ECLI:NL:RBZWB:2023:343

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
BRE 21/3742
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende een verzuimboete van € 55 opgelegd in verband met een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende had de verschuldigde motorrijtuigenbelasting van € 178 niet tijdig betaald, wat leidde tot de naheffingsaanslag en de daaropvolgende boete. De rechtbank behandelt de argumenten van de belanghebbende, die stelt dat hij geen rekening voor de motorrijtuigenbelasting heeft ontvangen en daardoor niet kon betalen. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor de tijdige betaling, ongeacht of hij een betalingskenmerk heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd, aangezien de belanghebbende in een eerder tijdvak ook al te laat had betaald. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3742
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 augustus 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een verzuimboete van € 55 opgelegd (de boetebeschikking) bij de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de boetebeschikking gehandhaafd.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is volgens de kentekenregistratie vanaf 31 december 2019 houder van een motorrijtuig met het kenteken [kenteken] (hierna: het motorrijtuig). De datum van eerste inschrijving is 14 maart 1997. De datum eerste toelating is 24 mei 1991.
2.2.
Met dagtekening 15 maart 2021 is aan belanghebbende een rekening motorrijtuigenbelasting met kenmerk [kenmerk] verzonden van € 178 voor het tijdvak 14 maart 2021 tot en met 13 juni 2021. Belanghebbende heeft het bedrag van € 178 (de verschuldigde motorrijtuigenbelasting) niet betaald.
2.3.
Met dagtekening 27 mei 2021 is de naheffingsaanslag opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag is de boetebeschikking aan belanghebbende opgelegd, waarbij is uitgegaan van een tweede verzuim in een periode van één jaar.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Belanghebbende erkent dat de verschuldigde motorrijtuigenbelasting uiterlijk op 15 april 2021 moest zijn betaald. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij geen rekening voor de motorrijtuigenbelasting heeft ontvangen. Zonder nota of aanslag met een betalingskenmerk kan hij niet bevrijdend betalen. Omdat hij geen betalingskenmerk had, kon de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet tijdig worden betaald. Hij heeft immers acht tot negen voertuigen, waarvoor hij geen automatisch incasso voor de motorrijtuigenbelasting aan heeft staan en hij wisselt af toe van voertuigen. Daarnaast heeft hij de naheffingsaanslag tijdig betaald, aldus nog steeds belanghebbende.
3.3.
Op grond van de Wet op de motorrijtuigenbelasting (Wet Mrb), en in afwijking van artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), moet de verschuldigde motorrijtuigenbelasting zijn betaald bij aanvang van het tijdvak. [1]
3.4.
De inspecteur heeft de verzuimboete gebaseerd op artikel 67c, eerste lid, van de AWR. Hierin is onder meer bepaald dat indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen.
3.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.5.1.
Vast staat dat belanghebbende de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. De stelling van belanghebbende dat hij geen nota danwel een betalingskenmerk heeft ontvangen, kan hem niet baten. Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor de tijdige betaling van de op de aangifte verschuldigde motorrijtuigenbelasting, ook indien hij geen rekening dan wel een betalingskenmerk heeft ontvangen. Belanghebbende stelt zelf dat hij over acht tot negen auto’s beschikt, waarvoor hij telkens handmatig de betalingen motorrijtuigenbelasting doet. Belanghebbende wist dus dat de motorrijtuigenbelasting betaald had moeten worden. Volgens de inspecteur had belanghebbende ook contact met de Belastingdienst kunnen opnemen om naar een betalingskenmerk te vragen. Ook heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat een betaling met de vermelding ‘motorrijtuigenbelasting’ voldoende is.
3.5.2.
Daarnaast staat vast dat belanghebbende in een eerder tijdvak de verschuldigde motorrijtuigenbelasting te laat heeft betaald. In deze procedure gaat het derhalve om een tweede verzuim. De inspecteur heeft de verzuimboete met inachtneming van paragraaf 33, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst vastgesteld op € 55.
3.5.3.
De inspecteur is bij het opleggen van de verzuimboete binnen de geldende wettelijke bepalingen en voor de inspecteur geldende beleidsvoorschriften gebleven. Wel moet bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) aan de zijde van belanghebbende het opleggen van de verzuimboete achterwege blijven. Van avas is sprake indien belanghebbende alle zorg heeft betracht die in de gegeven omstandigheden van hem mag worden verwacht om het verzuim te voorkomen. Het is aan belanghebbende om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig aannemelijk te maken, die kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van avas. Voor zover de stellingen van belanghebbende ook in dit kader moeten gelden, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van avas.
3.5.4.
De vervolgvraag is of de boete passend en geboden is gelet op de omstandigheden van het geval. De rechtbank acht de vastgestelde boete passend en geboden. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor matiging van de boete zijn niet gesteld of gebleken. De boete is dus tot het juiste bedrag opgelegd.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het gelijk aan de inspecteur is. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 20 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 15, lid 1, Wet Mrb.