In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2023, wordt het beroep van een inwoner van Duitsland tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 beoordeeld. De belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.635, maar stelde dat hij op basis van het belastingverdrag met Duitsland niet belastingplichtig was in Nederland, omdat zijn inkomen na aftrek van specifieke zorgkosten en giften onder de grens van € 15.000 zou liggen. De inspecteur van de Belastingdienst had echter de aanslag vastgesteld zonder rekening te houden met deze aftrekken, en verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond.
De rechtbank oordeelt dat Nederland heffingsbevoegd is, omdat het totale bruto-inkomen van de belanghebbende uit Nederland afkomstig is en de grens van € 15.000 overschrijdt. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende recht heeft op de door hem opgevoerde aftrekposten, waardoor het belastbare inkomen uit werk en woning op € 13.740 wordt vastgesteld. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en vermindert de aanslag en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende en het griffierecht.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om goed op de hoogte te zijn van hun rechten en plichten onder belastingverdragen, en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijke behandeling in belastingzaken.