ECLI:NL:RBZWB:2023:341

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
BRE 21/3095
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van het kampeerautotarief voor motorrijtuigenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende een beschikking gegeven inzake de toepassing van het bijzondere tarief voor de kampeerauto, met ingang van 4 november 2020. De belanghebbende, houder van een kampeerauto sinds 4 augustus 2020, had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, omdat hij vond dat het tarief met terugwerkende kracht moest worden toegepast vanaf de datum van zijn verzoek op 12 januari 2021.

De rechtbank heeft de feiten en de argumenten van de belanghebbende in overweging genomen. De belanghebbende stelde dat de RDW en de Belastingdienst niet voldoende informatie uitwisselen, wat leidt tot onredelijke belastingheffing. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de wet correct had toegepast en dat de ingangsdatum van het kampeerautotarief terecht op 4 november 2020 was vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat zij niet bevoegd is om op basis van redelijkheid en billijkheid af te wijken van de wettelijke bepalingen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de ingangsdatum van het lagere kampeerautotarief niet werd gewijzigd. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3095
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 juni 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een beschikking gegeven inzake de toepassing van het bijzondere tarief voor de kampeerauto met ingang van 4 november 2020 (de ingangsdatum).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de ingangsdatum voor de toepassing van het bijzondere tarief gehandhaafd.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur: [verweerder 1] en [verweerder 2].
1.6.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is vanaf 4 augustus 2020 houder van een motorrijtuig met het kenteken [kenteken] (hierna: de kampeerauto). De datum eerste toelating en datum eerste registratie in het Nederlandse kentekenregister is 4 augustus 2020.
2.2.
Belanghebbende heeft een verzoek ingediend voor de toepassing van het bijzondere tarief in de zin van artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet Mrb). Dit verzoek is op 12 januari 2021 door de inspecteur ontvangen.
2.3.
Met dagtekening 5 maart 2021 is de beschikking verstuurd waarin wordt besloten tot toepassing van het tarief voor een kampeerauto met ingang van 4 november 2020. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht het kampeerautotarief op 4 november 2020 laat ingaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Belanghebbende heeft het volgende aangevoerd. Het betreft een nieuwe kampeerauto die per definitie op aankoopdatum aan de gestelde inrichtingseisen voldoet. Dat de RDW en de Belastingdienst niet onderling informatie uitwisselen is spijtig. De doelstelling van de regelgeving is immers dat niet meer belasting wordt geïnd dan dat in de geest van de wet is bedoeld, dus hij wil graag dat dit met terugwerkende kracht wordt gecorrigeerd. Dat de inspecteur conform de wet heeft gehandeld, is niet redelijk. Hij wil exact betalen waartoe hij verplicht is te betalen, aldus belanghebbende.
3.3.
Het houden van een personenauto is belast op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet Mrb. Een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld in het kentekenregister. In dit geval staat belanghebbende vanaf 4 augustus 2020 als houder van het motorrijtuig ingeschreven in het kentekenregister.
3.4.
De houder is motorrijtuigenbelasting verschuldigd naar het tarief zoals opgenomen in artikel 23 van de Wet Mrb. Indien aan de voorwaarden wordt voldaan, kan de houder in aanmerking komen voor het bijzonder tarief voor een kampeerauto (een kwart van het tarief van een personenauto). Deze voorwaarden staan vermeld in artikel 23a van de Wet Mrb.
3.5.
De toepassing van het bijzondere tarief vindt plaats op verzoek. In artikel 5aa, vierde en vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 is bepaald dat het verzoek bij de inspecteur wordt ingediend vóór de aanvang van het tijdvak. Het tijdvak vangt aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling en telkenmale drie maanden later (artikel 11, eerste lid, van de Wet Mrb).
3.6.
In punt 12 van het Kaderbesluit Motorrijtuigenbelasting [1] is met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule) goedgekeurd dat het bijzondere tarief wordt toegekend met terugwerkende kracht tot het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen. Die beleidsregel heeft als doel een praktische oplossing te bieden voor gevallen waarin de aanschaf of de aanpassing van het motorrijtuig niet plaatsvindt aan het begin van het tijdvak. Dit begunstigend beleid strekt niet verder dan het om praktische redenen verlenen van een vrijstelling van motorrijtuigenbelasting tot aan het begin van het tijdvak waarin het verzoek om vrijstelling is binnengekomen.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ontvangst van het verzoek op 12 januari 2021 (zie 2.2), de inspecteur in overeenstemming met de hiervoor vermelde wettelijke bepalingen en het Kaderbesluit het tarief voor kampeerauto’s heeft laten ingaan op 4 november 2020. Dat de inrichting van de kampeerauto vanaf aankoop niet is gewijzigd, maakt het voorgaande niet anders.
De rechtbank overweegt voorts dat zij niet bevoegd is op grond van redelijkheid en billijkheid een juiste wetstoepassing achterwege te laten. Voorgeschreven is immers dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet mag beoordelen. [2]

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de ingangsdatum van het lagere kampeerautotarief, zoals die in beschikking is opgenomen, niet wordt gewijzigd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 20 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Besluit van 23 november 2015, BLKB2015/1381M, Staatscourant 2 december 2015, nr. 42953, onder meer raadpleegbaar via www.overheid.nl.
2.Zie artikel 11 van de Wet van 1829, Stb.28, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk.