ECLI:NL:RBZWB:2023:3416

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
C/02/403436 FA RK 22-5159
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • B. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie in het kader van een samengesteld gezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2023 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie tussen een vrouw en een man, die een geregistreerd partnerschap hebben gehad. De vrouw verzoekt om een wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen voortaan in de oneven weken van vrijdagavond tot maandagochtend bij de man verblijven. De man verzoekt op zijn beurt om een wijziging van de zorgregeling en een verlaging van de alimentatiebijdrage. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2023 zijn partijen het eens geworden over de wijziging van de zorgregeling, waarbij de man de kinderen elke vrijdag ophaalt en op maandag naar school brengt. Daarnaast is afgesproken dat de man recht heeft op zes extra dagen contact met de kinderen in de vakanties.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een verhoging van de kinderalimentatie, omdat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de ondertekening van het ouderschapsplan. De man heeft zijn inkomen sinds 2018 verhoogd, terwijl de vrouw in verwachting is van een kind met haar nieuwe partner. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen en de draagkracht van beide ouders beoordeeld en geconcludeerd dat de man vanaf 14 juli 2022 een bijdrage van € 195,= per maand per kind moet betalen, die later wordt verhoogd naar € 199,= per maand per kind. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot verlaging van de alimentatie afgewezen, omdat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek tot verhoging van de bijdrage.

De beschikking is gegeven door mr. Benjaddi, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, en is uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank heeft de wijziging van het ouderschapsplan goedgekeurd en de alimentatieverplichtingen vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/403436 FA RK 22-5159
beschikking betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en levensonderhoud
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. I.W.A.J. van Pelt,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.A.M. Schutte.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 18 juli 2022 bij de rechtbank Oost-Brabant ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 14 september 2022 bij de rechtbank Oost-Brabant ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 november 2022 betreffende verwijzing naar andere rechtbank;
- de brieven van mr. Van Pelt van 25 juli 2022, met bijlagen, en 21 februari 2023 tevens houdende wijziging van het verzoek, met bijlagen;
- de brief van mr. Schutte van 21 februari 2023, met bijlagen;
- de beschikking van de rechtbank Limburg van 10 oktober 2018 betreffende de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, met aangehecht het convenant en ouderschapsplan.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 3 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een geregistreerd partnerschap gehad van [partnerschapsperiode] ;
- uit hun geregistreerd partnerschap zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2016;
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2017;
3. [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2017.
- de minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
2.2.
Ingevolge voormeld ouderschapsplan is de man in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd tot het hebben van contact met de kinderen één weekend in de veertien dagen in de oneven week van zaterdagmiddag tot maandagochtend. Tevens is in voormeld ouderschapsplan afgesproken dat de man € 490,= per maand dient te betalen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Inclusief wettelijke indexeringen bedraagt dit in 2022 € 537,50 per maand en in 2023 € 555,98 per maand.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt nu:
- te bepalen dat de kinderen en de man voortaan gerechtigd zijn tot omgang met elkaar in de oneven weken vanaf vrijdag 18.30 uur tot en met maandagochtend, waarbij de man de kinderen vrijdag bij de vrouw ophaalt en op maandag naar school brengt om 8.30 uur, althans een zodanige zorg- en contactregeling vast te stellen die de rechtbank juist acht;
- te bepalen dat de man met ingang van primair 30 mei 2022, subsidiair datum indiening van het verzoekschrift, meer subsidiair met ingang van een dusdanige datum die de rechtbank juist acht voortaan een bijdrage in de kosten van de kinderen ter hoogte van € 318,= per maand per kind dient te voldoen, althans met een dusdanig bedrag dat de rechtbank juist acht.
3.2.
De man verzoekt:
- wijziging van de zorgregeling waarbij de kinderen bij de man verblijven primair: één keer per veertien dagen van vrijdagmiddag 14.30 uur tot maandagochtend 8.30 uur, alsmede drie extra dagen omgang per jaar in de vakantieperiode naast de helft van de vakantieweken (als compensatie voor de twee maandagmiddagen die vervallen, zijnde zes uur per maand), subsidiair (voor het geval de vrijdagmiddag omgang qua werk niet lukt): één keer per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.30 uur tot maandagochtend 8.30 uur, alsmede drie extra dagen omgang per jaar in de vakantieperiode naast de helft van de vakantie weken (als compensatie voor de twee maandagmiddagen die vervallen, zijnde zes uur per maand), alsmede drie extra dagen omgang per jaar in de vakantieperiode naast de helft van de vakantieweken en de drie extra dagen compensatie voor de maandagmiddagen, althans een zodanige zorgregeling als de rechtbank juist acht;
- verlaging van de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen tot maximaal € 119,33 per maand per kind met ingang van 14 juli 2022, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.

