ECLI:NL:RBZWB:2023:3407

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
C/02/408981 / JE RK 23-697
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 4 mei 2023 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige behandeld. De minderjarige, geboren in 2009, is voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en is uit huis geplaatst bij de oma aan vaderszijde. Dit volgde op een incident op 30 maart 2023, waarbij zorgen over fysieke en verbale agressie tussen de moeder en de minderjarige zijn ontstaan. De kinderrechter heeft de ouders gehoord en vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de minderjarige in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, maar de kinderrechter oordeelde dat de situatie van de minderjarige het voortzetten van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk maakt. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 25 juli 2023, met de mogelijkheid voor de Raad om een regulier verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI moet werken aan een mogelijke terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder, mits dit verantwoord is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/408981 / JE RK 23-697
Datum uitspraak: 4 mei 2023
Nadere beschikking over voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging uithuisplaatsing
in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige:

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels te Tilburg,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

Het verdere procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 25 april 2023 en alle daarin genoemde stukken;
  • de brief van 2 mei 2023 van mr. Minkels, met producties.
Op 4 mei 2023 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Minkels;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Beers;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 3 mei 2023, heeft [minderjarige] zijn mening over het verzoek kenbaar gemaakt tijdens een gesprek met de kinderrechter.

De feiten

De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij de moeder.
[minderjarige] en de vader hebben onder begeleiding contact met elkaar.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 25 april 2023 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld en is er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk, bij de oma vaderszijde, verleend met ingang van 25 april 2023 tot 9 mei 2023, zonder daaraan voorafgaand horen van partijen.

Het verzoek

De kinderrechter dient, na het horen van partijen, te beoordelen of zich feiten en/of omstandigheden voordoen waardoor de spoedbeslissing van 25 april 2023 met ingang van heden moet worden herroepen.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de Raad om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk, bij de oma vaderszijde, te verlenen voor de periode van 9 mei 2023 tot 25 juli 2023, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

