ECLI:NL:RBZWB:2023:3399

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
C/02/397838 / HA ZA 22-262
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van administratiekantoor en uitleg lastgevingsovereenkomst in civiele procedure

In deze civiele procedure, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023, staat de aansprakelijkheid van een administratiekantoor centraal. Eiser, vertegenwoordigd door HB Future BV, Veterinary Enterprises Europe BV en Animal Health Europe BV, vordert een verklaring voor recht dat de overeenkomst van opdracht met gedaagde, die als administratiekantoor fungeerde, buitengerechtelijk is vernietigd wegens bedrog of dwaling. Eiser stelt dat gedaagde geen deugdelijke boekhouding heeft gevoerd en onrechtmatige banktransacties heeft uitgevoerd, waardoor hij en zijn vennootschappen financieel zijn benadeeld. Gedaagde betwist deze claims en stelt dat hij de werkzaamheden naar behoren heeft uitgevoerd en dat de facturen voor zijn diensten terecht zijn verzonden.

De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank concludeert dat gedaagde de hem gemaakte verwijten voldoende heeft weerlegd en dat er geen sprake is van een ondeugdelijke administratie of onrechtmatige onttrekkingen. De vorderingen van eiser worden afgewezen. In reconventie vordert gedaagde betaling van openstaande facturen, die door de rechtbank worden toegewezen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukt dat eiser als lasthebber van de vennootschappen verantwoordelijk is voor de betaling van de openstaande facturen, en dat hij als bestuurder van de vennootschappen in staat is om ervoor te zorgen dat deze facturen worden voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Zittingsplaats Breda
Civiel recht
Zaaknummer: C/02/397838 / HA ZA 22-262
Vonnis van 17 mei 2023
in de zaak van
[eiser], in zijn hoedanigheid van lasthebber van de lastgevers
HB Future BV, Veterinary Enterprises Europe BV en Animal Health Europe BV,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.P. Harten te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [bedrijf gedaagde],
wonende en zaakdoende te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.N. Peijnenburg te Purmerend.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 23 november 2022, met de daarin genoemde processtukken;
– de akte wijziging van eis in reconventie aan de zijde van [gedaagde] met producties 18 en 19;
– de conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [eiser] ;
– de door [eiser] nagezonden producties 12 t/m 15;
– de door [gedaagde] nagezonden producties 20 t/m 33;
– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 maart 2023 en de door
mr. Harten en mr. Peijnenburg overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is indirect bestuurder van de vennootschappen HB Future BV (hierna: HB Future), Veterinary Enterprises Europe BV (hierna: VEE) en Animal Health Europe BV (hierna samen te noemen: de Vennootschappen). [eiser] is daarnaast eigenaar van een eenmanszaak in Duitsland.
2.2.
Voormalig zakenpartner van [eiser] is de heer [oud zakenpartner eiser] (hierna: [oud zakenpartner eiser] ). [oud zakenpartner eiser] is verbonden aan de vennootschappen [bedrijf 1] BV, [bedrijf 2] BV en [bedrijf 3] BV. [eiser] is certificaathouder van [bedrijf 3] BV. [eiser] en [oud zakenpartner eiser] zijn daarnaast beiden voor de helft eigenaar van [bedrijf 4] BV.
2.3.
Vanaf 2017 heeft [eiser] , via [oud zakenpartner eiser] , [gedaagde] ingeschakeld voor het verzorgen van de administratie, het doen van belastingaangiftes en het opmaken van de jaarstukken van de Vennootschappen. Daartoe hebben partijen een overeenkomst van opdracht gesloten.
2.4.
De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is van september/oktober 2018 tot oktober 2021 als salesmanager in dienst geweest bij de Vennootschappen van [eiser] . Daarna is hij in dienst getreden bij een gezamenlijke vennootschap van [eiser] en [oud zakenpartner eiser] .
2.5.
In januari 2020 heeft [gedaagde] van [eiser] de bevoegdheid gekregen om ook betalingen namens de Vennootschappen te verrichten.
2.6.
In de periode van mei 2019 tot juni 2021 zijn diverse bedragen van in totaal ruim
€ 800.00,00 overgeboekt van de rekeningen van de Vennootschappen van [eiser] naar de rekeningen van aan [oud zakenpartner eiser] gelieerde vennootschappen. Deze overboekingen werden verricht nadat er grote contante bedragen op de rekeningen van de Vennootschappen van [eiser] waren gestort.
