ECLI:NL:RBZWB:2023:3327

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
C/02/408438 / KG ZA 23-166 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ontruimingsvordering in kort geding tegen bewindvoerder wegens wanbetaling en onrechtmatig gebruik van woonruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Boekel, vorderde ontruiming van een onzelfstandige woonruimte en betaling van achterstallige huur en een gebruiksvergoeding. De gedaagde, in zijn hoedanigheid als bewindvoerder, is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. Eiser stelde dat hij een huurovereenkomst had met de rechthebbende, die op 21 maart 2022 was ingegaan en op 21 maart 2023 was geëindigd. Ondanks de tijdige aanzegging van het einde van de huurovereenkomst, heeft de rechthebbende de kamer niet verlaten en verbleef hij daar zonder recht of titel. Eiser voerde aan dat er sprake was van wanbetaling en ongepast gedrag van de rechthebbende, wat zijn mogelijkheid om de kamer opnieuw te verhuren belemmerde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen en dat het aannemelijk was dat de bodemrechter de ontruiming zou toewijzen. De rechter wees de ontruimingsvordering toe, maar bepaalde dat de ontruimingstermijn zeven dagen na betekening van het vonnis zou zijn, in plaats van de door eiser gevraagde 24 uur. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en een maandelijkse vergoeding voor het onrechtmatig gebruik van de woonruimte. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/408438 / KG ZA 23-166
Vonnis in kort geding van 16 mei 2023
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen: eiser
advocaat: mr. J. van Boekel te Tilburg
tegen
[gedaagde]
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder als bedoeld in artikel 1:435 BW, belast met het beheer van de goederen van de [rechthebbende] (hierna: [rechthebbende] ), handelend onder de naam [bewindvoerder]
kantoorhoudende te [plaats]
gedaagde partij
hierna te noemen: [gedaagde]
niet in de procedure verschenen

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 20 april 2023 uitgebrachte dagvaarding
- de mondelinge behandeling.
1.2
Hoewel hij behoorlijk werd gedagvaard met inachtneming van de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten, is [gedaagde] niet in de procedure verschenen. Hij heeft niet tijdig een schriftelijk antwoord ingediend of om uitstel van de behandeling gevraagd, noch was hij aanwezig bij de mondelinge behandeling ter zitting. Om die reden wordt tegen hem verstek verleend.

