In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 mei 2023, wordt de zaak behandeld van een eigen risicodrager die bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van het UWV. Het UWV had op 23 november 2020 aan de werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiseres, de werkgever van de werkneemster, heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres stelt dat er geen medische onderbouwing is voor de conclusie dat de werkneemster in de toekomst kan herstellen, en dat de verzekeringsarts onvoldoende contact heeft gehad met de behandelend artsen.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat de motivering van het bestreden besluit gebrekkig is. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen binnen acht weken. De rechtbank heeft ook aangegeven dat als het UWV geen gebruik maakt van deze gelegenheid, dit binnen twee weken aan de rechtbank moet worden meegedeeld. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, inclusief de beslissing over de vergoeding van griffierecht en proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging door de verzekeringsarts en de noodzaak van een goede onderbouwing van de verwachtingen omtrent herstel van de werkneemster. De rechtbank heeft de verzekeringsarts opgedragen om contact op te nemen met de behandelaars van de werkneemster om duidelijkheid te krijgen over de behandelingen en de te verwachten resultaten.