2.7.
Bij e-mail van 19 november 2020 heeft Rabobank aan [oud zakenpartner eiser] vragen gesteld over het betalingsverkeer van zijn bedrijven, waarbij ook de bedrijven van [eiser] betrokken waren. Rabobank heeft onder meer gevraagd naar de door [oud zakenpartner eiser] verrichte contante stortingen op de rekening van HB Future en de overboeking van deze gelden naar zijn zakelijke rekening. Ook aan [eiser] zijn vragen gesteld over de contante stortingen die door [oud zakenpartner eiser] op de rekening van HB Future zijn verricht en vervolgens zijn doorgeboekt naar diverse rekeningen. [eiser] heeft deze vragen op 8 december 2020 beantwoord.
2.8.
Bij e-mail van 15 juni 2021 heeft [gedaagde] zijn werkzaamheden voor de Vennootschappen opgeschort vanwege een achterstand in de betaling van zijn facturen. Een overzicht van de openstaande facturen is als bijlage bijgevoegd.
2.9.
Bij brief van 7 juli 2021 heeft Rabobank aan [eiser] aanvullende vragen gesteld over het betalingsverkeer van de Vennootschappen vanwege een aantal opvallende (intercompany) transacties.
2.10.
Bij e-mail van 5 oktober 2021 heeft [eiser] – onder toezending van een groot aantal bankafschriften – aan [gedaagde] uitleg gevraagd over diverse banktransacties die op de bankrekeningen van de Vennootschappen hadden plaatsgevonden. Partijen hebben hierover gecorrespondeerd. In die correspondentie heeft [gedaagde] [eiser] gewezen op een bedrag van € 39.945,65 aan openstaande facturen.
2.11.
De advocaat van [eiser] heeft bij e-mail van 14 januari 2022 de advocaat van [gedaagde] bericht dat de overeenkomst van opdracht met [gedaagde] buitengerechtelijk wordt vernietigd op grond van bedrog/dwaling, althans ontbonden op grond van toerekenbare tekortkoming, vanwege de door [gedaagde] uitgevoerde banktransacties. Daarbij is aanspraak gemaakt op terugbetaling van een aantal overboekingen.
2.12.
Op 1 april 2022 heeft [eiser] een lastgevingsovereenkomst gesloten met de Vennootschappen. In de considerans is opgenomen:

Dat lasthebber (middellijk) bestuurder is van lastgevers en in die hoedanigheid bevoegd is om lastgevers in en buiten rechte te vertegenwoordigen.Dat lastgevers aan lasthebber als (middellijk) bestuurder van lastgevers hierdoor de uitdrukkelijke last wensen te geven om namens lastgevers voor rekening en risico en in naam van lastgevers en als hun gevolmachtigde naar buiten op te treden, in en buiten rechte te vertegenwoordigen, rechtshandelingen te verrichten en gerechtelijke procedures te voeren.Dat lastgevers hierdoor aan lasthebber een last tot onmiddellijke vertegenwoordiging wensen te verstrekken. Dit met name om op eigen naam voor rekening en risico van lasthebbers te procederen, mede in die zin dat er feitelijk sprake is van een procesvolmacht van lastgevers aan lasthebber in de zin van lastgeving ter incasso en vergelijkbaar.”Vervolgens zijn partijen in artikel 1 overeengekomen dat de lastgevers aan de lasthebber de last verstrekken om “
voor rekening en risico van lastgevers, maar op naam van lastgever de vordering(en) van lastgevers op [gedaagde] (…) op naam van lastgever en voor rekening van lastgevers gerechtelijk in te stellen (…)”.
2.13.
Op 16 mei 2022 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard.
2.14.
Tussen [eiser] en [oud zakenpartner eiser] is een geschil ontstaan over de bedragen die van de rekeningen van de Vennootschappen zijn overgeboekt naar de rekeningen van aan [oud zakenpartner eiser] gelieerde vennootschappen. Bij de sommatiebrieven van 29 en 30 januari 2023 zijn overzichten gevoegd van de verrichte betalingen.

3.Wat vinden partijen?

De vordering van [eiser]
3.1.
[eiser] vordert, kort gezegd:
I. primair een verklaring voor recht dat hij de overeenkomst van opdracht op 14 januari 2022 buitengerechtelijk heeft vernietigd wegens bedrog, dan wel dwaling, althans vernietiging van deze overeenkomst;
II. subsidiair een verklaring voor recht dat hij de overeenkomst van opdracht op 14 januari 2022 buitengerechtelijk heeft ontbonden vanwege het feit dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst door geen deugdelijke boekhouding, administratie en belastingaangifte voor de Vennootschappen te doen en door onrechtmatige en onwettige banktransacties over de bankrekeningen van de Vennootschappen van [eiser] uit te voeren, althans ontbinding van de overeenkomst;
III. veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de schade die [eiser] door toedoen van [gedaagde] heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. veroordeling van [gedaagde] om binnen 5 dagen na betekening van het vonnis over te gaan tot afgifte van de boekhouding en administratie van de Vennootschappen, op straffe van een dwangsom;
V. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten;
VI. meer subsidiair veroordeling van [gedaagde] tot hetgeen de rechtbank vermeent te moeten doen.
3.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] geen deugdelijke boekhouding voor de Vennootschappen heeft gevoerd en dat [gedaagde] de door [eiser] afgegeven bankmachtiging heeft misbruikt om onrechtmatige en onwettige banktransacties te verrichten. Daardoor hebben derden, zoals [oud zakenpartner eiser] , financieel voordeel gehad en zijn [eiser] en zijn vennootschappen benadeeld. Daarnaast zijn er bedragen gefactureerd waarvoor geen werkzaamheden zijn verricht en die bovendien niet tussen partijen zijn overeengekomen. Er is sprake van bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW), dan wel dwaling (artikel 6:228 BW), zodat de overeenkomst terecht is vernietigd. Voor zover de rechtbank niet meegaat in deze stelling, stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst (artikel 6:74 BW), zodat de overeenkomst terecht is ontbonden. Daarnaast heeft [eiser] schade geleden, die [gedaagde] moet vergoeden. De hoogte van de schade staat nog niet vast. De vaststelling van de schade is mede afhankelijk van afgifte van de boekhouding van de Vennootschappen door [gedaagde] en zijn uitleg over de transacties. Om die reden vordert [eiser] schadevergoeding nader op te maken bij staat en afgifte van de boekhouding door [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en betwist de standpunten van [eiser] . [gedaagde] vindt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering dan wel dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, verder ingegaan.
De tegenvordering van [gedaagde]
3.5.
[gedaagde] vordert [eiser] in zijn hoedanigheid van lasthebber:
I. te veroordelen om aan [gedaagde] een bedrag van € 3.251,72 te betalen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
II. te veroordelen om aan [gedaagde] een bedrag van € 14.262,18 te betalen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
III. te veroordelen om aan [gedaagde] een bedrag van € 22.431,75 te betalen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
IV. te veroordelen om aan [gedaagde] de proceskosten te betalen;
V. persoonlijk te veroordelen om te bewerkstelligen dat de Vennootschappen aan de onder I, II, III en IV genoemde veroordelingen voldoen, op straffe van een dwangsom.
3.6.
[gedaagde] stelt dat hij werkzaamheden voor de Vennootschappen heeft verricht waarvoor de Vennootschappen niet hebben betaald. [gedaagde] vordert dat [eiser] wordt veroordeeld om die factuur namens de Vennootschappen aan [gedaagde] te voldoen, dan wel dat [eiser] wordt veroordeeld om ervoor te zorgen dat de Vennootschappen deze facturen voldoen.
3.7.
[eiser] voert verweer en betwist de standpunten van [gedaagde] . [eiser] vindt dat [gedaagde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering dan wel dat de vordering van [gedaagde] moet worden afgewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, verder ingegaan.

4.Wat vindt de rechtbank?

De vordering van [eiser]
4.1.
