In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezamenlijk gezag over drie minderjarige kinderen. De man en de vrouw, die beiden de ouders zijn van de kinderen, hebben een complexe relatie die zich heeft afgespeeld tussen Nederland en België. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag te verkrijgen, in het licht van de internationale privaatrechtelijke regels, beoordeeld. De man heeft de kinderen erkend en is van mening dat hij, op basis van Belgisch recht, gezamenlijk gezag heeft over de kinderen, nu zij sinds oktober 2021 in België wonen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de zaak, ondanks de verhuizing van de kinderen naar België. De rechtbank heeft ook de relevante bepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag in overweging genomen. De vrouw heeft aangegeven geen verweer meer te willen voeren tegen het verzoek van de man, wat heeft geleid tot de conclusie dat er gezamenlijk gezag is over de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen en verklaard dat hij samen met de vrouw het gezag uitoefent over de minderjarigen. Daarnaast zijn de verzoeken van de man en de vrouw om omgangsregelingen en alimentatie afgewezen, aangezien deze verzoeken zijn ingetrokken.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen in het kader van internationaal privaatrecht, en bevestigt dat de rechtbank de bevoegdheid behoudt om te beslissen over zaken die reeds aanhangig zijn gemaakt, ook na een verhuizing van de betrokkenen.