ECLI:NL:RBZWB:2023:3406

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
C/02/404998 / FA RK 23-54
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de vrouw in het belang van de minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het ouderlijk gezag over twee minderjarigen, geboren in 2010 en 2014. De vrouw, die de minderjarigen verzorgt, verzocht de rechtbank om het gezamenlijk ouderlijk gezag met de man te beëindigen en haar eenhoofdig gezag toe te kennen. De man was niet bereikbaar en zijn verblijfplaats was onbekend, wat leidde tot een oproeping via de Staatscourant. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2023 was de man afwezig, en de rechtbank constateerde dat er sinds oktober 2021 geen contact meer was tussen de man en de minderjarigen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een relevante wijziging van omstandigheden, aangezien de man geen invulling gaf aan zijn gezag en er geen samenwerking tussen de ouders was. De rechtbank concludeerde dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was om het gezag te wijzigen, en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/404998 / FA RK 23-54
Datum uitspraak: 12 mei 2023
Beschikking van de rechtbank over beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.P.J. van Riel te Breda,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2010, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2014, hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
  • het op 4 januari 2023 ingekomen verzoekschrift, met producties;
  • de oproep van de man door de griffier van deze rechtbank in de Staatscourant op 18 januari 2023.
1.2
Op 20 april 2023 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Riel en dhr. [tolk] in de Marokkaans-Arabische taal, met [tolkennummer] ;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
De rechtbank constateert bij aanvang van de mondelinge behandeling dat de man niet is verschenen. Uit het ambtshalve door de rechtbank geraadpleegde uittreksel van de man uit de Basisregistratie personen (BRP) blijkt dat de man staat geregistreerd als ‘Registratie Niet Ingezetene (RNI)’ en dat de huidige woon- of verblijfplaats van de man onbekend is. De man is daarom met een oproeping in de Staatscourant opgeroepen om te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling, met inachtneming van de daarvoor geldende termijn van drie maanden. De rechtbank overweegt, gelet op het voorgaande, dat de man correct is opgeroepen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek daarom buiten aanwezigheid van de man voortgezet.
1.4
De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of tijdens een gesprek met de kinderrechter hun mening over het verzoek kenbaar te maken, maar hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 23 mei 2018 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 7 september 2018 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Tijdens het huwelijk van partijen zijn de minderjarigen geboren.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.4
De minderjarigen wonen bij de vrouw.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over de minderjarigen wordt beëindigd en dat het eenhoofdig ouderlijk gezag wordt toegekend aan de vrouw, kosten rechtens.
3.2
De man heeft zijn mening over het verzoek niet kenbaar gemaakt.
3.3
Op het standpunt van de vrouw en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
In artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) BW staat dat de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd of een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen zij het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over de minderjarigen krijgt.
In artikel 1:253n lid 1 BW staat dat artikel 1:251a lid 1 BW van toepassing is. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over een kind naar één ouder gaat als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, dit kind erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de man en de minderjarigen sinds oktober 2021 geen contact met elkaar hebben. De huidige woon- of verblijfplaats van de man is onbekend en er is geen sprake van onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders. Gelet hierop staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden sinds het moment dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarigen is ontstaan.
4.3
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de man na de echtscheiding tussen partijen in 2018 naar België is verhuisd. In de periode daarna hadden de man en de minderjarigen steeds minder contact met elkaar. Sinds oktober 2021 hebben zij geen enkel contact meer met elkaar gehad. De huidige woon- of verblijfplaats van de man is onbekend en er is er geen sprake van onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders. De vrouw heeft meermaals tevergeefs getracht om via de familie van de man met hem in contact komen. Ook is de vrouw naar het laatst bekende adres van de man in België gereden, maar daar bleek hij niet meer te wonen. In september 2022 heeft de vrouw de man aangetroffen op zijn werk. De man weigerde op dat moment echter om zijn telefoonnummer met haar te delen en om aan te geven waar hij nu woont. Ook wilde hij niet met de vrouw in gesprek. Volgens de vrouw werkt de man in België en heeft hij vermoedelijk huisvesting via het uitzendbureau waarvoor hij werkt. Ook betaalt de man geen kinderalimentatie meer. De advocaat van de vrouw heeft hierover aangegeven dat hij het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) heeft verzocht om de achterstallige door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie te innen, maar dat het LBIO de man ook niet kan bereiken.
4.4
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders na een scheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen (blijven) uitoefenen. Voor de uitvoering van gezamenlijk gezag is daarentegen vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarigen kunnen voordoen. Gebleken is dat partijen daartoe niet (meer) in staat zijn. De man geeft geen enkele invulling aan zijn gezag. Doordat hij al langere tijd geen contact heeft met de minderjarigen en er geen sprake is van contact en samenwerking tussen partijen onderling, heeft hij ook geen zicht op de minderjarigen en weet hij niet wat de minderjarigen nodig hebben en met welke (gezags)beslissingen zij het meest gebaat zijn. Daarnaast bestaat het risico dat (gezags)zaken over de minderjarigen niet (tijdig) geregeld kunnen worden, zoals bij medische zaken, bij het aanvragen van reisdocumenten of bij de schoolkeuze betreffende de minderjarigen. [minderjarige 1] zit momenteel in groep acht van de basisschool en zal binnenkort de overstap maken naar de middelbare school. Voor die aanmelding is de toestemming vereist van beide gezaghebbende ouders.
4.5
Het voorgaande leidt er toe dat een wijziging van het gezag naar het oordeel van de rechtbank anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is, waardoor is voldaan aan de tweede grond als genoemd in artikel 1:251a lid 1 BW. Omdat er al langere tijd geen (constructief) contact tussen de ouders plaatsvindt, de man heeft aangegeven dat hij niet met de vrouw in gesprek wil en de man in deze procedure niet is verschenen, is ook niet te verwachten dat in de hiervoor geschetste situatie binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat de vrouw met het eenhoofdig ouderlijk gezag over hen wordt belast. Het -onweersproken- verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen.
4.6
De rechtbank zal die beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de vrouw. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2010,
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2014,
voortaan aan de vrouw alleen toekomt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2023 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.