ECLI:NL:RBZWB:2023:345

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
BRE 21/3881 e.v.
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van motorrijtuigenbelasting en bestelautotarief voor ondernemers door de rechtbank

Op 20 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de motorrijtuigenbelasting en het bestelautotarief voor ondernemers. De belanghebbende, een vennootschap onder firma (V.O.F.) uit Tilburg, had bezwaar gemaakt tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst over de betaling van motorrijtuigenbelasting voor verschillende tijdvakken. De rechtbank beoordeelde de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 2 augustus 2021 en 11 maart 2022. De inspecteur had de bezwaren van de belanghebbende deels niet-ontvankelijk verklaard en deels ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de bezwaren ten aanzien van de tijdvakken 29 november 2020 tot en met 28 mei 2021 ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, en vernietigde deze uitspraken op bezwaar. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur het lagere bestelautotarief voor de tijdvakken 23 februari 2021 tot en met 22 mei 2021 en 11 maart 2021 tot en met 10 juni 2021 terecht niet had verleend. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende met betrekking tot het kenteken [kentekennummer 3] tot 28 mei 2021 niet in aanmerking kwam voor het lagere bestelautotarief. De rechtbank verklaarde de overige beroepen ongegrond en bepaalde dat de inspecteur het griffierecht van € 360 aan de belanghebbende moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/3881 tot en met 21/3886 en 22/2303 tot en met 22/2306
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaak tussen
V.O.F. [belanghebbende], uit Tilburg, belanghebbende,
(als gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 2 augustus 2021 en 11 maart 2022 inzake de bezwaren van belanghebbende tegen de betaling van motorrijtuigenbelasting over de navolgende tijdvakken:
Zaaknr.
Kenteken
Tijdvak
21/3881
[kentekennummer 1]
23-05-2018 tot en met 22-02-2019
21/3882
[kentekennummer 1]
23-02-2019 tot en met 22-02-2020
21/3883
[kentekennummer 1]
23-02-2020 tot en met 22-02-2021
22/2303
[kentekennummer 1]
23-02-2021 tot en met 22-05-2021
21/3884
[kentekennummer 2]
11-06-2018 tot en met 10-03-2019
21/3885
[kentekennummer 2]
11-03-2019 tot en met 10-03-2020
21/3886
[kentekennummer 2]
11-03-2020 tot en met 10-03-2021
22/2304
[kentekennummer 3]
28-02-2019 tot en met 28-02-2020
22/2305
[kentekennummer 3]
28-02-2020 tot en met 27-02-2021
22/2306
[kentekennummer 3]
28-02-2021 tot en met 28-05-2021
1.2.
De inspecteur heeft op de bezwaren als volgt beslist:
Uitspraken inspecteur
Kenteken
Tijdvak(ken):
Bezwaar niet-ontvankelijk
[kentekennummer 1]
23-05-2018 tot en met 22-02-2021
Bezwaar ongegrond
[kentekennummer 1]
23-02-2021 tot en met 22-05-2021
Bezwaar niet-ontvankelijk
[kentekennummer 2]
11-06-2018 tot en met 10-03-2021
Bezwaar ongegrond
[kentekennummer 2]
11-03-2021 tot en met 10-06-2021
Bezwaar niet-ontvankelijk
[kentekennummer 3]
28-02-2019 tot en met 28-05-2021
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [gemachtigde 2] en namens de inspecteur: [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende, een vennootschap onder firma (VOF), is blijkens de kentekenregistratie houder geweest van drie bestelauto’s met de onder 1.1 vermelde kentekens (de bestelauto’s).
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende ( [gemachtigde 1] ), één van de vennoten van de VOF, heeft op 1 augustus 2018 de ondernemingsactiviteiten van belanghebbende in de vorm van een eenmanszaak voortgezet onder de naam [belanghebbende] .
2.3.
De inspecteur heeft op 31 juli 2018 belanghebbende afgevoerd als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Als gevolg daarvan is aan belanghebbende medegedeeld dat het lagere bestelautotarief voor ondernemers niet meer van toepassing is ingevolge artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB). De verschuldigde motorrijtuigenbelasting wordt via automatische incasso betaald.
2.4.
Ten aanzien van de bestelauto met kenteken [kentekennummer 2] is met ingang van het tijdvak 11 maart 2019 het lagere bestelautotarief voor ondernemers beëindigd en is het reguliere bestelautotarief conform artikel 24 van de Wet MRB in rekening gebracht.
2.5.
Ten aanzien van de bestelauto met kenteken [kentekennummer 2] is met ingang van het tijdvak 23 februari 2019 het lagere bestelautotarief voor ondernemers beëindigd en is het reguliere bestelautotarief conform artikel 24 van de Wet MRB in rekening gebracht.