Namens de Raad is ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, aangegeven dat de ouders in het kader van de tussen hen aanhangige procedure bij de rechtbank over wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij beschikking van 16 februari 2023 zijn verwezen naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA). Het zorgtraject is echter inmiddels negatief afgesloten omdat het de hulpverlening niet is gelukt om met de moeder te starten. De Raad is een onderzoek gestart naar de noodzaak van een kinderbeschermende maatregel. Dat onderzoek bevindt zich momenteel in de afrondende fase. Daarnaast is er sprake van een forse hulpverleningsgeschiedenis en is [minderjarige] eerder onder toezicht gesteld geweest.
Naar aanleiding van een incident dat op 30 maart 2023 heeft plaatsgevonden, zijn er zorgen ontstaan over fysieke en verbale agressie tussen de moeder en [minderjarige] . Echter, zij hebben beiden een andere visie over wat er is gebeurd. Om de veiligheid van [minderjarige] , de moeder en de andere kinderen uit het gezin te waarborgen, verblijft [minderjarige] sindsdien bij de oma vaderszijde (vz). [minderjarige] heeft aangegeven dat hij niet wil terugkeren naar de moeder en dat hij bang is dat zij hem wat zal aandoen. Ook heeft er tussen [minderjarige] en de moeder geen contact meer plaatsgevonden.
Hoewel de moeder aanvankelijk heeft ingestemd met de plaatsing van [minderjarige] bij de oma vz, kan zij daar niet langer mee instemmen. Omdat het laatste contact tussen de moeder en [minderjarige] zeer onveilig is geweest en er nog niet is ingezet op herstel daarvan, is de Raad van mening dat [minderjarige] op dit moment niet kan worden teruggeplaatst bij de moeder. [minderjarige] kan ook niet bij de vader worden geplaatst, omdat zij momenteel enkel onder begeleiding contact met elkaar hebben. De Raad ziet op dit moment dan ook geen andere mogelijkheid dan het voortzetten van het verblijf van [minderjarige] bij de oma vz. De moeder kan ook niet instemmen met het traject MST-CAN vanuit [jeugdhulp 1] , terwijl dat traject naar de mening van de Raad het meest passend is en er geen passende alternatieve hulpverleningstrajecten zijn. Bij de vader en de oma vz is het traject inmiddels ingezet en dat verloopt positief.
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, aangegeven dat hij instemt met de verzoeken. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij op 30 maart 2023 ruzie heeft gehad met de moeder, waarbij hij door de moeder is bedreigd met een mes en met een stok waaraan een haak was bevestigd die wordt gebruikt voor het verwijderen van onkruid. [minderjarige] wil niet terugkeren naar de moeder. Hij wil zijn verblijf bij de oma vz voortzetten en op termijn bij de vader wonen.
Namens en door de moeder is aangevoerd dat [minderjarige] bij voormelde beschikking van 25 april 2023 ten onrechte met spoed voorlopig onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst. Daarnaast bepleit de moeder afwijzing van de resterende verzoeken. Naar de mening van de moeder wordt [minderjarige] niet ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd, bestaat daartoe ook geen ernstig vermoeden en wordt de noodzakelijk geachte hulpverlening voldoende geaccepteerd. Indien [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld, heeft de moeder moeite met het benoemen van de GI tot uitvoerder daarvan vanwege negatieve ervaringen uit het verleden. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] niet aangeboren hersenletsel heeft en dat hij kampt met kindeigenproblematiek, waardoor hij soms bijzonder gedrag vertoont. Op 30 maart 2023 is er volgens de moeder een ruzie ontstaan tussen haar en [minderjarige] , waarbij [minderjarige] boos werd en hij heeft geschopt, hij een bord eten in de richting van de moeder heeft gegooid en hij een bijtel heeft gepakt. De moeder stelt dat zij als reactie daarop een kapotte bezem in de richting van [minderjarige] heeft gegooid, waarna zij de deur heeft gesloten om zichzelf en haar dochter in veiligheid te brengen, zoals is geadviseerd door MST-CAN. Er heeft dus enkel agressie vanuit [minderjarige] richting de moeder plaatsgevonden. Zulke incidenten vinden volgens de moeder vaker plaats. Het is dan van belang dat [minderjarige] tot rust komt en daarna terugkeert naar de moeder. Met het oog daarop heeft de moeder ingestemd met plaatsing van [minderjarige] bij de oma vz tot uiterlijk 1 mei 2023. De moeder wijst erop dat het CJG na afloop van voormeld incident heeft aangegeven dat [minderjarige] moet terugkeren naar de moeder om het ontstane conflict op te lossen. In plaats daarvan houdt de vader [minderjarige] bij zich en heeft de Raad met spoed verzocht om voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] , met als gevolg dat het gezag van de moeder wordt ondermijnd en de situatie is verergerd.
De moeder heeft ook zorgen over de (opvoed)situatie van [minderjarige] bij de vader en dat [minderjarige] door de vader negatief wordt beïnvloed. De moeder kan niet instemmen met MST-CAN vanuit [jeugdhulp 1] , omdat dat traject vooral is gericht op de ouders en niet op [minderjarige] . Daarnaast is de psycholoog volgens de moeder op de hand van de vader. De moeder wil graag hulpverlening vanuit [jeugdhulp 2] inzetten. Het CJG onderneemt echter geen stappen daartoe, omdat het voorliggende verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] is ingediend. Indien het verzoek wordt afgewezen, vertrouwt de moeder erop dat de noodzakelijke hulpverlening op vrijwillige basis kan worden ingezet.
Namens en door de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij instemt met de verzoeken.
Het is onjuist dat hij [minderjarige] heeft onttrokken aan het gezag van de moeder. Na het incident heeft de vader contact opgenomen met de hulpverlening en afgestemd wat hij moet doen. Gezien de wijze waarop de moeder de raadsonderzoeker heeft bejegend en hoe zij zich tijdens de mondelinge behandeling heeft opgesteld, maakt de vader zich zorgen of de moeder op een goede wijze bij [minderjarige] kan aansluiten en of haar houding en gedrag het gedrag van [minderjarige] alleen maar verergeren. Ook ontstaat er volgens de vader een patroon waarbij de moeder zich op allerlei wijzen onttrekt aan de hulpverlening. Zij wil niet meewerken aan MST-CAN vanuit [jeugdhulp 1] terwijl dat traject passend en noodzakelijk wordt geacht en zij heeft moeite met de GI. De vader vindt ten slotte dat de moeder door zorgen over hem uit het verleden te uiten geen recht doet aan de huidige situatie waarin de vader goede stappen heeft gemaakt. Hij staat namelijk open voor de hulpverlening en behandeling. In de afgelopen maand waarin [minderjarige] bij de oma vz is verbleven hebben er ten slotte geen incidenten plaatsgevonden.
De GI heeft, samengevat, aangegeven de huidige situatie zeer zorgelijk te vinden. Ook is de GI van mening dat het verblijf van [minderjarige] bij de oma vz vooralsnog moet worden voortgezet. De GI verwacht dat de problematiek te complex is voor inzet van hulp vanuit [jeugdhulp 2] , zoals door de moeder is voorgesteld.

