ECLI:NL:RBZWB:2023:3404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
20/9496
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslagen onroerende-zaakbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een belanghebbende tegen de WOZ-beschikking en de daaropvolgende aanslagen onroerende-zaakbelastingen en watersysteemheffing. De WOZ-beschikking, die op 29 februari 2020 werd afgegeven, stelde de waarde van de woning van de belanghebbende in [plaats 2] vast op € 299.000. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende tegen deze beschikking op 13 augustus 2020 ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende op 15 maart 2023 behandeld, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk was verzonden, waardoor het beroep tijdig was ingesteld. De belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde van de woning en voerde aan dat deze lager zou moeten zijn. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, vooral omdat de woning kort voor de waardepeildatum was aangekocht voor € 305.000. De rechtbank concludeerde dat de stellingen van de belanghebbende niet voldoende onderbouwd waren en dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde terecht had vastgesteld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de waardebeschikking en de aanslagen gehandhaafd blijven. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/9496

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland.

Inleiding

1. Bij beschikking van 29 februari 2020 (hierna: de WOZ-beschikking) is de waarde van de woning gelegen aan de [adres] in [plaats 2] (hierna: de woning) voor het jaar 2020 vastgesteld op € 299.000. Tegelijk is ook een aanslag onroerende-zaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing (hierna: de aanslagen) opgelegd.
1.1.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 augustus 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking ongegrond verklaard.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, en [heffingsambtenaar] en [heffingsambtenaar] namens de heffingsambtenaar.
1.4.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een vrijstaande woning met bouwjaar 1920. De woning heeft een inhoud van 260 m3. De oppervlakte van het perceel bedraagt 192 m2.
2.1.
Belanghebbende heeft de woning aangekocht op 17 december 2018 voor een bedrag van € 305.000.

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf
3. De rechtbank is van oordeel – overeenkomstig het nadere standpunt van de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift – dat er, in het licht van de eisen die daaraan gesteld worden in de jurisprudentie, geen bewijs is dat de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk ter verzending is aangeboden bij een postvervoerbedrijf. [1] Gelet hierop in combinatie met het procesverloop, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld.
Beoordeling van de waarde van de woning
4. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning lager vastgesteld moet worden dan de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 299.000. In opdracht van de heffingsambtenaar heeft de taxateur een taxatie van de woning uitgevoerd en daarvan een rapport opgemaakt (hierna: het taxatierapport).
4.1.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. [2]
4.2.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
4.3.
De rechtbank overweegt dat in het geval dat de onroerende zaak kort voor of na de waardepeildatum is gekocht er in de regel vanuit kan worden gegaan dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak overeenkomt met de betaalde aankoopprijs. [3] Belanghebbende heeft de woning aangekocht binnen een maand voor de waardepeildatum van 1 januari 2019. Belanghebbende heeft aangevoerd dat achteraf gezien de aankoopprijs van de woning te hoog was en dat er meer achterstallig onderhoud aan de woning was dan voorzien. De door belanghebbende ingenomen stellingen zijn niet nader onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aan kan sluiten bij de betaalde aankoopprijs voor de waarde van de woning en dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de aanslagen niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de waardebeschikking en de aanslagen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier op 17 mei 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
3.Hoge Raad 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610.