2.6.
Ten aanzien van de bestelauto met kenteken [kentekennummer 3] is met ingang van het tijdvak 28 februari 2019 het lagere bestelautotarief voor ondernemers beëindigd en is het reguliere bestelautotarief conform artikel 24 van de Wet MRB in rekening gebracht.
2.7.
[gemachtigde 1] heeft namens belanghebbende bij brieven van 19 december 2020 (kenteken [kentekennummer 3] ) en 24 april 2021 (kentekens [kentekennummer 2] en [kentekennummer 2] ) de inspecteur verzocht de reeds betaalde motorrijtuigenbelasting naar het lagere bestelautotarief voor ondernemers te verminderen.
2.8.
De inspecteur heeft de verzoeken van belanghebbende als bezwaarschriften aangemerkt.
2.9.
De tenaamstelling van de kentekens [kentekennummer 2] en [kentekennummer 3] zijn op 14 april 2021 gewijzigd. Die van het kenteken [kentekennummer 2] is op 13 april 2021 gewijzigd. Vanaf die data staat [belanghebbende] als houder van de bestelauto’s in het kentekenregister geregistreerd.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk dan wel terecht ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Namens belanghebbende is gesteld dat nadat een compagnon uit de VOF is getreden, [gemachtigde 1] de onderneming als eenmanszaak heeft voortgezet. [gemachtigde 1] heeft gesteld dat hij als ondernemer op dat moment door andere zaken in het kader van de voortzetting als eenmanszaak onvoldoende aandacht heeft besteed aan het schrijven van de Belastingdienst over het niet langer van toepassing zijn van het lagere bestelautotarief voor ondernemers. Zijn toenmalige adviseur die op de hoogte was, heeft hem daar ook niet over geïnformeerd. Daarnaast heeft [gemachtigde 1] in de kern aangevoerd dat door de voortzetting van de onderneming van de VOF waarin hij ook vennoot was, feitelijk geen wijziging heeft plaatsgevonden ter zake van het gebruik van de bestelauto’s. De motorrijtuigenbelasting is ook steeds door hem betaald.
Ten aanzien van kenteken [kentekennummer 3] (periode 29 november 2020 tot en met 28 mei 2021)
3.3.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift het gewijzigde standpunt ingenomen dat de bezwaren ten aanzien van de tijdvakken gelegen in de periode 29 november tot en met 28 mei 2021, wel ontvankelijk zijn. De rechtbank ziet geen reden om anders te oordelen. Gelet daarop zijn de beroepen gegrond en worden deze uitspraken op bezwaar vernietigd. Partijen hebben ter zitting aangegeven dat deze zaken voor een inhoudelijke behandeling niet naar de inspecteur terug hoeven te worden gewezen. De rechtbank zal daarom zelf in deze zaken voorzien.
Zijn de andere bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard?
3.4.
Deze overweging van de rechtbank ziet op de drie bestelauto’s gelijktijdig, voor zover de bezwaren verder niet-ontvankelijk zijn verklaard door de inspecteur. De argumenten van belanghebbende zijn namelijk inhoudelijk hetzelfde. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de bezwaarschriften buiten de daarvoor geldende wettelijke termijn zijn ingediend. [1] Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet‑ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding). [2] Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank komt gelet hierop tot het oordeel dat de inspecteur de betreffende bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepen tegen deze uitspraken op bezwaar, zijn dan ook ongegrond.
Zijn de bezwaren terecht ongegrond verklaard?
3.5.
In artikel 23 van de Wet MRB is het MRB-tarief voor een personenauto opgenomen. Op grond van artikel 24 van de Wet MRB is voor een bestelauto in beginsel het tarief voor een personenauto van toepassing.
3.6.
In artikel 24b, eerste lid, van de Wet MRB is bepaald dat er een lager tarief voor bestelauto’s geldt, als de belasting wordt geheven van een ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) en die ondernemer de bestelauto meer dan bijkomstig bezigt in het kader van zijn onderneming. In het derde lid van voornoemd artikel wordt bij een verandering, anders dan aan de bestelauto, waardoor de belasting voor een bestelauto hoger of lager wordt, een aanvullende aangifte gedaan. De aanvullende aangifte geldt voor de tijdvakken die aanvangen na het lopende tijdvak.
3.7.
