ECLI:NL:RBZWB:2023:3481

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
C/02/379751 / FA RK 20-6393
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgangsregeling in internationaal privaatrechtelijke context met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezamenlijk gezag over drie minderjarige kinderen. De man en de vrouw, die beiden de ouders zijn van de kinderen, hebben een complexe relatie die zich heeft afgespeeld tussen Nederland en België. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag te verkrijgen, in het licht van de internationale privaatrechtelijke regels, beoordeeld. De man heeft de kinderen erkend en is van mening dat hij, op basis van Belgisch recht, gezamenlijk gezag heeft over de kinderen, nu zij sinds oktober 2021 in België wonen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de zaak, ondanks de verhuizing van de kinderen naar België. De rechtbank heeft ook de relevante bepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag in overweging genomen. De vrouw heeft aangegeven geen verweer meer te willen voeren tegen het verzoek van de man, wat heeft geleid tot de conclusie dat er gezamenlijk gezag is over de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen en verklaard dat hij samen met de vrouw het gezag uitoefent over de minderjarigen. Daarnaast zijn de verzoeken van de man en de vrouw om omgangsregelingen en alimentatie afgewezen, aangezien deze verzoeken zijn ingetrokken.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen in het kader van internationaal privaatrecht, en bevestigt dat de rechtbank de bevoegdheid behoudt om te beslissen over zaken die reeds aanhangig zijn gemaakt, ook na een verhuizing van de betrokkenen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/379751 / FA RK 20-6393
datum uitspraak: 16 februari 2023
nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
voorheen advocaat: mr. A.N.E. Duerink-Bottinga te Terneuzen,
thans advocaat: mr. A.A. Broekman-de Freijter,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M. de Houck te Terneuzen.
Ouders van de thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag 1] 2017;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag 1] 2017;
-[minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag 2] 2018.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
(hierna te noemen: de Raad), om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van 27 augustus 2021 met alle daarin genoemde stukken;
- het aanvullend rapport en advies van de Raad van 23 maart 2022;
- het F9-formulier van mr. De Houck van 10 maart 2022;
- F5-formulier van mr. Broekman-de Freijter van 14 maart 2022;
- F9 formulier van mr. Broekman-de Feijter van 26 maart 2022;
- F9 formulier van mr. De Houck van 26 maart 2022
- F9 formulier van mr. De Houck van 24 oktober 2022;
- F9-formulier van mr. Broekman-de Freijter van 25 oktober 2022;
- F9-formulier met bijlagen van mr. A.A. Broekman-de Feijter van 19 januari 2023;
- F9-formulier van mr. De Houck van 20 januari 2023;
- F9-formulier van mr. A.A. Broekman-de Feijter van 24 januari 2023;
- F9-formulier van mr. De Houck van 1 februari 2023;

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de beschikking van 27 augustus 2021. In deze beschikking is de Raad verzocht om advies uit te brengen naar aanleiding van het heropende onderzoek.
2.2
Bij brief van 23 maart 2022 heeft de Raad aanvullend advies uitgebracht. De Raad adviseert om beide ouders te belasten met het ouderlijk gezag. De Raad vindt dit in het belang van de kinderen, omdat het de ouders een gelijkwaardige positie geeft, ongeacht hoe de relatie van de ouders verder verloopt. Omdat de man op het moment van het advies bij de vrouw is ingetrokken, geeft de Raad geen advies over de omgangsregeling, aangezien de man de kinderen dagelijks ziet en het vaststellen van een omgangsregeling niet meer aan de orde is. Ook geeft de Raad aan dat de ondertoezichtstelling van de kinderen, die bij beschikking van 12 augustus 2021 onder toezicht van Stichting jeugdbescherming west Zeeland zijn gesteld met ingang van 12 augustus 2021 en tot 12 april 2022, niet zal worden verlengd. De GI heeft de hulpverlening overgedragen naar het vrijwillige kader.
2.3
Bij bericht van 10 maart 2022 heeft de vrouw haar zelfstandige verzoek betreffende het vaststellen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen ingetrokken.
2.4
Bij bericht van 14 maart 2022 heeft de man zijn verzoek betreffende een omgangsregeling ingetrokken. Wel handhaaft de man zijn verzoek tot gezamenlijk gezag. Dit verzoek kan niet meer door middel van een aantekening in het gezagsregister geregeld worden nu de vrouw met de kinderen in België is gaan wonen.
2.5
Bij brief van 26 maart 2022 verzoekt de man om zijn verzoek conform het advies van de Raad toe te wijzen.
