ECLI:NL:RBZWB:2023:3360

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5685
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag informeel persoonsgebonden budget door college van burgemeester en wethouders van Tilburg

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een informeel persoonsgebonden budget (pgb). Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft deze aanvraag met het besluit van 23 juni 2022 afgewezen. Het bezwaar tegen dit besluit is door het college ongegrond verklaard met het besluit van 27 oktober 2022. De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en haar moeder aanwezig waren, terwijl het college vertegenwoordigd was door haar gemachtigde.

Eiseres, geboren op [geboortedatum], heeft een forse ontwikkelingsachterstand en functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. Haar moeder heeft in 2020 een informeel pgb aangevraagd, dat aanvankelijk werd toegewezen, maar later werd afgewezen omdat het college van mening was dat de moeder voldoende eigen mogelijkheden had om in de zorgbehoefte van eiseres te voorzien. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat de eigen kracht van de moeder toereikend is, en dat er geen aanvullende jeugdhulp nodig is. De rechtbank volgt de argumentatie van het college dat de situatie van eiseres niet zodanig is veranderd dat een pgb alsnog toegekend zou moeten worden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten op 11 mei 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres, wettelijk vertegenwoordigd door [naam wettelijk vertegenwoordiger] ,

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college),
(gemachtigde: mr. M.H.H. Ligtenberg).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een informeel persoonsgebonden budget (pgb).
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 23 juni 2022 (primair besluit) afgewezen. Met het besluit van 27 oktober 2022 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres en [naam wettelijk vertegenwoordiger] , de moeder van eiseres. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres, [naam eiseres] , is geboren op [geboortedatum] . In 2016 is vastgesteld dat sprake is van een forse ontwikkelingsachterstand. Er komt een globale ontwikkelingsleeftijd van 27 maanden naar voren. Haar sociale en communicatieve vaardigheden zijn zwak. In februari 2020 is vastgesteld dat [naam eiseres] cognitief functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau.
1.1
Op 10 juli 2020 heeft de moeder van [naam eiseres] (hierna: moeder) zich bij het college gemeld voor een informeel pgb voor 10 uur per week, omdat er sprake zou zijn van bovengebruikelijke zorg. Er is een Plan van Aanpak opgesteld dat moeder op 28 juli 2020 voor akkoord heeft getekend.
Bij besluit van 30 september 2020 heeft het college de aanvraag toegewezen. Voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 is een informeel pgb toegekend.
1.2
Moeder heeft zich op 4 juni 2021 bij het college gemeld om verlenging van het pgb aan te vragen. Er is een Plan van Aanpak opgesteld. Moeder heeft deze op 22 september 2021 enkel voor gezien getekend en heeft daarbij aangegeven hiermee niet akkoord te gaan.
Bij besluit van 8 oktober 2021 heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat gebleken is dat moeder beschikt over voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen om zelf in de benodigde hulp en ondersteuning voor [naam eiseres] te kunnen voorzien. Moeder heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij besluit van 20 januari 2022 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3
In oktober 2021 heeft moeder zich weer bij het college gemeld, dit keer om verlenging van de indicatie voor formele jeugdhulp aan te vragen. Tijdens het keukentafelgesprek heeft moeder aangegeven ook weer een aanvraag voor een informeel pgb te willen doen. Het opgestelde Plan van Aanpak heeft moeder op 19 mei 2022 enkel voor gezien getekend, omdat zij het niet eens is met de conclusie dat geen informeel pgb wordt verstrekt.
Bij besluit van 30 mei 2022 heeft het college over de periode van 24 december 2021 tot en met 31 december 2022 formele jeugdhulp in de vorm van zorg in natura (ZIN) aan [naam eiseres] toegekend.
Bij het primaire besluit heeft het college de aanvraag voor een informeel pgb afgewezen. Daarbij is opgemerkt dat uit onderzoek is gebleken dat moeder eigen mogelijkheden bezit en dat haar oplossend vermogen voldoende groot is om op eigen kracht/met personen uit haar naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden of te realiseren. Moeder heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Moeder stelt dat de aannames die het college doet niet juist zijn. Zij is niet in staat om op eigen kracht de noodzakelijke hulp te bieden en heeft niet de mogelijkheden om externe hulp in te schakelen. Daarnaast begrijpt zij niet waarom er geen informeel pgb wordt toegekend, nu zij deze eerder wel ontving en de situatie van [naam eiseres] ongewijzigd is.
Wettelijk kader
3. Artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Beoordeling
4. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [1] volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. De CRvB heeft daarvoor een stappenplan opgesteld. Wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag om jeugdhulp moet het college allereerst vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is (stap 1). Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedings-problemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (stap 2). Pas wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3). Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
5. Niet in geschil is dat [naam eiseres] een hulpvraag heeft en dat er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen vanwege het feit dat [naam eiseres] een ontwikkelingsachterstand heeft en op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert. Evenmin is in geschil dat [naam eiseres] daarom hulp nodig heeft. Ter zitting heeft moeder toegelicht dat [naam eiseres] momenteel vier dagdelen in de week naar de specialistische buitenschoolse opvang van AMO gaat. Moeder stelt dat [naam eiseres] thuis echter ook veel hulp nodig heeft, bijvoorbeeld bij de toiletgang en bij het uitvoeren van algemene dagelijkse handelingen. In geschil is of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij moeder sprake is van ‘eigen kracht’, waardoor zij in staat is om zonder ondersteuning de benodigde hulp aan [naam eiseres] te bieden. [2]
6. Zoals het college in het bestreden besluit terecht stelt, betwist moeder niet dat zij in staat is de benodigde hulp aan [naam eiseres] te bieden. Ter zitting heeft moeder verklaard dat zij deze hulp nu en in de toekomst zelf wil blijven bieden, ook als zij daarvoor geen vergoeding krijgt uit een informeel pgb. Zij wenst daarbij geen hulp te krijgen van anderen. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat moeder door het bieden van hulp aan [naam eiseres] in de problemen komt. Verder is gesteld noch gebleken dat er sprake is van overbelasting bij moeder. Ter zitting heeft het college gesteld dat er desondanks lichte ondersteuning vanuit Toegang [plaatsnaam] is aangeboden aan moeder, maar ook daar wenst zij geen gebruik van te maken.
Het college heeft onder deze omstandigheden kunnen concluderen dat [naam eiseres] en moeder geen aanvullende voorziening op grond van de Jeugdwet nodig hebben, nu [naam eiseres] de zorg krijgt die zij nodig heeft, deze zorg door haar moeder geboden kan worden en de eigen mogelijkheden van moeder om in die zorg te voorzien toereikend zijn. Dat er sprake is van bovengebruikelijke zorg waardoor moeder meer zorg moeten verlenen dan bij een kind zonder beperkingen het geval zou zijn, maakt niet dat het college gehouden is een voorziening te verstrekken. Er is immers sprake van voldoende ‘eigen kracht’ en dat staat aan de verlening van een pgb aan moeder in de weg. Overigens kent de Jeugdwet de begrippen gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg niet.
7. De rechtbank volgt moeder niet in de stelling dat er een informeel pgb toegekend dient te worden omdat zij deze eerder ook ontving en de situatie van [naam eiseres] sindsdien niet is gewijzigd. In het bestreden besluit en ter zitting heeft het college toegelicht dat er voorheen alleen gekeken werd of sprake is van bovengebruikelijke zorg om tot toekenning van (een pgb voor) jeugdhulp over te gaan. Onder meer door ontwikkelingen in de rechtspraak zijn de visie en het beleid van het college gewijzigd en wordt nu ook beoordeeld of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) toereikend zijn om de zorg te kunnen bieden. Gelet op het onder 4 weergegeven stappenplan van de CRvB dient dit ook de laatste stap te zijn in de beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich in dit geval terecht op het standpunt dat de ‘eigen kracht’ van moeder toereikend is om de nodige hulp aan [naam eiseres] te bieden, zodat de aanvraag voor een informeel pgb op goede gronden is afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 11 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
2.Uit de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet blijkt dat ‘eigen kracht’ een belangrijk uitgangspunt is in de uitvoering van die wet. De eigen verantwoordelijkheid van de ouders en de jeugdige om problemen op te lossen, staat voorop.