ECLI:NL:RBZWB:2023:3431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
10313925 CV 23-372 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Karsten-Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst keuken en terugbetaling aanbetaling na faillissement verkoper

In deze zaak vordert de eiser, een klant, de ontbinding van de koopovereenkomst van een keuken en de terugbetaling van de aanbetaling. De verkoper, die failliet was verklaard, heeft de keuken nooit geleverd. De eiser stelt dat de ontbinding gerechtvaardigd is omdat de verkoper zijn verplichtingen niet is nagekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst was en dat de aanbetaling door de eiser was gedaan. De verkoper voert verweer en stelt dat de eiser contact had moeten opnemen met de Centrale Branchevereniging Wonen (CBW) voor garantie, maar de kantonrechter oordeelt dat de CBW-voorwaarden niet van toepassing zijn op deze overeenkomst. De kantonrechter concludeert dat de tekortkoming van de verkoper in de nakoming van de overeenkomst voldoende ernstig is om de ontbinding te rechtvaardigen. De vordering tot terugbetaling van de aanbetaling, vermeerderd met rente en kosten, wordt toegewezen. Daarnaast wordt de verkoper veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Het totaalbedrag dat de verkoper aan de eiser moet betalen, inclusief wettelijke rente, bedraagt € 4.738,94. De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10313925 CV EXPL 23-372
Vonnis van 17 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S. Nijmeijer, werkzaam ten kantore van ARAG SE te Roermond,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 januari 2023 met producties;
- de conclusie van antwoord van 3 maart 2023;
- de akte van [eiser] van 29 maart 2023;
- de antwoordakte van [gedaagde] van 8 april 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
[eiser] vordert - samengevat - de overeenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de gedane aanbetaling, te vermeerderen met rente en kosten. Zij voert aan dat [gedaagde] de bij hem bestelde keuken nimmer heeft geleverd, doordat [gedaagde] failliet was verklaard. Inmiddels is het faillissement opgeheven wegens een gebrek aan baten en is de eenmanszaak van [gedaagde] opgehouden te bestaan, zodat de keuken niet meer zal worden geleverd. De ontbinding van de overeenkomst is dan ook gerechtvaardigd. Het gevolg daarvan is dat [gedaagde] de aanbetaling dient terug te betalen, te vermeerderen met rente en kosten. Op het verweer van [gedaagde] voert [eiser] aan dat de CBW-voorwaarden niet van toepassing zijn verklaard op de overeenkomst. Ook zijn deze niet ter hand gesteld. Voor zover zij een beroep kon doen op de garantiebepaling, heeft de curator haar daar niet op gewezen.
2.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat [eiser] contact had moeten zoeken met de Centrale Branchevereniging Wonen (verder: CBW). De overeenkomt viel immers onder de garantievoorwaarden van de CBW. Hier was [eiser] ook van op de hoogte. Als zij contact had gezocht met de CBW, had de CBW haar doorverwezen naar een ander lid van de CBW en die had haar de keuken alsnog geleverd. De curator was ook op de hoogte van die regeling, zodat hij dat aan [eiser] had moeten melden. [gedaagde] mocht tijdens het faillissement geen contact hebben met klanten, zodat hij dit niet zelf kon doen. Ook is hij er niet mee bekend of de curator [eiser] op die regeling heeft gewezen.
2.3.
De kantonrechter constateert dat tussen partijen vaststaat dat er een overeenkomst tussen hen is gesloten op grond waarvan [gedaagde] een keuken had moeten leveren aan [eiser] . Ook staat tussen partijen vast dat [eiser] een aanbetaling had gedaan ter hoogte van het gevorderde bedrag. Tot slot staat tussen partijen vast dat [gedaagde] door het faillissement niet meer kon leveren en dat inmiddels het faillissement is opgeheven wegens een gebrek aan baten.
2.4.
[gedaagde] voert – kort gezegd – aan dat deze procedure onnodig was geweest als [eiser] haar vordering had aangemeld bij de CBW. Tussen partijen is in geschil of deze voorwaarden wel van toepassing waren op de overeenkomst. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat de CBW-voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn. Dit volgt immers niet uit de overgelegde producties. Dit is echter niet van belang, omdat, ook als uit wordt gegaan van de toepasselijkheid van de CBW-voorwaarden, [eiser] een beroep kon blijven doen op de ontbinding van de overeenkomst. De garantiebepaling van artikel 19 is een ‘kan’-bepaling. [eiser] is dan ook niet verplicht op deze wijze te handelen. Deze bepaling is enkel in de voorwaarden opgenomen om de consument te beschermen bij het faillissement van de leverancier en niet de leverancier. Het verweer slaagt dus niet.
2.5.
Tussen partijen staat voorts vast dat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de overeenkomst tussen partijen niet is nagekomen, zodat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. In artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is opgenomen dat iedere tekortkoming van een partij de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding niet rechtvaardigt. Naar het oordeel van de kantonrechter is het niet leveren van de keuken een voldoende ernstige tekortkoming om de ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen tot ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van de aanbetaling worden toegewezen.
2.6.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt vervolgens overeen met de geldende forfaitaire tarieven, zodat deze zal worden toegewezen.
2.7.
De gevorderde wettelijke rente is als niet, dan wel onvoldoende, weersproken toewijsbaar.
2.8.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
4.092,50
- buitengerechtelijke incassokosten
646,44
+
Totaal
4.738,94
2.9.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kantonrechter zal enkel eenmalig de informatiekosten met betrekking tot de Basisregistratie Personen toekennen, nu niet is onderbouwd dat het noodzakelijk was tweemaal die informatie op te vragen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
130,44
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
396,00
(1,5 punten × € 264,00)
Totaal
770,44
2.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
ontbindt de overeenkomst tussen partijen,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.738,94, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 17 mei 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 770,44,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 132,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Karsten-Badal en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.