ECLI:NL:RBZWB:2023:3404
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslagen onroerende-zaakbelastingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een belanghebbende tegen de WOZ-beschikking en de daaropvolgende aanslagen onroerende-zaakbelastingen en watersysteemheffing. De WOZ-beschikking, die op 29 februari 2020 werd afgegeven, stelde de waarde van de woning van de belanghebbende in [plaats 2] vast op € 299.000. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende tegen deze beschikking op 13 augustus 2020 ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende op 15 maart 2023 behandeld, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk was verzonden, waardoor het beroep tijdig was ingesteld. De belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde van de woning en voerde aan dat deze lager zou moeten zijn. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, vooral omdat de woning kort voor de waardepeildatum was aangekocht voor € 305.000. De rechtbank concludeerde dat de stellingen van de belanghebbende niet voldoende onderbouwd waren en dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde terecht had vastgesteld.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de waardebeschikking en de aanslagen gehandhaafd blijven. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.