2.6
Bij brief van 26 maart 2022 verzoekt de vrouw om het verzoek voor zes maanden aan te houden. Zij voelt zich onder druk gezet om in te stemmen met het verzoek van de man, terwijl de relatie nog pril is en de ondertoezichtstelling recent is beëindigd. Zij vindt het van belang dat er eerst een langere periode een stabiel gezin wordt gevormd voordat er een beslissing over het gezag wordt genomen.
2.7
Bij bericht van 24 oktober 2022 laat de vrouw weten dat de laatste maanden turbulent zijn geweest en de relatie alles behalve stabiel is. Zij verwacht ook geen stabiliteit binnen afzienbare tijd. Zij verzoekt om het verzoek schriftelijk af te wikkelen en wel door het verzoek af te wijzen.
2.8
Bij bericht van 25 oktober 2022 laat de man weten verbaasd te zijn over het bericht van de vrouw. Hij handhaaft zijn verzoek en verzoekt toewijzing conform het advies van de Raad.
2.9
Bij bericht van 19 januari 2023 laat de man weten dat partijen vanaf eind 2021 opnieuw een relatie hebben. De vrouw woont vanaf de zomer van 2021 met de kinderen (en de zoon uit een eerdere relatie) in België. De man verblijft grotendeels in de woning van de vrouw (gemiddeld 5/6 nachten per week), waarbij hij ook de verzorging van de kinderen regelt als de vrouw werkt. De vrouw werkt fulltime en de man ontvangt nog een ziektewetuitkering. Hij is in het bezit van een eigen woning in Nederland, alwaar hij ook nog ingeschreven staat. Evenals de Raad is de man van mening dat uitoefening van gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarigen is en hij handhaaft zijn verzoek. In dat kader merkt de man op dat hij van mening is dat volgens Belgisch recht, dat vanaf de zomer van 2021 van toepassing is op de ouderlijke verantwoordelijkheid over de kinderen (art. 15-16 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996), de man inmiddels gezamenlijk gezag over de kinderen heeft. Het Belgische recht kent namelijk gezamenlijk gezag toe zodra sprake is van twee juridische ouders. Om die reden verzoekt de man primair om voor recht te verklaren dat (reeds) sprake is van gezamenlijk gezag en subsidiair het verzoek van de man toe te wijzen. Indien deze verzoeken beide niet kunnen worden toegewezen, dan is de man van mening dat de rechtbank op grond van artikel 8 jo. 15 Verordening Brussel IIbis (zie artikel 100 Verordening Brussel IIter voor overgangsrecht) de onderhavige kwestie dient over te dragen aan de Belgische rechtbank voor verdere afdoening. De kinderen hebben inmiddels een nauwere band met België. Omdat hun hele leven zich nu al meer dan een jaar in België afspeelt en zij de Belgische nationaliteit hebben.
2.1
Bij bericht van 20 januari 2023 laat de vrouw weten dat zij geen verweer meer wenst te voeren tegen het verzoek van de man. Het verzoek kan worden toegewezen en de mondelinge behandeling van 24 november - naar de rechtbank begrijpt: januari - 2023 hoeft geen doorgang te vinden. De vrouw zal niet op de mondelinge behandeling verschijnen.
2.11
Bij bericht van 24 januari 2023 laat de man weten van mening te zijn dat zijn verzoek voor toewijzing gereed ligt. Nu de vrouw niet op de mondelinge behandeling zal verschijnen, acht de man het houden van een mondelinge behandeling niet noodzakelijk en verzoekt hij de rechtbank om zonder verdere mondelinge behandeling beschikking te wijzen.
2.12
Bij bericht van 1 februari 2023 reageert de vrouw op het verzoek van de rechtbank om op de gewijzigde verzoeken van de man van 19 januari 2023 te reageren. De vrouw is van mening dat het subsidiaire verzoek kan worden toegewezen. Het primaire verzoek is niet ter zake doende nu het verzoek is ingediend toen de kinderen nog in Nederland woonachtig waren. De zaak moet naar Nederlands recht beoordeeld worden. De vrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank en wacht de beschikking af.
Primair verzoek verklaring voor recht dat er reeds sprake is van gezamenlijk gezag
Bevoegdheid
2.13
Ingevolge artikel 8 lid 1 van de Verordening Brussel IIbis (Verordening (EG) nr. 2201/2003) zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. De man heeft zijn oorspronkelijke verzoeken op 2 december 2020 ingediend. De kinderen waren op dat moment in Nederland woonachtig. Zoals ook vermeld in de beschikking van 19 maart 2021 werd daarmee de Nederlandse rechter bevoegd om in deze zaak te beslissen.
2.14
Voor reeds aanhangig gemaakte procedures behoudt de Nederlandse rechter de bevoegdheid in deze procedures tot de procedures tot een definitieve beslissing hebben geleid of anderszins zijn beëindigd. Dit maakt dat de Nederlandse rechter ook nu nog bevoegd is, ondanks de verhuizing van de kinderen met de moeder naar België in de loop van deze procedure.
Toepasselijk recht
2.15
De vraag welk recht van toepassing is, het Belgische of het Nederlandse, dient beantwoord te worden naar de regels van internationaal privaatrecht. Deze regels zijn op het punt van de ouderlijke verantwoordelijkheid vastgelegd in het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (HKV 1996; Trb. 1997/299), dat voor Nederland op 1 mei 2011 in werking is getreden.
2.16
De kinderen zijn alle drie in België geboren. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben na hun geboorte op [geboortedag 1] 2017 een korte tijd in België verbleven tot hun komst naar het adres van vader in Nederland. De vrouw woonde tot op dat moment in België en is op 20 december 2017 ingeschreven op het adres van vader in Nederland. [minderjarige 3] heeft na zijn geboorte op [geboortedag 2] 2018 eveneens korte tijd in België verbleven en is daarna naar Nederland gekomen. Voor alle drie de kinderen geldt dat zij in oktober 2021 zijn verhuisd naar België en daardoor sindsdien hun gewone verblijfplaats in België hebben. Artikel 16 leden 1 en 2 HKV 1996 knopen voor het ontstaan of tenietgaan van ouderlijk gezag aan bij het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Volgens lid 3 van dit artikel blijft de op grond van het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind bestaande ouderlijke verantwoordelijkheid bestaan na verplaatsing van die gewone verblijfplaats naar een andere staat. Op grond van lid 4 wordt, indien de gewone verblijfplaats van het kind wordt verplaatst, het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid niet reeds heeft, beheerst door het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats.
2.17
Op grond van vorengenoemd artikel 16 is de rechtbank van oordeel dat op het verzoek van de man Belgisch recht van toepassing is.
Is er naar Belgisch recht sprake van gezamenlijk gezag?
2.18
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of er naar Belgisch recht sprake is van gezamenlijk gezag. Om gezag te kunnen hebben, dient sprake te zijn van wettelijk ouderschap.
Tussen partijen is niet in discussie dat de vrouw wettelijk ouder is en het gezag over de kinderen heeft. De rechtbank deelt dit oordeel gelet op het bepaalde in artikel 312 jo. 372 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek.
De man heeft de kinderen in België erkend en is daarmee ook wettelijk ouder van de kinderen. De vraag is of hij daardoor of daarna het gezag heeft verkregen.
De man heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] vóór de geboorte erkend. Op dat moment was de vrouw woonachtig in België. Het is de vraag of - anders dan destijds naar Nederlands recht - naar Belgisch recht door de erkenning op dat moment dan wel vanaf de geboorte al bij de man het ouderlijk gezag over deze twee kinderen is ontstaan, ook al woonde hij zelf op dat moment in Nederland en zijn de kinderen kort na de geboorte naar Nederland gekomen. Het antwoord op deze vraag kan echter in het midden blijven. Immers, mocht deze erkenning niet al direct tot gezag hebben geleid, dan geldt in ieder geval dat door de verhuizing van de beide kinderen naar België in oktober 2021 op grond van artikel 16 lid 4 HKV 1996 van rechtswege bij de man het ouderlijk gezag over hen is ontstaan.
Ook ten aanzien van [minderjarige 3] is de rechtbank van oordeel dat de man naar Belgisch recht door de verhuizing naar België op grond van artikel 16 lid 4 HKV 1996 van rechtswege het ouderlijk gezag over [minderjarige 3] heeft verkregen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat op dit moment sprake is van gezamenlijk gezag van de man en de vrouw over alle drie de kinderen.
2.19
De rechtbank zal op grond van het voorgaande voor recht verklaren dat de man samen met de vrouw is belast met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen.
Subsidiair verzoek gezamenlijk gezag
2.2
Nu de rechtbank op het primaire verzoek toewijzend zal beslissen, komt de rechtbank niet toe aan het subsidiaire verzoek van de man.
Omgangsregeling
2.21
Nu de man zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling heeft ingetrokken, behoeft hierop niet meer te worden beslist en zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
Kinderalimentatie
2.22
Nu de vrouw het zelfstandig verzoek tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen heeft ingetrokken, behoeft hierop niet meer te worden beslist en zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank
verklaart voor recht dat partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag 1] 2017;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag 1] 2017;
-[minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag 2] 2018,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023 in tegenwoordigheid van mr. De Bont, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.