeft toen toegezegd te zullen stoppen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte ten minste vanaf dat moment ervan op de hoogte was dat aangeefster geen contact meer met hem wilde. Desondanks heeft verdachte op 18 augustus 2022 aangeefster geprobeerd te bellen en heeft hij haar vanaf hetzelfde nummer vijf berichten gestuurd. Ook op 19 augustus 2022 en 29 augustus 2022 heeft verdachte met onbekende nummers berichten verstuurd aan aangeefster. Verdachte heeft ter zitting bevestigd deze berichten te hebben gestuurd. Op 21 augustus 2022 heeft een tweede stopgesprek plaatsgevonden, dit keer met de wijkagent. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hem duidelijk was dat hij geen contact meer mocht zoeken met aangeefster. De rechtbank concludeert dat verdachte, terwijl hem vanaf 1 augustus 2022 bekend was dat aangeefster geen contact met hem wenste, vanaf 18 augustus zeven keer heeft getracht met aangeefster in contact te komen.
September 2022
Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij op 11 september 2022 een e-mail naar aangeefster heeft verstuurd met in de bijlage een foto van lege pillenstrips. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij daadwerkelijk een suïcidepoging heeft ondernomen en dat hij tien pillen zou hebben geslikt, omdat hij op dat moment in de war was. Verdachte zou extra lege pillenstrips hebben gepakt voor de foto. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte kennelijk bewust lege pillenstrips heeft gepakt om zijn boodschap kracht bij te zetten. De rechtbank kan dit bericht niet anders duiden dan een nieuwe poging om aangeefster te dwingen contact met hem op te nemen. Op 21 september 2022 meldde aangeefster aan de politie dat het stalken heftiger werd en dat zij tientallen keren is gebeld in de nacht. Verdachte heeft tegenover de politie, op de vraag waarom hij dit nu ook in de nacht doet, verklaard dat hij in die periode slecht sliep en erg verdrietig was. De rechtbank concludeert dat verdachte, hoewel hem bekend was dat aangeefster geen contact meer met hem wenste, in september heeft getracht in contact te komen met aangeefster door haar een e-mail te sturen en tientallen keren te bellen.
Oktober 2022
Op 15 en 16 oktober 2022 heeft aangeefster vier e-mails ontvangen die zijn verstuurd vanaf het [e-mailadres] . Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat dit zijn e-mailadres is en dat hij dit in gebruik heeft. Verdachte heeft in een werk-gerelateerde groepsapp van aangeefster een bericht geplaatst over de relatiebreuk. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat bericht wel te hebben geplaatst, maar zegt niet te hebben geweten dat de groeps-app werk-gerelateerd was. De rechtbank stelt op grond van deze verklaring vast dat verdachte deze e-mails en het whatsappbericht heeft verstuurd. Op 21 oktober 2022 heeft verdachte vier berichten naar aangeefster gestuurd via WhatsApp en heeft hij haar een keer via WhatsApp proberen te bellen. Op 22 oktober 2022 heeft verdachte een e-mail gestuurd naar aangeefster over het overlijden van zijn opa. Tegenover de politie heeft verdachte bevestigd de berichten op deze twee data te hebben verstuurd. De rechtbank concludeert dat verdachte in oktober tien keer contact met aangeefster heeft gezocht terwijl hij op de hoogte was dat zij geen enkel contact meer met hem wenste.
Belaging?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de hiervoor beschreven handelingen van verdachte te kwalificeren zijn als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt daarbij het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster.
Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden komt naar voren dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode van twee maanden op verschillende manieren heeft geprobeerd met aangeefster in contact te komen. Hij heeft aangeefster daarbij tientallen keren proberen te bellen in de nachtelijke uren en heeft gedreigd met zelfdoding. Dit heeft plaatsgevonden nadat er tweemaal met verdachte een stop-gesprek is gevoerd en verdachte derhalve op de hoogte was van het feit dat aangeefster niet gediend was van zijn pogingen met haar in contact te komen. Deze gesprekken hebben verdachte er niet van weerhouden om op verschillende manieren door te gaan met het zoeken van contact. De rechtbank beschouwt het handelen van verdachte in de ten laste gelegde periode mede in het licht van de gebeurtenissen die daaraan vooraf zijn gegaan. In de maanden juli, augustus, september en oktober 2022 heeft verdachte honderden berichten naar aangeefster gestuurd. Zij reageerde daarop door te melden dat zij geen contact meer wilde en blokkeerde steeds de accounts van waar contact werd gezocht. Wanneer verdachte door aangeefster geblokkeerd werd, gebruikte hij herhaaldelijk andere telefoonnummers en andere social media accounts. Hij heeft haar ook via derden geprobeerd te bereiken, waaronder contacten van haar werk. Hij heeft fake-afspraken in haar werkagenda gemaakt om contact met haar te kunnen krijgen en reacties op haar zakelijke accounts geplaatst. Aangeefster had op het moment van het eerste stopgesprek al lang haar grens bereikt, maar desondanks bleef verdachte haar ook daarna lastigvallen. Verdachte heeft aangeefster geen keuze gelaten in het al dan niet aanvaarden van (stelselmatig) contact en aangeefster aldus gedwongen te dulden dat hij stelselmatig contact met haar zocht, waardoor een inbreuk is gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.
Aangeefster heeft ter zitting uitgelegd welke invloed het handelen van verdachte heeft gehad op haar privéleven en op haar bedrijf. Aangeefster voelde zich onveilig en angstig en heeft hiervoor therapie gehad. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de gedragingen van verdachte een grote impact hebben gehad op de persoonlijke vrijheid van aangeefster.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van wederrechtelijk stelselmatig en opzettelijk handelen van verdachte en dat hij zich dus schuldig heeft gemaakt aan belaging van aangeefster. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van omstreeks 18 augustus 2022 tot en met 21 oktober 2022 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door een aantal:
- WhatsApp-berichten en
- Sms-berichten en- email-berichten te sturen en
- middels een grootaantal telefoonoproepen contact te zoeken
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen en/of te dulden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast dient een 38v maatregel opgelegd te worden, inhoudende een contactverbod met aangeefster, voor de duur van 2 jaar, met per overtreding twee weken hechtenis met een maximum van zes maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de aard van de berichten die hij heeft verstuurd. Door de reclassering is het recidiverisico als laag ingeschat en verdachte heeft zelf hulp gezocht bij de crisisdienst en de Praktijkondersteuner van de huisarts (hierna POH) en blijft met de POH contact houden. De verdediging wijst daarnaast op het blanco strafblad van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer twee maanden schuldig gemaakt aan belaging. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van aangeefster blijkt hoe groot de gevolgen van het feit voor haar zijn geweest. Het handelen van verdachte heeft bij haar gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. De stalking heeft ook gevolgen gehad voor haar bedrijf en aangeefster heeft, na tussenkomst van verdachte, opnieuw last van haar andere ex-partner. Dit alles tezamen heeft ook psychische gevolgen gehad voor aangeefster. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het rapport dat op 22 december 2022 door Reclassering Nederland over verdachte is opgemaakt. Hieruit blijkt dat er twee probleemgebieden zijn die nauw met elkaar samenhangen, namelijk het psychosociaal functioneren van verdachte en de relatiebreuk met aangeefster. De reclassering heeft het risico op recidive als gemiddeld ingeschat, omdat verdachte tot het inzicht lijkt te zijn gekomen dat hij te ver is gegaan met zijn gedrag en daarmee te weinig rekening hield met de gevolgen voor aangeefster. Na de relatiebreuk met aangeefster zou verdachte te kampen hebben gehad met depressiviteit en suïcidegedachtes. De reclassering beschrijft dat verdachte hier na zijn aanhouding hulp voor heeft gezocht binnen een vrijwillig kader om zo grip te krijgen op zijn emoties en herhaling in de toekomst te voorkomen. De rechtbank weegt dit laatste in het voordeel van de verdachte mee.