In de kern komt het geschil erop neer dat er een groot aantal banktransacties is verricht tussen een aantal vennootschappen van [eiser] en een aantal vennootschappen die aan [oud zakenpartner eiser] zijn gelieerd. [eiser] stelt dat hij niet op de hoogte was van deze overboekingen, dat hij [gedaagde] daartoe geen opdracht c.q. toestemming heeft gegeven en dat hij niet bekend is met de reden voor deze overboekingen. In de periode van mei 2019 tot en met juni 2021 is op deze wijze een bedrag van ruim € 800.000,00 overgemaakt naar de vennootschappen van [oud zakenpartner eiser] . [eiser] verwijst hierbij naar de overzichten die hij als productie 8, 12 en 13 heeft overgelegd. De omschrijvingen bij de overboekingen, waaronder de omschrijving
‘factuur’, ‘lening aan [bedrijf 3] BV’, ‘tijdelijke lening aan [bedrijf 1] BV’ en ’voorschot’, zeggen hem niets. Omdat hij niet kan achterhalen waar deze overboekingen voor zijn, maakt [eiser] [gedaagde] het verwijt dat hij een ondeugdelijke boekhouding heeft gevoerd. Volgens [eiser] is er sprake van bedrog, omdat [gedaagde] heeft samengespannen met [oud zakenpartner eiser] en [naam 1] om hem geld afhandig te maken. Die samenspanning blijkt uit het feit dat [gedaagde] en [naam 1] ook voor [oud zakenpartner eiser] werkten. [gedaagde] heeft misbruik gemaakt van de bankmachtiging, wellicht op initiatief van [naam 1] . Daarnaast is er sprake van dwaling, omdat [gedaagde] de indruk heeft gewekt dat hij te vertrouwen was.
4.2.
[gedaagde] betwist dat hij de bankmachtiging heeft misbruikt om onrechtmatige en onwettige banktransacties te verrichten en dat hij een ondeugdelijke boekhouding heeft gevoerd. Voor de verschillende omschrijvingen bij de overboekingen heeft [gedaagde] de volgende toelichting gegeven:
– De omschrijving ‘factuur’: [gedaagde] is in 2017 begonnen met de werkzaamheden voor de Vennootschappen. Als er betalingen moesten worden verricht zette [gedaagde] de betaling klaar in het online boekhoudsysteem. De betaling werden dan door [eiser] of [naam 1] verricht. In januari 2020 is [gedaagde] door [eiser] gemachtigd om zelf betalingen voor de Vennootschappen te gaan verrichten. Vanaf de ontvangst van die bankmachtiging betaalde [gedaagde] de facturen die door [eiser] of [naam 1] waren goedgekeurd en in het online boekhoudsysteem waren gezet;
– De leningen aan [bedrijf 3] BV: in verband met de betaling van de facturen van de onderneming van [eiser] in Duitsland, heeft VEE leningen verstrekt aan [bedrijf 3] BV, die de gelden doorleende aan haar dochtervennootschap [bedrijf 2] BV, zodat [bedrijf 2] BV de goederen kon betalen die zij bij de Duitse onderneming van [eiser] had gekocht. Afspraken over die leningen werden mondeling gemaakt in overleg met [eiser] , [oud zakenpartner eiser] en/of [naam 1] . De leningen staan daarom niet in het online boekhoudsysteem;
– De tijdelijke lening aan [bedrijf 1] BV: VEE heeft een tijdelijke lening aan [bedrijf 1] BV verstrekt, omdat [bedrijf 1] BV geld nodig had voor de inkoop. VEE verstrekte die tijdelijke leningen om de gezamenlijke vennootschappen van [eiser] en [oud zakenpartner eiser] draaiende te houden. Die tijdelijke lening staat niet in het online boekhoudsysteem;
– De omschrijving ‘voorschot’: dit heeft betrekking op de periode dat [gedaagde] nog maar net was ingeschakeld. [gedaagde] was nog bezig om de interne facturering op te zetten. Om die reden heeft [gedaagde] gewerkt met een voorschot. Dat voorschot is achteraf verrekend. De facturen daarvan heeft [eiser] ontvangen en die staan in het online boekhoudsysteem.
