1.3In oktober 2021 heeft moeder zich weer bij het college gemeld, dit keer om verlenging van de indicatie voor formele jeugdhulp aan te vragen. Tijdens het keukentafelgesprek heeft moeder aangegeven ook weer een aanvraag voor een informeel pgb te willen doen. Het opgestelde Plan van Aanpak heeft moeder op 19 mei 2022 enkel voor gezien getekend, omdat zij het niet eens is met de conclusie dat geen informeel pgb wordt verstrekt.
Bij besluit van 30 mei 2022 heeft het college over de periode van 24 december 2021 tot en met 31 december 2022 formele jeugdhulp in de vorm van zorg in natura (ZIN) aan [naam eiseres] toegekend.
Bij het primaire besluit heeft het college de aanvraag voor een informeel pgb afgewezen. Daarbij is opgemerkt dat uit onderzoek is gebleken dat moeder eigen mogelijkheden bezit en dat haar oplossend vermogen voldoende groot is om op eigen kracht/met personen uit haar naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden of te realiseren. Moeder heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Moeder stelt dat de aannames die het college doet niet juist zijn. Zij is niet in staat om op eigen kracht de noodzakelijke hulp te bieden en heeft niet de mogelijkheden om externe hulp in te schakelen. Daarnaast begrijpt zij niet waarom er geen informeel pgb wordt toegekend, nu zij deze eerder wel ontving en de situatie van [naam eiseres] ongewijzigd is.
3. Artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
4. Volgens vaste rechtspraak van de CRvBvolgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. De CRvB heeft daarvoor een stappenplan opgesteld. Wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag om jeugdhulp moet het college allereerst vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is (stap 1). Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedings-problemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (stap 2). Pas wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3). Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
5. Niet in geschil is dat [naam eiseres] een hulpvraag heeft en dat er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen vanwege het feit dat [naam eiseres] een ontwikkelingsachterstand heeft en op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert. Evenmin is in geschil dat [naam eiseres] daarom hulp nodig heeft. Ter zitting heeft moeder toegelicht dat [naam eiseres] momenteel vier dagdelen in de week naar de specialistische buitenschoolse opvang van AMO gaat. Moeder stelt dat [naam eiseres] thuis echter ook veel hulp nodig heeft, bijvoorbeeld bij de toiletgang en bij het uitvoeren van algemene dagelijkse handelingen. In geschil is of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij moeder sprake is van ‘eigen kracht’, waardoor zij in staat is om zonder ondersteuning de benodigde hulp aan [naam eiseres] te bieden.
6. Zoals het college in het bestreden besluit terecht stelt, betwist moeder niet dat zij in staat is de benodigde hulp aan [naam eiseres] te bieden. Ter zitting heeft moeder verklaard dat zij deze hulp nu en in de toekomst zelf wil blijven bieden, ook als zij daarvoor geen vergoeding krijgt uit een informeel pgb. Zij wenst daarbij geen hulp te krijgen van anderen. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat moeder door het bieden van hulp aan [naam eiseres] in de problemen komt. Verder is gesteld noch gebleken dat er sprake is van overbelasting bij moeder. Ter zitting heeft het college gesteld dat er desondanks lichte ondersteuning vanuit Toegang [plaatsnaam] is aangeboden aan moeder, maar ook daar wenst zij geen gebruik van te maken.
Het college heeft onder deze omstandigheden kunnen concluderen dat [naam eiseres] en moeder geen aanvullende voorziening op grond van de Jeugdwet nodig hebben, nu [naam eiseres] de zorg krijgt die zij nodig heeft, deze zorg door haar moeder geboden kan worden en de eigen mogelijkheden van moeder om in die zorg te voorzien toereikend zijn. Dat er sprake is van bovengebruikelijke zorg waardoor moeder meer zorg moeten verlenen dan bij een kind zonder beperkingen het geval zou zijn, maakt niet dat het college gehouden is een voorziening te verstrekken. Er is immers sprake van voldoende ‘eigen kracht’ en dat staat aan de verlening van een pgb aan moeder in de weg. Overigens kent de Jeugdwet de begrippen gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg niet.
7. De rechtbank volgt moeder niet in de stelling dat er een informeel pgb toegekend dient te worden omdat zij deze eerder ook ontving en de situatie van [naam eiseres] sindsdien niet is gewijzigd. In het bestreden besluit en ter zitting heeft het college toegelicht dat er voorheen alleen gekeken werd of sprake is van bovengebruikelijke zorg om tot toekenning van (een pgb voor) jeugdhulp over te gaan. Onder meer door ontwikkelingen in de rechtspraak zijn de visie en het beleid van het college gewijzigd en wordt nu ook beoordeeld of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) toereikend zijn om de zorg te kunnen bieden. Gelet op het onder 4 weergegeven stappenplan van de CRvB dient dit ook de laatste stap te zijn in de beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich in dit geval terecht op het standpunt dat de ‘eigen kracht’ van moeder toereikend is om de nodige hulp aan [naam eiseres] te bieden, zodat de aanvraag voor een informeel pgb op goede gronden is afgewezen.