ECLI:NL:RBZWB:2023:3405
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslagen onroerende-zaakbelastingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een belanghebbende tegen de WOZ-beschikking en de daarop gebaseerde aanslagen onroerende-zaakbelastingen. De WOZ-beschikking, gedateerd 28 februari 2019, stelde de waarde van de woning van de belanghebbende in [plaats] vast op € 789.000. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde op € 725.000 moest worden vastgesteld. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde. Tijdens de zitting op 15 maart 2023 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende informatie had verstrekt en dat er sprake was van schending van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, onderbouwd door een taxatierapport waarin de woning werd vergeleken met referentieobjecten. De rechtbank concludeerde dat er geen schending was van het gelijkheidsbeginsel en dat de waarde van de woning en de aanslagen niet te hoog waren vastgesteld. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, wat betekende dat de waardebeschikking en de aanslagen gehandhaafd bleven. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.