2.Het geschil

2.1
Eiser vordert bij wege van onmiddellijke voorziening ontruiming van de woonruimte aan het [adres] te [plaats] en betaling van achterstallige huur en een gebruiksvergoeding.
2.2
Aan zijn vorderingen legt eiser - samengevat en voor zover te dezen van belang - ten grondslag dat hij met [rechthebbende] een overeenkomst is aangegaan op grond waarvan hij met ingang van 21 maart 2022 voor de bepaalde duur van een jaar aan [rechthebbende] een aan voormeld adres gelegen onzelfstandige woonruimte (een kamer) heeft verhuurd. De overeengekomen huurprijs was € 700,00 per maand. Bij brief van 23 januari 2023 aan
[rechthebbende] heeft hij het einde van de huurovereenkomst tegen 21 maart 2023 aangezegd. Die brief heeft hij per gewone post en per aangetekende post aan [rechthebbende] gezonden. Daarnaast heeft hij de brief op 6 februari 2023 per deurwaardersexploot laten betekenen aan [gedaagde] Er is dus sprake van een tijdige aanzegging van het einde van de huurovereenkomst. Hoewel de huurovereenkomst inmiddels is geëindigd heeft [rechthebbende] de kamer niet verlaten en opgeleverd. Hij verblijft daarin zonder recht of titel.
Gedurende de huurperiode was sprake van structurele wanbetaling door te late betaling van de huur en sinds de beëindiging van de huur wordt geen volledige vergoeding voor het gebruik van de woonruimte betaald. [rechthebbende] heeft zich ook niet als goed huurder gedragen doordat hij in november 2022 eisers vader heeft mishandeld en in april eiser en diens advocaat met een mes heeft bedreigd. Het gedrag van [rechthebbende] leidt ertoe dat eiser een naastgelegen kamer ook niet kan verhuren, waardoor hij inkomsten derft, en hij geen gebruik kan maken van de zolder van het pand waarin de kamer is gelegen.
2.3
Zoals hierboven reeds vermeld werd door [gedaagde] tegen de vorderingen geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1
In deze procedure dient allereerst te worden beoordeeld of eiser, zoals hij stelt, een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening. Vervolgens moet worden beoordeeld of aannemelijk is dat zijn vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het - mede gelet op de belangen van partijen over en weer - gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
3.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op grond van de onweersproken stellingen van eiser voldoende aannemelijk dat hij een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft, zodat hij daarin kan worden ontvangen.
3.3
De voorzieningenrechter acht het verder aannemelijk dat wanneer deze zaak in een bodemprocedure aan de rechter wordt voorgelegd, die rechter [gedaagde] tot ontruiming van de woonruimte zal veroordelen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat
[gedaagde] niet heeft weersproken dat [rechthebbende] met eiser een huurovereenkomst voor de duur van een jaar is aangegaan en dat eiser tijdig volgens de voorwaarden van die overeenkomst aan zowel [rechthebbende] , als aan hemzelf heeft aangezegd dat en wanneer de huur zou eindigen. Aangezien de dag waarop de huurovereenkomst eindigde reeds is verstreken verblijft [rechthebbende] thans zonder recht of titel in de woonruimte c.q. de kamer. Klaarblijkelijk weigert [rechthebbende] om de kamer te ontruimen terwijl hij naar eiser onweersproken heeft gesteld, zich meermaals agressief heeft gedragen, waardoor eiser gehinderd wordt, althans zich gehinderd voelt in het gebruik van het pand waarin de door
[rechthebbende] bewoonde kamer zich bevindt. Dit zijn voldoende redenen om de door eiser ingestelde ontruimingsvordering toe te wijzen. Wel zal daarbij, en anders dan eiser wil, de ontruimingstermijn worden bepaald op 7 dagen na de betekening van dit vonnis, in plaats van 24 uren na de uitspraak. Verder is een machtiging om de ontruiming op kosten van [gedaagde] te bewerkstelligen inherent aan dit vonnis zodat de vordering om een dergelijke machtiging af te geven geen beoordeling behoeft.
3.4
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014, te vinden op www.rechtspraak. nl onder ECLI:NL:HR:2014:525, zal [gedaagde] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, worden veroordeeld tot ontruiming van de woning. Dit is echter louter een processueel aspect. De uitvoering van het vonnis komt feitelijk ten laste van het vermogen van [rechthebbende] , die dan ook persoonlijk aan de verplichting tot ontruiming zal moeten voldoen.
3.5
Omdat [gedaagde] de vordering tot betaling van achterstallige huur en een maandelijkse vergoeding van € 700,00 voor het voortgezette (onrechtmatige) gebruik van de woonruimte niet heeft weersproken zal hij tevens tot betaling daarvan worden veroordeeld. Ter zitting heeft eiser een recent overzicht in het geding gebracht waaruit volgt dat die huurachterstand en gebruiksvergoeding, inclusief rente, tot en met de maand mei 2023 in totaal € 1.073,28 bedraagt. Veder dient [gedaagde] een gebruiksvergoeding van
€ 700,00 te betalen voor iedere maand na mei 2023 dat de woonruimte niet is ontruimd.
3.6
Eiser vordert ook een vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Evenwel heeft hij verzuimd daarvoor een grondslag of bedrag te benoemen. Deze vordering is daardoor onvoldoende onderbouwd en zal daarom worden afgewezen.
3.7
Gezien de uitkomst van de procedure zal [gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van eiser als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
697,00
- overige kosten
0,00
Totaal
915,42
3.8
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
veroordeelt [gedaagde] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis de woonruimte aan [adres] te [plaats] met alle daarin aanwezige personen en zaken te ontruimen en te verlaten, tenzij deze zaken van eiser zijn, en de sleutels af te geven aan eiser;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 1.073,28 ter zake van huur/gebruiks-vergoeding en rente daarover, te vermeerderen met € 700,00 voor iedere maand of gedeelte daarvan na mei 2023 tot en met de dag van de ontruiming van voormelde woonruimte;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot dit vonnis vastgesteld op € 915,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.