ECLI:NL:RBZWB:2023:342

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
BRE 21/4026
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de heffingsbevoegdheid van Nederland inzake inkomstenbelasting voor een inwoner van Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2023, wordt het beroep van een inwoner van Duitsland tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 beoordeeld. De belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.635, maar stelde dat hij op basis van het belastingverdrag met Duitsland niet belastingplichtig was in Nederland, omdat zijn inkomen na aftrek van specifieke zorgkosten en giften onder de grens van € 15.000 zou liggen. De inspecteur van de Belastingdienst had echter de aanslag vastgesteld zonder rekening te houden met deze aftrekken, en verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond.

De rechtbank oordeelt dat Nederland heffingsbevoegd is, omdat het totale bruto-inkomen van de belanghebbende uit Nederland afkomstig is en de grens van € 15.000 overschrijdt. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende recht heeft op de door hem opgevoerde aftrekposten, waardoor het belastbare inkomen uit werk en woning op € 13.740 wordt vastgesteld. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en vermindert de aanslag en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende en het griffierecht.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om goed op de hoogte te zijn van hun rechten en plichten onder belastingverdragen, en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijke behandeling in belastingzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4026
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], wonende in Duitsland, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 augustus 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.635 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 88 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur [verweerder] .
1.6.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] , is woonachtig in Duitsland. Hij heeft voor het jaar 2017 in totaal € 17.635 aan bruto-inkomen genoten afkomstig uit Nederland.
2.2.
Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, voor het jaar 2017 geen aangifte inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (IB/PVV) ingediend.
2.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 16 september 2020 ambtshalve de aanslag vastgesteld.
2.4.
Belanghebbende heeft vervolgens een aangiftebiljet IB/PVV 2017 ingestuurd aan de inspecteur. In dit aangiftebiljet heeft belanghebbende zijn bruto-inkomen van in totaal € 17.635 aangegeven. Daarnaast heeft belanghebbende een bedrag van € 1.225 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten opgevoerd en een bedrag van € 2.400 aan giftenaftrek.
2.5.
De inspecteur heeft het ingediende aangiftebiljet als een verzoek om ambtshalve vermindering aangemerkt. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende geen kwalificerende buitenlands belastingplichtige is en daarom geen recht heeft op aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt primair of Nederland heffingsbevoegd is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Indien Nederland heffingsbevoegd is, is niet langer tussen partijen in geschil dat belanghebbende voor het jaar 2017 kwalificerende buitenlands belastingplichtige is en dat belanghebbende recht heeft op aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften.
3.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat nu zijn inkomen, na aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften, lager is dan € 15.000 hij op grond van het belastingverdrag met Duitsland niet belastingplichtig is in Nederland. Hij is daarom geen inkomstenbelasting in Nederland verschuldigd, aldus belanghebbende.
3.3.
De inkomstenbelasting wordt geheven over het door de belastingplichtige in het kalenderjaar genoten belastbare inkomen uit werk en woning. [1] Het belastbare inkomen uit werk en woning bestaat onder meer uit het belastbare loon verminderd met de persoonsgebonden aftrek. [2]
3.4.
Artikel 17 van het belastingverdrag [3] tussen Nederland en Duitsland (het verdrag), luidt voor zover hier van belang, als volgt:
Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 18, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende staat alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een verdragsluitende staat slechts in die staat belastbaar. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat zijn slechts in die andere staat belastbaar.
Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, mag een pensioen of andere soortgelijke beloning, alsmede een lijfrente of een pensioen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een verdragsluitende staat (socialezekerheidspensioen) ook worden belast in de verdragsluitende staat waaruit het of deze afkomstig is, in overeenstemming met de wetgeving van die staat, indien het totale brutobedrag ervan in enig kalenderjaar de som van 15.000 euro te boven gaat.”
3.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat het door belanghebbende genoten (totale) bruto-inkomen van € 17.635 afkomstig is uit Nederland. Volgens het verdrag dient te worden gekeken naar de som van ‘het totale brutobedrag’ van de uitkeringen (loon) afkomstig uit Nederland. Dit betreft niet - zoals belanghebbende meent – het brutobedrag waarbij wel rekening wordt gehouden met aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften. Belanghebbende gaat daarom uit van een onjuiste uitleg van het verdragsartikel. Nu het totale brutobedrag van de uitkeringen hoger is dan € 15.000, is Nederland heffingsbevoegd.
3.6.
Nu tussen partijen niet meer in geschil is dat belanghebbende in dat geval recht heeft op de door hem opgevoerde aftrekposten, dient het belastbare inkomen uit werk en woning op € 13.740 te worden vastgesteld.
3.7.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, dient de inspecteur het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig te verminderen.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de aanslag moet worden verminderd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur is ter zitting akkoord gegaan met een proceskostenvergoeding van € 233,65. De rechtbank beslist dienovereenkomstig.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.740 en vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 233,65;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 20 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 2.3, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
2.Artikel 3.1 van de Wet IB 2001.
3.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen.