In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende een beschikking gegeven inzake de toepassing van het bijzondere tarief voor de kampeerauto, met ingang van 4 november 2020. De belanghebbende, houder van een kampeerauto sinds 4 augustus 2020, had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, omdat hij vond dat het tarief met terugwerkende kracht moest worden toegepast vanaf de datum van zijn verzoek op 12 januari 2021.
De rechtbank heeft de feiten en de argumenten van de belanghebbende in overweging genomen. De belanghebbende stelde dat de RDW en de Belastingdienst niet voldoende informatie uitwisselen, wat leidt tot onredelijke belastingheffing. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de wet correct had toegepast en dat de ingangsdatum van het kampeerautotarief terecht op 4 november 2020 was vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat zij niet bevoegd is om op basis van redelijkheid en billijkheid af te wijken van de wettelijke bepalingen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de ingangsdatum van het lagere kampeerautotarief niet werd gewijzigd. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.