ECLI:NL:RBZWB:2023:3361

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
BRE - 21_4350
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing eigenwoningvrijstelling bij schenkbelasting en de beoordeling van de inspecteur

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had in 2018 twee schenkingen van haar ouders ontvangen, waarvoor zij aanspraak maakte op de eigenwoningvrijstelling. De inspecteur had echter deze vrijstelling niet toegepast, ondanks dat de belanghebbende eerder een verhoogde vrijstelling had genoten. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de wet correct heeft toegepast en of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de wet juist heeft toegepast en dat er geen schending van de beginselen van behoorlijk bestuur heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst het beroep van de belanghebbende af, waardoor de aanslag schenkbelasting in stand blijft. De belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/4350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: M.F.G. Verlegh),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van 22 september 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen opgelegd:
  • een aanslag schenkbelasting wegens een verkrijging in 2018 van € 48.600 met aanslagnummer [aanslagnummer 1] (zaaknummer 21/4350);
  • een aanslag schenkbelasting wegens een verkrijging in 2018 van € 5.363 met aanslagnummer [aanslagnummer 2] (voormalig zaaknummer 21/4351).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen schenkbelasting bij uitspraken op bezwaar van 22 september 2021 gegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, ter bijstand vergezeld van haar vader [de vader] , de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

Feiten

2. Belanghebbende heeft in 2010 van haar ouders een schenking gekregen met een waarde van € 24.000. Zij heeft in verband hiermee op 27 december 2010 aangifte schenkbelasting gedaan. In deze aangifte heeft zij een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan hun kind. [1]
2.1.
Belanghebbende heeft in 2018 opnieuw van haar ouders een schenking gekregen, dit maal met een waarde van € 48.600. Daarnaast heeft zij in 2018 een schenking van haar ouders gekregen met een waarde van € 5.353. Zij heeft in verband met deze schenkingen aangifte schenkbelasting gedaan. In deze aangifte heeft zij voor beide schenkingen een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling ten behoeve van de eigen woning van € 100.800 [2] (hierna: eigenwoningvrijstelling).
2.2.
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen schenkbelasting de eigenwoningvrijstelling niet toegepast. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren gegrond verklaard, maar de eigenwoningvrijstelling alsnog niet toegepast. Bij uitspraken op bezwaar van 22 september 2021 heeft de inspecteur de aanslag schenkbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer 2] verminderd tot nihil en heeft de aanslag schenkbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer 1] verminderd tot € 4.323. Het beroep in de zaak 21/4351 is ingetrokken omdat die aanslag thans nihil is.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende bij de aanslag schenkbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer 1] recht heeft op toepassing van de eigenwoningvrijstelling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen recht op toepassing van de eigenwoningvrijstelling
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toepassing eigenwoningvrijstelling
5. Belanghebbende stelt dat zij op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en op grond van de redelijkheid en billijkheid recht heeft op toepassing van de eigenwoningvrijstelling. Daartoe voert belanghebbende aan dat de Belastingdienst met uitlatingen op haar website en reclame over de eigenwoningvrijstelling bij haar de indruk heeft gewekt dat de eigenwoningvrijstelling kon worden toegepast, ondanks het gebruik van de eenmalig verhoogde vrijstelling voor een schenking in een eerder jaar. Deze indruk werd volgens belanghebbende bevestigd door de omstandigheid dat haar broer in 2010 ook een schenking van haar ouders heeft gekregen waarbij de eenmalig verhoogde vrijstelling is toegepast en dat haar broer voor een schenking in 2014 de eigenwoningvrijstelling wel heeft kunnen toepassen. Zij moet ook de vrijstelling nogmaals kunnen toepassen. Daarnaast voert belanghebbende aan dat de inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door haar niet onverwijld na het indienen van de aangifte schenkbelasting ervan in kennis te stellen dat de eigenwoningvrijstelling niet kan worden toegepast en door haar niet in de gelegenheid te stellen om de schenking van € 48.600 ongedaan te maken of om te zetten in een lening. De inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat de inspecteur bij vaststelling van de aanslag schenkbelasting de wet [3] juist heeft toegepast, aangezien belanghebbende de verhoogde vrijstelling al eerder heeft genoten. Belanghebbende heeft in beginsel dus geen recht op toepassing van de eigenwoningvrijstelling.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur bij het opleggen van de onderhavige aanslag schenkbelasting de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet geschonden. De inspecteur heeft zijn besluit genomen in lijn met de geldende wet- en regelgeving en dat handelen betreft naar het oordeel van de rechtbank geen schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.3.
De gestelde omstandigheid dat de broer van belanghebbende de eigenwoningvrijstelling in 2014 wel heeft kunnen toepassen, leidt niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dat een andere situatie: in 2014 kon namelijk nog een inhaalschenking worden gedaan. De wetgever heeft geen aanleiding gezien om in gevallen als die van belanghebbende in 2018 de mogelijkheid te bieden voor een dergelijke inhaalschenking. [4] Dat is een keuze van de wetgever en de uitvoering van de inspecteur in lijn met deze wetgeving is niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.4.
Ook het overige gestelde kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een constatering van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de inspecteur.
5.5.
Verder is de rechtbank niet bevoegd om op grond van redelijkheid en billijkheid een juiste wetstoepassing achterwege te laten. Het staat de rechter, op grond van artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, immers niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bestreden aanslag schenkbelasting, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, in stand blijft. Belanghebbende krijgt het door haar betaalde griffierecht niet terug en zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 mei 2023 door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 33, aanhef en onderdeel 5, Successiewet 1956 (SW; tekst 2010).
2.Artikel 33, aanhef en onderdeel 5, onder c, in samenhang met artikel 33a van de SW (tekst 2018).
3.Artikel 82a, tweede lid, van de SW.