De overwegingen van de rechtbank over de ongegrondverklaring van de bezwaren zien op de drie bestelauto’s gezamenlijk, aangezien de argumenten van belanghebbende inhoudelijk hetzelfde zijn. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de VOF houder is geweest van de bestelauto’s en dat per 31 juli 2018 de omzetbelastingplicht van de VOF is beëindigd. Als gevolg daarvan heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat het lagere bestelautotarief voor ondernemers niet langer van toepassing is en dat met ingang van het volgende tijdvak kortgezegd het reguliere en dus hogere tarief wordt toegepast. Eveneens staat vast dat de tenaamstelling van de kentekens [kentekennummer 2] en [kentekennummer 3] op 14 april 2021 is gewijzigd en dat die van het kenteken [kentekennummer 2] op 13 april 2021 is gewijzigd. Nu de wijziging in de tenaamstelling van het kenteken van de bestelauto’s leidt tot een verandering (in het houderschap van de bestelauto’s) waardoor de belasting van de bestelauto’s hoger of lager wordt, heeft de inspecteur de wijziging in de tenaamstelling terecht aangemerkt als een aanvullende aangifte. In de slotzin van artikel 24b, derde lid, van de Wet MRB is bepaald dat de aanvullende aangifte geldt voor de tijdvakken die aanvangen na het lopende tijdvak.
3.8.
Dit betekent dat de wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto’s is ontvangen in (i) het (lopende) tijdvak 23 februari 2021 tot en met 22 mei 2021 voor het kenteken [kentekennummer 1] , (ii) het tijdvak 11 maart 2021 tot en met 10 juni 2021 voor het kenteken [kentekennummer 2] en (iii) in het tijdvak 28 februari 2021 tot en met 28 mei 2021 voor het kenteken [kentekennummer 3] . De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur het lagere bestelautotarief met betrekking tot de tijdvakken 23 februari 2021 tot en met 22 mei 2021 (kenteken [kentekennummer 1] ) en 11 maart 2021 tot en met 10 juni 2021 (kenteken [kentekennummer 2] ) terecht niet heeft verleend. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende met betrekking tot het kenteken [kentekennummer 3] tot 28 mei 2021 niet in aanmerking komt voor het lagere bestelautotarief. De opvatting van [gemachtigde 1] dat hij als ondernemer (en voormalig vennoot van de VOF) steeds de motorrijtuigenbelasting heeft betaald, leidt niet tot een ander oordeel. Er heeft immers een wijziging plaatsgevonden, namelijk dat de omzetbelastingplicht van de VOF - als houder van de kentekens – in 2018 is beëindigd. De beroepen zijn daarom ongegrond.
Verzoek om ambtshalve vermindering
3.9.
De in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bedoelde mogelijkheid tot ambtshalve vermindering is voorbehouden aan de inspecteur. De inspecteur heeft de bezwaarschriften van belanghebbende (ook) aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de op aangifte betaalde motorrijtuigenbelasting over de betreffende tijdvakken. De inspecteur heeft ambtshalve geen aanleiding gezien om aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet te komen. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld ook beroep in te stellen tegen de afwijzing van voormeld verzoek, is de rechtbank niet bevoegd een inhoudelijk oordeel te geven over de ambtshalve beslissing van de inspecteur. Een dergelijke beslissing is namelijk niet een voor bezwaar vatbare beslissing in de zin van artikel 26 van de AWR. De civiele rechter is bevoegd om te oordelen over geschillen over een dergelijke beslissing.
Redelijkheid en billijkheid
3.10.
Belanghebbende stelt dat de wetssystematiek in zijn geval niet redelijk uitpakt. De rechtbank overweegt dat zij niet bevoegd is op grond van redelijkheid en billijkheid een juiste wetstoepassing achterwege te laten. Ook mag de rechtbank als uitgangspunt niet de redelijkheid van een wet beoordelen. De rechter moet volgens de wet rechtspreken en hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. [3]

4.Conclusie en gevolgen

De beroepen inzake kenteken [kentekennummer 3] met betrekking tot de tijdvakken gelegen in de periode 29 november 2020 tot en met 28 mei 2021 zijn gegrond, omdat de inspecteur de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet daarop worden deze uitspraken op bezwaar vernietigd. De inspecteur moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De beroepen zijn voor het overige ongegrond. Belanghebbende heeft geen proceskosten gesteld die vergoed kunnen worden.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar over de betaling op aangifte voor de tijdvakken 29 november 2020 tot en met 28 mei 2021 ten aanzien van kenteken [kentekennummer 3] , gegrond;
  • vernietigt deze uitspraak op bezwaar;
  • verklaart het bezwaar dat betrekking heeft op de betaling op aangifte over de tijdvakken 29 november 2020 tot en met 28 mei 2021 ten aanzien van kenteken
  • verklaart de overige beroepen ongegrond;
  • verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep betrekking heeft op het verzoek om ambtshalve vermindering van de betaalde motorijtuigenbelasting;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 360 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 20 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 Awb.
2.Artikel 6:11 Awb.
3.Artikel 11 van de Wet van 1829, Stb. 28, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.