De nadere beoordeling

Uit artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), eerste lid, volgt dat de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
De kinderrechter verwijst naar zijn beschikking van 25 april 2023. Hierbij is [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld en uit huis geplaatst bij de oma vz met ingang van 25 april 2023 tot 9 mei 2023, zonder daaraan voorafgaand horen van partijen. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 4 mei 2023. Tijdens die mondelinge behandeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen kenbaar te maken. Naar aanleiding daarvan is naar het oordeel van de kinderrechter niet gebleken dat er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden waardoor de beslissing van 25 april 2023 met ingang van heden zou moeten worden herroepen.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat er een ernstig vermoeden bestaat dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Vaststaat dat er tussen de moeder en [minderjarige] op 30 maart 2023 een incident heeft plaatsgevonden met fysiek en verbaal geweld. Hoewel [minderjarige] en de moeder verschillende visies hebben over wie welk aandeel hierin heeft gehad, raken deze zorgen de basale fysieke en sociaal-emotionele veiligheid van [minderjarige] . Ook zijn er zorgen over de wijze waarop de moeder reageert op het gedrag van [minderjarige] . De kinderrechter is dan ook van oordeel dat voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging bij hem weg te nemen.
Daarnaast weigert de moeder om haar moverende redenen om mee te werken met het noodzakelijk geachte hulpverleningstraject MST-CAN vanuit [jeugdhulp 1] , terwijl de Raad heeft aangegeven dat voormeld traject het meest passend is en dat er geen alternatieven worden gezien waarmee hetzelfde resultaat kan worden bereikt.
Op dit moment verblijft [minderjarige] bij de oma vz en is het onderzoek van de Raad naar de noodzaak van een (reguliere) ondertoezichtstelling van [minderjarige] in de afrondende fase. De kinderrechter vindt het van belang dat [minderjarige] zijn verblijf bij de oma vz kan voortzetten en dat de rust wordt bewaard totdat de Raad zijn onderzoek heeft afgerond. Gebleken is dat de moeder hiermee niet kan instemmen.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Daarbij is uithuisplaatsing in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk (artikel 1:265b lid 1 BW). De kinderrechter zal het resterende deel van het verzoek daarom toewijzen in die zin dat hij de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk, bij de oma vaderszijde, zal verlengen voor de periode met ingang van 9 mei 2023 tot 25 juli 2023.
De kinderrechter zal de beslissing over de uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als daartegen hoger beroep wordt ingesteld. Aangezien de maatregel tot voorlopige ondertoezichtstelling van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is, is het afzonderlijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren daarvan niet nodig. Het daartoe strekkende verzoek van de Raad zal dan ook worden afgewezen.
In de komende periode zal de Raad het onderzoek naar de noodzaak van een (reguliere) ondertoezichtstelling (en uithuisplaatsing) van [minderjarige] afronden en eventueel een daartoe strekkend verzoek indienen bij de kinderrechter. De kinderrechter verzoekt aan de Raad om de door en namens de moeder geuite visie en zorgen daarin mee te nemen alsmede haar voorstel om hulpverlening vanuit [jeugdhulp 2] in te zetten. Indien de Raad overgaat tot het indienen van een verzoek tot ondertoezichtstelling (en uithuisplaatsing) van [minderjarige] , dan verzoekt de kinderrechter, met het oog op de weerstand van de moeder tegen de huidige GI, om eveneens aandacht te hebben voor de vraag welke GI die maatregelen het beste kan uitvoeren.
De kinderrechter overweegt tot slot dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de GI in de komende periode dient te werken aan het terugplaatsen van [minderjarige] bij de moeder, maar dat een eventuele thuisplaatsing te allen tijde verantwoord en in het belang van [minderjarige] moet zijn.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 9 mei 2023 tot 25 juli 2023;
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk, te weten bij de oma vaderszijde, met ingang van 9 mei 2023 tot 25 juli 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking, voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing, kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.