4.De beoordeling

Zorgregeling
4.1.
Op de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden over de wijziging van de zorgregeling. Zij hebben afgesproken dat de kinderen eenmaal per veertien dagen bij de man verblijven van vrijdagavond 18.30 uur tot maandagochtend 8.30 uur. De man haalt de kinderen vrijdag op bij de vrouw en brengt de kinderen op maandag naar school. Verder gaat de man elke maandagmiddag met de kinderen naar de zwemles. Hij haalt hen om 17:15 uur op bij de vrouw en brengt hen om 19:15 uur terug naar de vrouw. Daarnaast hebben partijen afgesproken dat de man recht heeft op zes extra dagen contact met de kinderen in de vakanties, in aanvulling op de eerder gemaakte afspraak in het ouderschapsplan dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld. Aan het begin van ieder kalenderjaar gaan partijen met elkaar in overleg wanneer deze zes dagen in dat jaar worden gepland. De rechtbank acht deze afgesproken zorgregeling in het belang van de kinderen en zal overeenkomstig beslissen.
Kinderbijdrage
4.2.
De vrouw voert als grond voor haar verzoek aan dat sinds de ondertekening van voormeld ouderschapsplan de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de overeengekomen bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
4.3.
In dit verband stelt zij dat partijen een herberekening van het alimentatiebedrag hebben laten uitvoeren door het LBIO waaruit een andere bijdrage volgt. Met name het inkomen van de man is gestegen sinds het jaar 2018. Verder is de vrouw in verwachting van een kindje met haar nieuwe partner. Zij is uitgerekend in april 2023. Op de mondelinge behandeling heeft zij daarnaast aangegeven dat zij inmiddels ook een lager inkomen heeft.
4.4.
De man heeft de stelling van de vrouw niet betwist. Tevens doet hij een zelfstandig verzoek tot wijziging van de geldende bijdrage. Op de mondelinge behandeling heeft de man aangevoerd dat de grondslag van zijn zelfstandige verzoek het samenwonen van partijen met hun nieuwe partners en de wijziging van de woonlasten betreft.
4.5.
De rechtbank acht de vrouw ontvankelijk in haar verzoek. Zij heeft namelijk onbetwist gesteld dat de man meer is gaan verdienen sinds de opstelling van het ouderschapsplan. Daarnaast is de vrouw in verwachting van een kind, met als uitgerekende datum 23 april 2023. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit wijzigingen, die een onderzoek naar de behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de onderhoudsplichtigen noodzakelijk maakt. Daarna zal blijken of deze wijzigingen als rechtens relevant zijn aan te merken. De door de man gestelde wijzigingen ziet de rechtbank niet als wijzigingen die een herberekening van de kinderbijdrage rechtvaardigen zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek. Gelet daarop zal enkel worden gekeken naar de door de vrouw verzochte verhoging van de kinderbijdrage en niet naar de door de man verzochte verlaging van deze bijdrage.
4.6.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Ingangsdatum
4.7.
Op de mondelinge behandeling zijn partijen het erover eens geworden dat de wijziging van de geldende kinderbijdrage in dient te gaan op 14 juli 2022. Tevens zijn zij het erover eens dat gerekend dient te worden met twee periodes, namelijk 14 juli 2022 tot 1 mei 2023 en vanaf 1 mei 2023, gelet op de geboorte van het nu nog ongeboren kind van de vrouw.
Behoefte van de kinderen van partijen
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de kinderen € 1.531,= per maand bedraagt in 2022, oftewel € 510,= per maand per kind. De behoefte in 2023 bedraagt dan € 1.583,= per maand, oftewel € 527,= per maand per kind.
Behoefte ongeboren kind
4.9.
Nu bij de berekening voor de periode vanaf 1 mei 2023 rekening dient te worden gehouden met het ongeboren kind van de vrouw en haar partner zal ook voor dit kind de behoefte moeten worden bepaald.
4.10.
Voor de vaststelling van deze behoefte is in beginsel het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van de vrouw en haar partner.
4.11.
De vrouw stelt dat bij de berekening van de behoefte van het ongeboren kind moet worden uitgegaan van een NBGI van € 4.875,= per maand bestaande uit een netto besteedbaar inkomen (NBI) aan de zijde van de vrouw van € 2.317,= per maand en een NBI van haar partner van € 2.558,= per maand. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat tevens rekening moet worden gehouden met de onderhoudsbijdrage die de partner van de vrouw betaalt ten behoeve van de drie kinderen uit een eerdere relatie. Op dit moment betaalt hij € 488,= per maand in totaal aan zijn ex-partner. Er is wel een procedure gestart tot verlaging van deze bijdrage, mede wegens de komst van het ongeboren kind, verzocht is de bijdrage te wijzigen naar € 54,= per maand per kind.