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte in het afgelopen jaar veel verliezen achter elkaar te verwerken kreeg die duidelijk impact hebben gehad op zijn psychische gezondheid, zijn leven en zijn gedrag. Verdachte heeft verklaard dat hij ondersteuning krijgt van de POH, waar hij ongeveer een keer per week mee praat. Dit helpt hem om door deze moeilijke periode heen te komen. Verdachte is een first offender en alles wijst erop dat hij mede door hetgeen hij in een korte periode te verwerken kreeg uit de bocht is gevlogen. De rechtbank acht een (voorwaardelijke) gevangenisstraf daarom thans niet passend en wil met de op te leggen straf vooral de nadruk leggen op het voorkomen dat verdachte in een moeilijke periode opnieuw contact zoekt met aangeefster. De rechtbank zal daarom een groot deel van de taakstraf voorwaardelijk opleggen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Door aangeefster is verzocht om aan verdachte een contactverbod op te leggen. De officier van justitie heeft gevorderd dit contactverbod op te leggen in de vorm van een 38v Wetboek van Strafrecht-maatregel, nu er aanwijzingen zijn dat verdachte met een nieuw account voorafgaand aan de zitting contact zou hebben gezocht met aangeefster op social media. Echter, verdachte heeft ter zitting ten stelligste ontkend dat hij dit account heeft aangemaakt en de rechtbank kan thans niet vaststellen dat de berichten van dit account door verdachte zijn geplaatst. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat iedereen een account op social media kan aanmaken, dus er is diepgaander onderzoek nodig om vast te kunnen stellen dat het daadwerkelijk verdachte was die dit account heeft aangemaakt en de berichten heeft geplaatst. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor het opleggen van deze maatregel onvoldoende aanleiding bestaat. De rechtbank zal volstaan met het door de reclassering geadviseerde contactverbod als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Dit verbod geldt binnen de proeftijd of voor zolang de officier van justitie dat noodzakelijk acht. De rechtbank zal deze bijzondere voorwaarde niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu niet aan de vereisten daarvoor is voldaan.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 11.535,17 voor het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade
De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 10.285,17 aan materiële schade.
Reiskosten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2,85 ter zake reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland, € 3,36 ter zake reiskosten die zij heeft gemaakt voor het doen van aangifte bij de politie en € 79,98 ter zake verblijf bij de vader van benadeelde tijdens de belaging. De rechtbank wijst de reiskosten die zijn gemaakt voor het doen van aangifte en de afspraak met Slachtofferhulp Nederland af. De Hoge Raad heeft in haar uitspraak in 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2338) bepaald dat deze kosten niet als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt en de rechtbank volgt deze uitspraak. Voor de reiskosten ter zake het verblijf bij vader van benadeelde is de rechtbank, van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden, mede gelet op de betwisting van deze schade door de verdediging, niet voldoende vaststaan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank kan, als de noodzaak daarvan al vast zou staan, uit de onderbouwing niet afleiden in welke periode benadeelde bij haar vader zou zijn verbleven, en kan niet vaststellen op basis waarvan deze reiskosten zijn berekend. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gemiste inkomsten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 9.900,00 ter zake gemiste inkomsten.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van gevorderde bedrag zouden kunnen leiden, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging, niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd, aangezien thans niet vast staat op basis van welke gegevens de berekening heeft plaatsgevonden. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Therapie
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 299,25 ter zake therapie, bestaande uit in totaal € 261,75 aan verschillende behandelingen voor benadeelde en eenmaal afstandshealing Lou ter hoogte van € 37,50. De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 261,75. De benadeelde partij heeft ter zitting toegelicht dat deze therapie voor haarzelf was en dat deze kosten betaald moeten worden. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging, niet voldoende vast staan nu niet vast staat dat hierbij sprake is van rechtstreekse schade. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.250,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Uit het dossier blijkt duidelijk dat verdachte benadeelde gedurende een langere periode dan ten laste is gelegd heeft belaagd en verdachte heeft dit ook niet ontkend. Uit de vordering blijkt dat benadeelde tot 19 januari 2023 therapie heeft gevolgd om de spanningen die zij door het handelen van verdachte heeft ervaren te kunnen verwerken. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de overgelegde stukken worden vastgesteld dat bij de benadeelde naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het bewezen verklaarde handelen door verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 750,00, welk bedrag zij zal toewijzen. In het overige gedeelte zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.011,75 waarvan € 261,75 materiële schade en € 750,00 immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten vanaf 21 oktober 2022.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
belaging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1982, zo lang de officier van justitie dit noodzakelijk acht; de politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.011,75, waarvan € 261,75 materiële schade en € 750,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij af voor een bedrag van € 5,94;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 1.011,75 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
21 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.W. Claassen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2023.
Mr. Hoekstra is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.