[gedaagde] stelt dat had hij regelmatig contact had met [eiser] ter bespreking van de werkzaamheden die [gedaagde] moest verrichten.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de hem gemaakte verwijten voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Hij heeft uitgelegd wat de gebruikelijk werkwijze was, gesteld dat hij hierover regelmatig overleg had met [eiser] en toegelicht wat de rechtsgronden voor de diverse transacties waren. Tegenover dit verweer staat niet meer dan de enkele stelling van [eiser] dat hij de banktransacties op de door hem overgelegde overzichten niet kent en daartoe geen opdracht heeft gegeven. Gezien de antwoorden die hij in december 2020 heeft gegeven op de vragen van Rabobank over het betalingsverkeer van de Vennootschappen, had [eiser] zijn stelling nader moeten onderbouwen. Uit die antwoorden blijkt immers dat hij op de hoogte was van, en ook heeft meegewerkt aan, banktransacties die hij nu onrechtmatig en onwettig noemt. De rechtbank is het niet eens met [eiser] , dat hij zonder een uitleg van [gedaagde] zijn stelling niet nader kan onderbouwen. Vast staat immers dat er een volledige online boekhouding was die zowel door (oud-)medewerkers van de Vennootschappen als door [gedaagde] werd gebruikt. [gedaagde] stelt dat de facturen die genoemd staan op de door [eiser] overgelegde overzichten in het online boekhoudprogramma zijn terug te vinden. Dat betekent dat [eiser] de facturen had kunnen bekijken om vervolgens de betalingen, indien nodig, gemotiveerd te betwisten. [eiser] heeft dat niet gedaan. Reden daarvoor is volgens [eiser] , dat de facturen niet in het online boekhoudprogramma staan. De rechtbank hecht weinig waarde aan deze stelling, omdat [eiser] ook stelt dat hij geen toegang meer heeft tot het online boekhoudprogramma. Als dat klopt, is het de rechtbank niet duidelijk hoe [eiser] heeft kunnen vaststellen dat die facturen niet in het online boekhoudprogramma zitten. Overigens betwist [gedaagde] dat [eiser] geen toegang meer heeft tot het online boekhoudsysteem. [eiser] heeft dit ook niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld met een verklaring van zijn nieuwe boekhouder. [gedaagde] stelt dat hij de facturen niet nader kan toelichtingen omdat hij niet meer in het online boekhoudprogramma kan. Dat komt volgens hem doordat [eiser] de licentie niet meer heeft betaald. [eiser] heeft daarop weliswaar aangevoerd dat hij [gedaagde] niet heeft afgesloten van het online boekhoudsysteem, maar niet betwist dat hij de licentie niet heeft betaald en dat dit de reden kan zijn waarom [gedaagde] niet meer in het systeem kan. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [eiser] over de facturen moet kunnen beschikken, al dan niet na betaling van de licentie. Gelet hierop kan [eiser] niet volstaan met de enkele stelling dat hij de facturen niet kent en geen opdracht heeft gegeven tot betaling daarvan.
4.4.
[eiser] heeft ook de door [gedaagde] gestelde werkwijze met betrekking tot de (tijdelijke) leningen en voorschotten onvoldoende betwist. [eiser] heeft enkel betwist dat hij een lening met [oud zakenpartner eiser] heeft afgesloten. Die niet onderbouwde betwisting is tegenover de gemotiveerde stellingen van [gedaagde] onvoldoende. Ook hier kan [eiser] niet volstaan met de enkele stelling dat hij niets van deze overboekingen wist en geen toestemming voor die overboekingen heeft gegeven.
4.5.
De conclusie is dan ook dat niet is komen vast te staan dat er een ondeugdelijke administratie is gevoerd en evenmin dat [gedaagde] onrechtmatig gelden aan de Vennootschappen heeft onttrokken. Ook van enige samenspanning tussen [gedaagde] en [oud zakenpartner eiser] is niets gebleken. Omdat deze verwijten in rechte niet vast staat, behoeven de daarop gebaseerde rechtsgronden bedrog, dwaling en toerekenbare tekortkoming geen verdere beoordeling meer. De vorderingen van [eiser] onder I. en II. worden daarom afgewezen.
4.6.
[eiser] heeft onder III. de afgifte van de boekhouding en administratie gevorderd. Ook die vordering zal worden afgewezen. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij in mei 2021 alle grootboekkaarten en balansen aan [eiser] heeft toegestuurd. [eiser] heeft erkend dat hij deze administratie heeft ontvangen. Tezamen met het uitgangspunt dat [eiser] (al dan niet na betaling van de licentie) over zijn digitale boekhouding moet kunnen beschikken, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser] toegang heeft tot zijn gehele administratie. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding [gedaagde] te veroordelen de gehele administratie (nog eens) aan [eiser] te doen toekomen.
4.7.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde] heeft een vergoeding van zijn volledige proceskosten gevorderd. Een partij heeft daar in beginsel pas recht op als sprake is van misbruik van procesrecht of van onrechtmatig procederen. Daarvan is sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden [1] . Daarvan is in dit geval geen sprake. Voor een volledige proceskostenveroordeling is daarom geen plaats. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.510,00.
De tegenvordering van [gedaagde]
4.8.
[gedaagde] vordert betaling van de aan [eiser] verzonden en door [eiser] onbetaald gelaten facturen. [gedaagde] heeft nog te vorderen een bedrag van € 3.251,72 van Animal Health Europe BV, een bedrag van € 14.262,18 van HB Future en een bedrag van € 22.431,75 van VEE. Voor een onderbouwing van de vordering verwijst [gedaagde] naar de betreffende facturen, overgelegd als productie 9 bij dagvaarding. Omdat [eiser] als lasthebber namens de Vennootschappen optreedt, kan [eiser] als lasthebber ook worden veroordeeld de openstaande facturen te voldoen. Voor zover de Vennootschappen geen activiteiten meer zouden ontplooien, meent [gedaagde] dat [eiser] persoonlijk kan worden veroordeeld om er voor te zorgen dat de Vennootschappen de openstaande facturen voldoen.
4.9.
[eiser] betwist primair de juistheid van de facturen die hij, naar hij stelt, niet kent en ook nooit ontvangen heeft. [eiser] betwist dat er aan die facturen werkzaamheden ten grondslag liggen. Daarnaast betwist hij de gehanteerde tarieven. Subsidiair stelt [eiser] dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door de werkzaamheden niet (goed) uit te voeren, zodat hij ten onrechte werkzaamheden factureert. Meer subsidiair stelt [eiser] dat sprake is van schuldeisersverzuim aan de kant van [gedaagde] , zodat [eiser] de facturen niet hoeft te voldoen.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de facturen naar de Vennootschappen zijn verstuurd. [gedaagde] stelt dat de facturen in het online boekhoudsysteem staan en dat sommige facturen ook rechtstreeks naar de Vennootschappen zijn toegestuurd. Die stelling wordt ondersteund door de e-mail van [gedaagde] aan een medewerker van VEE, [naam 2] , van 8 juli 2021 [2] met als bijlage de facturen van VEE en HB Future. [eiser] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eiser] de facturen heeft ontvangen of in zijn online boekhoudsysteem heeft kunnen raadplegen.
4.11.
De stelling van [eiser] dat de door [gedaagde] gefactureerde werkzaamheden niet overeenkomen met de daadwerkelijk door [gedaagde] verrichte werkzaamheden begrijpt de rechtbank niet. [eiser] stelt namelijk dat hij geen specificatie van de werkzaamheden heeft ontvangen. Als dat zo is, dan heeft hij niet kunnen vast stellen dat de gefactureerde werkzaamheden niet zijn verricht. Overigens heeft [gedaagde] de specificatie van de werkzaamheden als nagezonden productie [3] in het geding gebracht. [eiser] heeft hier geen inhoudelijk verweer tegen gevoerd. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de facturen van [gedaagde] .
4.12.
Tot slot kan niet slagen de stelling van [eiser] dat de door [gedaagde] gehanteerde tarieven niet kloppen, nu [eiser] niet heeft gesteld welke tarieven dan wel tussen partijen zijn overeengekomen.
4.13.
Al met al gaat de rechtbank uit van de juistheid van de door [gedaagde] in het geding gebrachte facturen. De vraag is vervolgens of [eiser] in zijn hoedanigheid van lasthebber van de Vennootschappen, dan wel persoonlijk, kan worden veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen ten bedrag van in totaal € 39.945,65.
4.14.
[eiser] heeft de vordering in conventie ingesteld in zijn hoedanigheid van lasthebber van de Vennootschappen. Alleen in die hoedanigheid kan er in reconventie een vordering tegen hem worden ingesteld [4] . De vordering die [gedaagde] in reconventie heeft ingesteld is een vordering op de Vennootschappen. Volgens [eiser] kan deze vordering niet tegen hem worden ingesteld, omdat hij deze procedure als lasthebber van de vennootschappen op eigen naam voert. Dat betekent dat de Vennootschappen geen partij zijn in deze procedure.
4.15.