4.12.
De man heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij het niet redelijk acht om bij de berekening van de behoefte van het ongeboren kind rekening te houden met de huidige bijdrage die de partner van de vrouw betaalt ten behoeve van zijn andere drie kinderen ter hoogte van € 488,= per maand. Rekening moet worden gehouden met € 54,= per maand per kind.
4.13.
Voor de berekening van de behoefte van het ongeboren kind zal de rechtbank uitgaan van de door de vrouw overgelegde berekening van het NBI van haar en haar partner, nu deze berekening door de man onweersproken is gelaten. Hieruit volgt dat het NBI van de vrouw op basis van haar huidige inkomen € 2.317,= bedraagt en dat van haar partner op basis van zijn huidige inkomen € 2.558,= per maand. Verder acht de rechtbank het redelijk uit te gaan van een kinderbijdrage die de partner van de vrouw aan zijn ex-partner dient bij te dragen aan de drie kinderen uit die relatie ter hoogte van € 54,= per maand per kind, oftewel € 162,= per maand in totaal. Temeer nu er een wijzigingsverzoek is gestart bij de rechtbank ter verlaging van de kinderbijdrage voor de drie kinderen van de partner van de vrouw. Daarbij heeft de vrouw op zitting ook aangegeven dat haar partner zijn verzoek in de door hem opgestarte wijzigingsprocedure nog zal wijzigen naar een lager bedrag gelet op de komst van het ongeboren kind van de vrouw en haar partner.
Op basis van het voorgaande bedraagt het NBGI van de vrouw en haar partner € 4.875,= per maand. Bij het NBGI dient het kindgebonden budget te worden opgeteld dat de vrouw en haar partner gaan ontvangen na de geboorte van hun kind. Dit bedraagt € 138,= per maand. Tot slot dient de € 162,= per maand (€ 54,= x 3) aan kinderbijdrage van de partner van de vrouw van dit NBGI te worden afgehaald. Aan de hand van deze gegevens heeft de rechtbank het NBGI van de vrouw en haar partner becijferd op € 4.851,= per maand.
4.14.
Dit NBGI, gevoegd bij het ten aanzien van de vier kinderen (die na de geboorte van het kind van de vrouw en haar partner in hun gezin verblijven) toepasselijke aantal kinderbijslagpunten, levert een tabelbedrag op van € 1.515,= per maand voor vier kinderen. Dat betekent dat de behoefte van het ongeboren kind € 379,= per maand bedraagt.
Draagkracht van de vrouw
4.15.
Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van de kinderen becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig NBI, waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
4.16.
De vrouw stelt dat voor de berekening van haar draagkracht moet worden uitgegaan van een bruto inkomen van € 24.314,= per jaar, volgend uit haar jaaropgaves van 2022.
4.17.
De man kan ermee instemmen dat wordt uitgegaan van een bruto inkomen van € 24.314,= per jaar. Hij is echter van mening dat nog een correctie dient te worden toegepast. Hij gaat er namelijk vanuit dat de vrouw haar werkzaamheden kan uitbreiden en haar inkomen kan verhogen naar € 30.000,= bruto per jaar. Van dat inkomen dient te worden uitgegaan bij de berekening van haar draagkracht.
4.18.
De rechtbank stelt voorop dat zeer terughoudend dient te worden omgegaan met het aannemen van een verdiencapaciteit van de verzorgende ouder. Door de vrouw is op de mondelinge behandeling onbetwist aangevoerd dat zij na haar burn-out haar werk anders is gaan inrichten, zodat zij ook de extra zorg van de kinderen op zich kon nemen. Daarop heeft de man aangegeven dat de kinderen inderdaad extra zorg nodig hebben. De vrouw heeft een andere functie aanvaard omdat het haar niet lukt om de zorg voor de kinderen te dragen en ook onregelmatige en nachtdiensten te draaien. Deze keuze van de vrouw past naar het oordeel van de rechtbank bij de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen. De man heeft namelijk een weekendregeling en de rest van de tijd heeft de vrouw de zorg voor de kinderen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet redelijk dat wordt uitgegaan van een verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw. Enkel zal worden uitgegaan van het inkomen volgens de jaaropgaven van 2022 van de vrouw ter hoogte van € 24.314,= per jaar.
4.19.
