In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 17 mei 2023 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft een koopovereenkomst die op 23 september 2021 is gesloten tussen [eiser] en [echtgenote eiser] als verkopers en [gedaagde] als koper. De koopprijs bedroeg € 315.000,-- en de overeenkomst vereiste dat [gedaagde] een bankgarantie of waarborgsom zou stellen ter hoogte van 10% van de koopsom. [gedaagde] heeft echter geen bankgarantie gesteld of waarborgsom gestort, wat leidde tot een ingebrekestelling door de verkopers op 19 oktober 2021. Op 1 november 2021 hebben de verkopers de koopovereenkomst ontbonden en een contractuele boete van € 31.500,-- gevorderd.
In de procedure vordert [eiser] betaling van deze boete, vermeerderd met rente en kosten. [gedaagde] verzet zich tegen de vordering en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] of afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. [gedaagde] doet onder andere een beroep op vernietiging van de koopovereenkomst op grond van misbruik van omstandigheden of dwaling.
De rechtbank oordeelt dat de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst moet worden beoordeeld, maar dat [echtgenote eiser] als partij bij de overeenkomst ontbreekt in deze procedure. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, wat betekent dat de rechterlijke beslissing bindend moet zijn voor alle betrokken partijen. De rechtbank stelt [eiser] in de gelegenheid om [echtgenote eiser] op te roepen, zodat zij alsnog kan worden betrokken in de procedure. De verdere beslissing wordt aangehouden tot de rolzitting op 14 juni 2023.