De rechtbank merkt op dat uit de door [eiser] overgelegde lastgevingsovereenkomst niet duidelijk blijkt of er sprake is van een lastgeving met of zonder volmacht. De rechtbank heeft in het vonnis in incident overwogen dat uit de lastgevingsovereenkomst volgt dat het [eiser] voor ogen heeft gestaan om als formele procespartij in eigen naam, maar voor rekening van de Vennootschappen, een vordering in te stellen. Dat betekent dat er geen sprake is van directe vertegenwoordiging, zodat [gedaagde] zijn vordering op de Vennootschappen niet tegen [eiser] kan instellen.
4.16.
Ter zitting heeft [eiser] uitgelegd dat hij er voor gekozen heeft om de vorderingen in conventie niet door de Vennootschappen zelf te laten instellen maar door hem als middellijk vertegenwoordiger van de Vennootschappen, omdat het griffierecht voor een natuurlijk persoon lager is dan voor vennootschappen. Dit heeft echter wel tot gevolg dat [gedaagde] zijn vordering op de Vennootschappen niet in reconventie kan instellen. [gedaagde] zal daarvoor een aparte procedure moeten beginnen. Om dit te voorkomen heeft [gedaagde] zijn eis gewijzigd en gevorderd dat [eiser] persoonlijk wordt veroordeeld om ervoor te zorgen dat de Vennootschappen de openstaande facturen betalen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke veroordeling van [eiser] in het onderhavige geval mogelijk is. [eiser] is immers ook bestuurder van de Vennootschappen en als zodanig bevoegd om de Vennootschappen te vertegenwoordigen. In de considerans van de lastgevingsovereenkomst heeft [eiser] dit als volgt verwoord: “
(…) Dat lasthebber (middellijk) bestuurder is van lastgevers en in die hoedanigheid bevoegd is om lastgevers in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Dat lastgevers aan lasthebber als (middellijk) bestuurder van lastgevers hierdoor de uitdrukkelijke last wensen te geven om namens lastgevers voor rekening en risico en in naam van lastgevers en als hun gevolmachtigde (…) gerechtelijke procedures te voeren. De lastgevers hierdoor aan lasthebber een last tot onmiddellijke vertegenwoordiging wensten te verstrekken. Dit met name om op eigen naam voor rekening en risico van lasthebbers te procederen, mede in die zin dat er feitelijk sprake is van een procesvolmacht van lastgevers aan lasthebber in de zin van lastgeving ter incasso en vergelijkbaar”. [eiser] kan er als bestuurder van de Vennootschappen voor zorgen dat de Vennootschappen de facturen voldoen. Dat betekent dat de rechtbank de vordering van [gedaagde] onder V zal toewijzen.
4.17.
De wettelijke handelsrente zal als onweersproken eveneens worden toegewezen.
4.18.
De termijn voor betaling zal worden gesteld op één week na betekening van het vonnis, nu daartegen geen zelfstandig verweer is gevoerd.
4.19.
De door [gedaagde] gevorderde dwangsom zal worden toegewezen en gemaximeerd zoals gevorderd. Gelet op het bedrag aan openstaande facturen acht de rechtbank de (gemaximeerde) dwangsom redelijk.
4.20.
[eiser] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in zijn hoedanigheid van lasthebber van de Vennootschappen in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.532,00.
4.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
De vordering van [eiser]
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00,
De tegenvordering van [gedaagde]
5.3.
veroordeelt [eiser] te bewerkstelligen dat Animal Health Europe BV, HB Future BV en Veterinary Enterprises Europe BV binnen een week na betekening van het vonnis aan [gedaagde] een bedrag betalen van respectievelijk € 3.251,72, € 14.262,18 en € 22.431,75, te vermeerderen met wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen tot de dag van volledige betaling, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00,
5.4.
veroordeelt [eiser] in zijn hoedanigheid van lasthebber van Animal Health Europe BV, HB Future BV en Veterinary Enterprises Europe BV in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.532,00,
5.5.
veroordeelt [eiser] in zijn hoedanigheid van lasthebber van van Animal Health Europe BV, HB Future BV en Veterinary Enterprises Europe BV in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 135,50 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 45,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023 in tegenwoordigheid van mr. Hartman als griffier.

Voetnoten

1.HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516
2.productie 30 aan de zijde van [gedaagde]
3.productie 29 aan de zijde van [gedaagde]
4.artikel 136 Rv