De rechtbank houdt verder rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting), en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Daarnaast komt de vrouw met dit inkomen in aanmerking voor een kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop. In 2022 bedraagt dit € 6.479,= op jaarbasis en in 2023 € 10.097,= op jaarbasis. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw in 2022 op een bedrag ter hoogte van € 2.551,= per maand en in 2023 op een bedrag ter hoogte van € 2.868,= per maand.
4.20.
De draagkracht van de vrouw is dan volgens de formule € 536,= per maand in 2022 en € 583,= per maand in 2023.
Draagkracht man
4.21.
Partijen zijn het erover eens dat voor de berekening van de draagkracht van de man dient te worden uitgegaan van zijn inkomen zoals volgt uit zijn jaaropgaaf van 2022. Hieruit volgt een bruto inkomen van € 58.621,=.
4.22.
De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de man in 2022 op een bedrag ter hoogte van € 3.376,= per maand en in 2023 op een bedrag ter hoogte van € 3.461,= per maand.
4.23.
De draagkracht van de man is dan volgens de formule in 2022 € 940,= per maand en in 2023 € 874,= per maand.
Draagkracht partner van de vrouw
4.24.
De partner van de vrouw is onderhoudsplichtig voor het nog ongeboren kind van hem en de vrouw. Gelet daarop is voor de periode vanaf 1 mei 2023 ook zijn draagkracht van belang.
4.25.
De rechtbank zal voor de berekening van zijn draagkracht uitgaan van de door de vrouw overgelegde jaaropgaaf van 2021. Hieruit volgt een bruto-inkomen van € 37.212,=. De vrouw heeft een berekening overgelegd waarin zij uitgaat van dit inkomen. De rechtbank zal deze volgen. Uit deze berekening volgt dat haar partner een NBI heeft ter hoogte van € 2.558,= per maand een draagkracht volgens de formule van € 431,= per maand.
4.26.
Van deze draagkracht zal de rechtbank de kinderbijdrage die hij dient te voldoen ten behoeve van de kinderen uit een eerdere relatie aftrekken. Ook hier zal de rechtbank rekening houden met een bijdrage van € 54,= per maand per kind, oftewel € 162,= per maand in totaal, gelet op hetgeen overwogen in rechtsoverweging 4.13. Er resteert dan een draagkracht ten behoeve van het nog ongeboren kind van hem en de vrouw van € 269,= per maand.
Periode 14 juli 2022 tot 1 mei 2023
4.27.
Een draagkrachtvergelijking blijft achterwege voor de periode van 14 juli 2022 tot 1 mei 2023, omdat de totale draagkracht van partijen, ter hoogte van € 1.476,=, lager is dan de hiervoor becijferde behoefte van de kinderen van € 1.531,= per maand.
4.28.
Partijen hebben op de mondelinge behandeling ingestemd met de toepassing van een zorgkorting van 25%. Nu de totale behoefte van de kinderen € 1.531,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 381,= per maand.
4.29.
Nu de draagkracht van de onderhoudsplichtigen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien, wordt, na toepassing van de zorgkorting, het tekort aan beide onderhoudsplichtigen voor de helft toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door hem te betalen bijdrage als volgt wordt berekend: € 940,= [bedrag volledige draagkracht man] – (€ 381,= [bedrag zorgkorting] - € 27,= [bedrag van de helft van het tekort]) = € 586,= per maand, oftewel € 195,= per maand per kind. Inclusief wettelijke indexering bedraagt dit in de periode van
1 januari 2023 tot 1 mei 2023 € 202,= per maand per kind.
Periode vanaf 1 mei 2023
4.30.
Vanaf 1 mei 2023 is de vrouw onderhoudsplichtig voor zowel de drie kinderen van partijen, als het ongeboren kind. Haar draagkracht dient te worden verdeeld naar rato van de behoeftes van deze vier kinderen. Dat betekent dat zij van haar draagkracht beschikbaar heeft voor de drie kinderen van partijen € 157,= per maand per kind en voor het ongeboren kind € 113,= per maand.
4.31.
De behoefte van het ongeboren kind bedraagt € 379,= per maand per kind. De totale draagkracht die de vrouw en haar partner beschikbaar hebben voor het ongeboren kind bedraagt € 382,= per maand. Dat betekent dat zij volledig in de behoefte van dit ongeboren kind, ter hoogte van € 379,= per maand, kunnen voorzien.
4.32.
Wat betreft de drie kinderen van partijen blijft ook voor de periode vanaf 1 mei 2023 een draagkrachtvergelijking achterwege, omdat de totale draagkracht van partijen, ter hoogte van € 1.345,= per maand, lager is dan de hiervoor becijferde behoefte van de kinderen van € 1.583,= per maand.
4.33.
Nu de totale behoefte van de kinderen € 1.583,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting in 2023 een bedrag van € 396,= per maand.
4.34.
Nu de draagkracht van de onderhoudsplichtigen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien, wordt, na toepassing van de zorgkorting, het tekort aan beide onderhoudsplichtigen voor de helft toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door hem te betalen bijdrage als volgt wordt berekend: € 874,= [bedrag volledige draagkracht man] – (€ 396,= [bedrag zorgkorting] - € 118,= [bedrag van de helft van het tekort]) = € 596,= per maand, oftewel € 199,= per maand per kind.
Werkelijke woonlast
4.35.
Zowel in de periode van 14 juli 2022 tot 1 mei 2023 als in de periode vanaf 1 mei 2023 kunnen partijen met hun draagkracht niet in de volledige behoefte van hun drie kinderen voorzien. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 16 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:586) volgt dat de rechter in dat geval, indien er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de betrokken ouders duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het bedrag dat volgt uit de toepassing van het forfait, steeds dienen na te gaan of de draagkracht van die ouders, berekend met inachtneming van de werkelijke woonlasten, zou leiden tot een hogere onderhoudsbijdrage.
4.36.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de huur van de vrouw nu € 707,= per maand bedraagt inclusief servicekosten. De forfaitaire woonlast waarmee rekening is gehouden in 2022 bedraagt € 765,= per maand en in 2023 € 860,= per maand. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de werkelijke woonlast niet duurzaam aanmerkelijk lager is dan de forfaitaire woonlast. Weliswaar ontving de vrouw een aantal maanden huurtoeslag waardoor haar woonlast lager was, maar omdat zij dit nu niet meer ontvangt is er geen sprake van een duurzame lagere woonlast. Gelet daarop zal geen nieuwe berekening worden gemaakt rekening houdend met haar werkelijke woonlasten.
4.37.
Wat betreft de woonlasten van de man is bij de berekening van zijn draagkracht rekening gehouden met een forfaitaire woonlast in 2022 van € 1.013,= per maand en in 2023 van € 1.038,= per maand. De man heeft in zijn stukken uiteengezet dat zijn werkelijke woonlast in de periode van 14 juli 2022 tot 1 oktober 2022 in totaal € 953,= per maand bedroeg, in de periode van 1 oktober 2022 tot 1 juni 2023 bedraagt deze woonlast € 1.050,= per maand en in de periode vanaf 1 juni 2023 zal dit € 1.046,= per maand gaan bedragen. De rechtbank is van oordeel dat ook aan de zijde van de man geen sprake is van een duurzaam aanmerkelijke lagere werkelijke woonlast. Daarom zal geen nieuwe berekening worden gemaakt rekening houdend met zijn werkelijke woonlasten.
Conclusie
4.38.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die leidt tot een aanpassing van de huidige bijdrage. De rechtbank zal de door de man te betalen bijdrage met ingang van 14 juli 2022 tot 1 januari 2023 wijzigen in € 195,= per maand per kind. Van 1 januari 2023 tot 1 mei 2023 zal deze bijdrage als gevolg van de indexering gewijzigd worden in € 202,= per maand per kind. Met ingang van 1 mei 2023 zal deze bijdrage worden gewijzigd in € 199,= per maand per kind.
Aanhechten van berekeningen
4.39.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

5.De beslissing

De rechtbank
wijzigt voormeld ouderschapsplan als volgt:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de minderjarigen
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2016,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2017,
3. [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2017,
in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond 18.30 uur tot maandag 8:30 uur, de man haalt de kinderen op en brengt hen op maandag naar school;
- elke maandagmiddag van 17:15 uur tot 19:15 uur, waarbij de man met de kinderen naar de zwemles gaat. Hij haalt de kinderen op en brengt hen weer terug naar de vrouw;
- gedurende zes extra dagen in de vakanties, in aanvulling op regeling inzake de vakanties en feestdagen zoals volgt uit voormeld ouderschapsplan. Aan het begin van ieder kalenderjaar gaan partijen met elkaar in overleg wanneer deze zes dagen in dat jaar worden gepland;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de daarin overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van genoemde minderjarigen
- over de periode van 14 juli 2022 tot 1 januari 2023 nader wordt vastgesteld op € 195,= (honderdvijfennegentig euro) per maand per kind,
- over de periode van 1 januari 2023 tot 1 mei 2023 nader wordt vastgesteld op € 202,= (tweehonderdtwee euro) per maand per kind,
- met ingang van 1 mei 2023 nader wordt vastgesteld op € 199,= (honderdnegenennegentig euro) per maand per kind,
voor de toekomst bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Benjaddi, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.